Zwemster Fanny Lecluyse: ‘In 2012 moest ik niks meer van de Spelen weten’

© Belga Image

Wanneer Fanny Lecluyse vertelt over haar overleden broer, schieten haar ogen vol. ‘Nog elke wedstrijd denk ik aan hem.’ De 24-jarige West-Vlaamse hoopt dat hij ergens mee volgt hoe ze straks in Rio probeert om de nare herinnering aan haar vorige Spelen van zich af te zwemmen.

In Spiere-Helkijn ligt ten huize van de familie Lecluyse de woonkamer vol studieboeken. Ze zijn van dochter Fanny, die vak per vak haar lerarenopleiding afwerkt. Klagen over dat blokken doet Fanny niet. Ze wil geen godganse dagen enkel met zwemmen bezig zijn, de sport die ze beoefent sinds haar vierde.

Zwemmen voor Stephan

Wat zijn je eerste zwemherinneringen?

Fanny Lecluyse: ‘Wij hebben thuis een vijver. Mama was altijd bang dat ik erin zou vallen. Ze wilde dat ik leerde zwemmen. Ik begon in Kortrijk, daar gaf een badmeester me zwemles. Hij raadde ons aan om me in te schrijven in een zwemclub. Rond mijn achtste zwom ik mijn eerste wedstrijd. Die won ik meteen. Dat smaakte naar meer. Op mijn twaalfde werd ik voor het eerst Belgisch kampioen.’

Een jaar eerder was je overgestapt naar de zwemclub van Moeskroen.

Lecluyse: ‘In Kortrijk was de organisatie niet meer zo goed en Moeskroen ligt vlakbij, op tien minuutjes rijden. Het was ook goed voor mijn Frans. De helft van mijn familie spreekt Frans, maar ik kon enkel oui en non zeggen.’

Kwam je direct terecht bij je huidige trainer, de Roemeen Horatio Droc?

Lecluyse: ‘Ja. Een heel strenge man. Intussen is het iets beter, maar als je vroeger iets deed wat niet naar zijn zin was, stuurde hij je meteen naar huis. Mij overkwam dat niet, ik deed altijd wat hij zei en ik merkte dat ik op wedstrijden vooruitging. Dan zag ik soms ook zijn andere kant: hij kon me goed motiveren. Bij mijn eerste Belgische titel lag ik in baan één, de minst goede. Droc vertelde mij over een zwemster die eens door het forfait van iemand anders in een finale belandde. Ze lag ook in baan één, maar ze won. Even later deed ik hetzelfde.’

Rond je zestiende verloor je je broer.

Lecluyse: ‘Stephan was twintig jaar ouder dan ik en had de ziekte van Duchenne. Vanaf zijn vierde waren zijn spieren begonnen af te takelen, hij zat in een rolstoel. Maar hij bleef thuis en kon normaal redeneren. Vanaf zijn zestiende werd hij beademd door een machine, via een gaatje in zijn luchtpijp. Er liepen buisjes naar die beademingsmachine. Als een van die buisjes loskwam, ging een alarm af. Maar die ene nacht ging het alarm niet af. Het was hard, vooral omdat we geen afscheid hadden kunnen nemen. Al die tijd hadden we elke dag zo veel voor hem moeten doen en dan plots niks meer. Ik probeerde een motivatie te zoeken in mijn sport, ik probeerde hard te zwemmen voor hem. Mama dacht dat ik best naar een psycholoog zou gaan. Dat hielp. Ik ga nog altijd, nu vooral om over mijn wedstrijden te praten.’

Hoezeer zit Stephan nog in je leven?

Lecluyse: ‘Nog elke wedstrijd denk ik aan hem. Hij was er altijd bij, ook op trainingen, hij zag mij graag in het water liggen. Al mijn tijden kende hij uit het hoofd. Als ik thuiskwam van school, vertelde Stephan me welke tijd deze of gene zwemster gezwommen had. Ik had een keigoede band met hem. Ik hoop en geloof dat hij nog altijd kan volgen wat ik nu presteer. Als ik een goed resultaat zwem, denk ik soms: dat heb ik voor jou gedaan.’

Louwagie had geen idee

In 2011, op je negentiende, ging je naar je eerste WK, in Sjanghai. Uit het niets verpulverde je daar het Belgische record op de 200 meter schoolslag, met de tijd 2.25.92. Zo pakte je meteen een ticket voor de Spelen in Londen.

Lecluyse: ‘Ik had dat jaar beirezotte trainingen gedaan, dat had mij veel zelfvertrouwen gegeven. Alles ging vanzelf. Op die 200 meter schoolslag was mijn laatste vijftig meter de snelste van het hele veld, ik zwom dat stuk zelfs sneller dan de wereldkampioene.’

Sporza-analist Sidney Appelboom zei: ‘Dit is voor mij een van de beste prestaties sinds ik Fred Deburghgraeve in 1996 heb zien zwemmen.’ Zelf liet je je in een eerste reactie ontvallen dat je droomde van een finale op de Spelen, maar toen later anderen jouw naam bleven koppelen aan finaleambities, vond je dat niet leuk.

Michel Louwagie
Michel Louwagie© BELGA

Lecluyse: ‘Doordat ik me als eerste Belgische zwemster plaatste voor Londen, kreeg ik plots veel media-aandacht. In het begin was dat fijn, maar de interviews en fotoshoots bleven komen. Op den duur begon dat te wegen. Op school had ik voor het eerst herexamens, dus schoof ik mijn studies even aan de kant. Maar toen was er enkel nog het zwemmen, terwijl de trainingen ook niet meer verliepen zoals het moest. Ik had de hele tijd last van mijn benen. Ik stelde voor mezelf uiteindelijk de halve finale in Londen als doel, maar de media en mensen van de zwembond spraken over de finale en zelfs medaillekansen. Ook voorzitter Michel Louwagie deed dat. Ik begon te wenen en te flippen toen ik Louwagie dat hoorde zeggen. Al die mensen hadden geen idee hoe het zat met mijn voorbereiding en wat er rondom mij gebeurde. In mei 2012 moest ik naar het EK. Ik wist op voorhand dat het niets zou worden. Ik zwom er 2.28 en ik zag er dat ik met mijn tijd van Sjanghai Europees kampioene had kunnen worden. Dat was heel demotiverend.’

Wat ging er mis bij je trainingen? Je klaagde daar op dat EK ook over.

Lecluyse: ‘Vroeger was 200 meter wissel mijn beste nummer en dus mijn prioriteit. Maar plots werden mijn schoolslagtijden veel beter. Doordat ik naar de Spelen mocht voor de 200 meter schoolslag, gingen we specifiek die slag trainen. Maar zo vermoei je die slag ook heel erg, waardoor die dan ook niet meer goed gaat. Het is beter om te variëren, om zo weer goede kwaliteit te kunnen leveren bij die schoolslag.

‘In die aanloop naar dat EK 2012 trainde ik ook alleen. Het jaar voordien zwom ik altijd met mijn beste vriendin. Met haar deed ik die beirezotte trainingen. Maar zij was naar Amerika vertrokken. Na het EK ging ze op mijn vraag met mij op stage. Toen kon ik mij herpakken, maar de Spelen kwamen te vroeg.’

Meer dan dertig werkpunten

Die Spelen in Londen zaten er voor jou al na een paar minuten op, je bereikte de halve finale niet. Kon je toch een beetje genieten?

Lecluyse: ‘Totaal niet. Vooraf wou ik niet eens gaan, omdat ik enorm veel stress had en wist dat ik zou falen. Toen ik daar was, wilde ik zo snel mogelijk naar huis. Van de federatie mocht ik naast de 200 ook de 100 meter zwemmen, terwijl ik daarvoor de limiet niet gezwommen had. Het kon me extra wedstrijdritme geven. Maar ik wilde niet. Als ik slecht zou zwemmen, zou ik alleen nog extra commentaar krijgen, dacht ik. Zou dat mij wel helpen voor mijn 200 meter? Achteraf bekeken was het misschien niet slecht geweest om toch die wedstrijd vooraf te zwemmen.

‘De kleren van de Spelen die ik had gekregen, zette ik thuis meteen op de zolder. In 2012 moest ik niks meer van de Spelen weten. Pas een jaar na Londen liet ik dan toch de olympische ringen op mijn pols tatoeëren, onder de naam van mijn broer. Ik dacht: het is toch de belangrijkste sportwedstrijd die er is, niet iedereen kan eraan meedoen.’

In die periode ben je ook even van zwemclub veranderd.

Lecluyse: ‘Ik vond dat er aan mijn techniek moest gewerkt worden en ik wilde niet meer dezelfde trainingen doen, waarin heel veel herhaling zat. Mijn trainer wilde niks veranderen. Ik trok naar Wachtebeke. Daar leerde ik veel bij over mijn techniek. Maar we kwamen daar aan meer dan dertig werkpunten. Ik was naar de Spelen in Londen geweest, ik had beirezot gezwommen in Sjanghai en plots bleek mijn slag op niks te trekken. Dat was schrikken. Die werkpunten waren niet uit de lucht gegrepen, maar het was veel in één keer.

‘Toen ik wat later wedstrijden zwom, vielen mijn tijden tegen. Ik werd niet eens Belgisch kampioen. Ik vroeg de trainer van Wachtebeke om eens samen te zitten. Ik wilde vragen of ik niet méér mocht doen op training. In Moeskroen had ik altijd hard getraind, in Wachtebeke deden we een stuk minder kilometers. Die trainer van Wachtebeke zei onze afspraak verscheidene keren af. Er waren toen ook andere, belangrijke coaches in België die al hadden gezegd: ‘Je mag Fanny afvoeren.’ Uiteindelijk belde ik Droc. Hij kwam meteen. Ik mocht terugkomen als ik zou doen wat hij zei, hij zou niks veranderen. Uiteindelijk viel dat mee.

‘Doordat ik in Wachtebeke minder getraind had, herbegon ik in Moeskroen met opgeladen batterijen. En met de overtuiging dat ik die harde trainingen nodig heb. Misschien realiseerde Droc zich intussen ook dat er toch eens naar mijn techniek moest gekeken worden. Via de Waalse federatie kwamen we terecht bij een Estse analist. Die kon mij met camerabeelden tonen waar en hoe ik snelheid verloor. Hij toonde me dat ik meer naar voren moest liggen en waar in mijn armbeweging ik een versnelling moest steken, niet in het begin, zoals ik deed.’

Je slagen werden ook minder lang.

Lecluyse: ‘In de periode van de Spelen in Londen startte ik mijn eerste vijftig nog met twaalf slagen, nu met zestien.’

Hoe goed ging je trainer mee in die aanpassing van je techniek?

Lecluyse: ‘Hij is er heel positief over; hij bekijkt de analyses telkens opnieuw en checkt of ik het goed doe.’

Nieuwe techniek volhouden

Fanny Lecluyse
Fanny Lecluyse© BELGA

Uiteindelijk duurde het wel tot het WK van 2015 in Kazan eer je die tijd uit 2011 kon verscherpen naar 2.23.77.

Lecluyse: ‘In Kazan kon ik die nieuwe techniek voor het eerst eens 200 meter volhouden in een vijftigmeterbad, zoals het straks dus ook in Rio moet. En ik voelde in Kazan iets wat ik eerder ook al voelde: na zo’n besttijd ben ik niet kapot. Dat geeft zelfvertrouwen en het geloof dat het nog beter kan. Maar in de halve finale, in de namiddag, was het dan weer wat minder. Ik moet leren om in de namiddag dezelfde wedstrijd te zwemmen als ’s morgens.’

Enkele maanden na Kazan, in december 2015, haalde je op het EK kortebaan in Israël goud op de 200 meter schoolslag.

Lecluyse: ‘Daar lukte het me om mijn eigen wedstrijden te zwemmen, om niet te kijken naar de rest. Zeker in de halve finale denk je al gauw: ik moet mee zijn, terwijl het beter is om gewoon in je eigen baan te kijken.’

Na dat EK haalde Louwagie weer de superlatieven boven.

Lecluyse: ‘Nu mag hij zeggen wat hij wil. Ik leerde intussen dat ik voor mezelf moet zwemmen, dat ik mijn voeten moet vegen aan wat de rest vindt of zegt. Ik stel mijn doelen en dat zijn niet altijd de doelen van de buitenwereld.’

Begin dit jaar trok je naar Japan om nog aan je techniek te schaven.

Lecluyse: ‘Daar zijn er heel goede schoolslagzwemmers. Ik wilde eens gaan kijken naar hun techniek en manier van trainen. Maar ik vond hun trainingen niet zo intensief. Ze spraken mij in Japan ook aan over een nog smallere beenslag en mijn analist had ook al gezegd dat mijn knieën te ver opengingen. Dus probeerden we in Japan eens die smallere beenslag. Maar ik ging daar niet sneller door zwemmen. Dus keerden we terug naar mijn techniek van het EK in Israël. Het is niet omdat de wereldkampioene met een smallere beenslag zwemt dat ik daarmee sneller ga zwemmen. Inhoudelijk kon ik niet zoveel meepikken uit Japan, maar die stage duurde maar tien dagen en gaf me nog meer zelfvertrouwen en geloof in wat ik doe.’

Toen je onlangs, in mei, geen potten brak op het EK langebaan in Londen, vond de buitenwereld dat er zo veel aan je techniek gesleuteld was dat je in de war was geraakt.

Lecluyse: ‘Na Japan heb ik op training vrij snel mijn techniek van Israël teruggevonden. Maar pas tijdens wedstrijden ondervind je of het honderd procent goed zit. Op het EK in Londen was mijn techniek nog niet constant. Ik wist vooraf dat ik op dat EK in Londen geen besttijd zou zwemmen. Mijn doel was om op dat EK 2.24 hoog te zwemmen of 2.25 laag. Het werd 2.25 hoog. Het was dus niet wat ik verwacht had, maar ook niet absoluut slecht.’

’s Morgens al alles geven

Fanny Lecluyse
Fanny Lecluyse© BELGA

Je zei eens dat je intussen een echte schoolslagzwemster geworden bent.

Lecluyse:’Vroeger waren de 50 en de 100 meter schoolslag niet zo goed bij mij. Nu kan ik ook die nummers op hoog niveau zwemmen, waarschijnlijk dankzij mijn betere techniek. Maar op het EK in Londen was ook mijn 50 meter niet goed. Ik zwom 31.50, terwijl ik in de aflossing mijn eerste 50 meter zwom in 31.15. De druk in zo’n aflossing is natuurlijk anders. Dat doe je meer voor het plezier.’

Soms lijkt het alsof jij je beste tijden zwemt als er niet te veel druk is.

Lecluyse: ‘Maar ja, je moet het ook kunnen met druk.’

Blijft de druk van buitenaf lastig of leg je jezelf veel druk op?

Lecluyse: ‘De druk van buitenaf speelt nu minder. Maar je weet vooraf dat het doorgaan naar de finale altijd het moeilijkste is. Terwijl de besten ’s morgens in de reeksen meer relaxed kunnen zwemmen, moeten wij, Belgen, ’s morgens al alles geven en dan hopen dat we in de namiddag, in de halve finale, nog sneller kunnen zwemmen. Maar als je ’s morgens al eens alles gegeven hebt, weet je dat je in de namiddag niet plots vijf seconden sneller gaat zwemmen.’

Kijk je nu uit naar Rio?

Lecluyse: ‘Zeker. Op school gaat het goed en de trainingen verlopen veel beter dan vier jaar geleden. Schoolslag is de prioriteit, maar ik doe de wissel ernaast. Nu moet ik gewoon constant op mijn techniek letten.’

Wanneer kom je tevreden terug uit Rio?

Lecluyse: ‘Ik wil zowel op de 100 meter schoolslag als op de 200 meter schoolslag de halve finale halen. Op de 200 meter heb ik de grootste kans om door te gaan naar de finale. Maar dan moet ik nog een dikke anderhalve seconde van mijn besttijd krijgen. Dat wordt niet makkelijk, maar als alles goed zit op technisch vlak, kan het.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content