Belg, geboren op 18 mei 1990 in Antwerpen. 1,69 meter – 61 kilo. Profiel: de babbelaar.

D imitri Daeseleire: “Als Sinterklaas me vroeger bij zich riep in een zaal vol kinderen, dan ging ik op het toilet zitten. Ik wilde niet naar voren. Maar als hij thuis langskwam, dan kroop ik heel graag op zijn schoot.

“Voetballen voor 20.000 man, daar heb ik geen probleem mee. Maar vraag me nooit om een liedje te zingen voor 200 mensen. Anders ga ik lopen. Een trekje van mijn ma. Komt er bij ons thuis een cameraploeg, dan vlucht zij. Pa zet zich bij mij en babbelt mee.

“Op zo’n moment ben ik weer meer zoals hij. Raar, hé?

“Ik praat graag. Op mijn rapport stond altijd dat ik goed oplette, maar te veel babbelde. Elkaar interviewen in de klas, dat vond ik super. Ook als we Frans moesten spreken. Dat doe ik nog graag. Ik maak misschien wel honderd fouten in één zin, maar trek me dat niet aan. Vroeger deed ik niets liever dan spreekbeurten geven. Voor twintig man praten, een fluitje van een cent. Ik weet nog dat ik eens bij een uiteenzetting over Spanje voor heel de klas sinaasappelen mee had.

“Schrijven vond ik ook tof. Ik had altijd goede punten voor opstel.

“Ma wou eigenlijk dat ik journalistiek ging studeren. Commentaar geven bij een match of spelers interviewen tijdens de rust, ja, dat was een tijdje mijn droomjob.

“Gelukkig zat ik in de kleedkamer in het begin naast Logan Bailly, want ik vind het niet tof als het te stil is rond mij. Logan maakte direct grapjes. Al een van de eerste dagen had hij me goed liggen. De materiaalman wordt gek als je je schoenen afklopt voor je kastje, waardoor klodders slijk op de grond vallen. Plots grabbelde Bailly in de kleedkamer mijn schoenen. Hij klopte ze af, gooide ze weg en riep snel de materiaalman om te zeggen: ‘Kijk eens wat Dimi gedaan heeft!’ Alain, die mee in het complot zat, werd kwaad. Ik dacht: Shit!

“Zo kom je in de groep. Nu lachen de jongens nog weleens met mijn lengte. Als ik voor hun neus sta, zeggen ze ( kijkt druk om zich heen): ‘ Dimi, waar ben je?’ Maar ik kan met iedereen goed overweg, net als vroeger in de klas.

“Ik had altijd veel kameraadjes, nooit één beste maat. Liever tien goede vrienden dan één fantastische. Dat is nog zo. In een nationale ploeg moet je als kapitein alles in groep bespreken. Dan kun je niet echt met één jongen een aparte band hebben. Misschien hebben mijn ervaringen op dat vlak er wat mee te maken.

“Op het veld ben ik een bijtertje. De meeste trainers die ik al meemaakte, waren hard voor mij. Ik vond dat goed.

“Bij Lierse werd ik op mijn negende ook eens teruggezet naar de gewestelijke afdeling, met enkele anderen. Plots moesten we tegen kleine ploegjes voetballen waarin jongens speelden die twee jaar ouder waren en veel groter. Daar leerde ik knokken. Mijn ploegmaats lieten hun hoofd hangen. Hun voetbaldroom was kapot, vonden ze. Ik wou er het beste van maken. Na zes maanden werd ik weer opgevist, als enige. Dat halfjaartje maakte van mij de speler die ik nu ben.

“Mijn pa hielp me altijd goed. Hij kwam élke match kijken en leerde me dat ik er telkens weer honderd procent voor moest gaan. Ook bij een 4-0-achterstand. ‘Vlieg erin!’ ‘Doe je ding!’ Ik zie hem nog altijd zijn eeuwige gebaar maken langs de kant.” ( slaat met zijn vuist een aantal keren in zijn handpalm)

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content