Dit weekend start in Italië de Serie A. Met een bijna ongewijzigd team wil Juventus opnieuw de Milanese clubs van zich afhouden. Een doorlichting van de kampioen van Italië.

Officiële website : http://www.juventus.com

27 x landskampioen

9 x bekerwinnaar

4 x Italiaanse Supercup

2 x EC1/Champions League : 1985 en 1996

Beker voor Bekerwinnaars : 1984

3 x Uefacup : 1977, 1990, 1993

2 x Europese Supercup : 1985 en 1996

2 x Intercontinentale Beker : 1985 en 1996

Het bestuur

Niets gebeurt bij Juventus zonder instemming van de familie Agnelli, die in het begin van vorige eeuw een imperium bouwde met de oprichting van automobielfabriek Fiat nabij Turijn. Toen de toenmalige clubsecretaris van het in 1897 opgerichte Juventus op een dag in 1923 per fiets extra trainingsfaciliteiten voor een speler ging vragen aan diens werkgever Giovanni Agnelli, vroeg hij terloops of die niet geïnteresseerd was in het voorzitterschap. Die vond het een leuk idee voor zijn zoon Eduardo, die meteen de grote middelen aanwendde en Juventus naar de top stuurde : 26 op de 27 landstitels en 7 bekers op 9 werden onder hun leiding behaald.

Vandaag blijven de Agnelli’s in de schaduw, maar via de familieholding IFI behouden ze 63 procent van de aandelen van de sinds december 2001 op de beurs genoteerde club. Bijna 30 procent van de aandelen zijn via de beurs in het bezit van kleinere aandeelhouders, terwijl ook de Libische groep Lafico 5,3 procent bezit.

Umberto Agnelli is slechts erevoorzitter, maar toen eind juli voorzitter Vittorio Chiusano overleed, duidde hij persoonlijk diens opvolger aan : Franzo Grande Stevens (75) is net als zijn voorganger, die in 1990 ex-speler Giampiero Boniperti opvolgde, advocaat van de familie Agnelli. De macht ligt bij Juventus niet bij de voorzitter. Sinds juni 1994 gaf Umberto Agnelli ze in handen van een triumviraat, aangeduid om uit de rode cijfers te geraken. Sterke man is een ex-supporter van aartsrivaal Torino : afgevaardigd beheerder en advocaat Antonio Giraudo (die de resterende 3,6 procent clubaandelen bezit) slaagde in zijn opdracht, samen met vice-voorzitter en ex-speler Roberto Bettega. De ex-spits, die van 1971 tot 1981 zeven keer kampioen werd met Juventus, ging na zijn afscheidswedstrijd, de verloren Europabekerfinale voor Bekerwinnaars in 1983, in binnen- en buitenland marketing studeren en werd begin 1994 teruggehaald. Algemeen directeur is sinds juni 1994 Luciano Moggi. Die beheerst al meer dan tien jaar de transfermarkt in Italië en werkte voorheen bij AS Roma, Napels en tot twee keer voor… AC Torino.

De vedetten

Toen het in 1994 slecht ging met Fiat én Juventus, besloten de Agnelli’s de financiële wedloop met Milans Berlusconi te staken. Men kon moeilijk bij Fiat besparen én tegelijk met de club verder in het rood gaan. Sindsdien neemt Juve consequent afscheid van spelers die niet meer passen in de financiële mogelijkheden van de club. Wie meer wil verdienen dan Juventus meent te kunnen betalen, mag gaan. Het vertrek van Baggio, Vialli, Ravanelli, Vieri en Zidane maakte geen eind aan de sportieve successen. Als straks Edgar Davids, wiens contract na dit seizoen afloopt, omwille van te hoge financiële eisen vertrekt, zal dat niet anders gaan. Juventus haalde Davids eind 1997 bij Milan uit de vuilbak, waar hij nauwelijks aan spelen toekwam en vooral bekend stond als een onhandelbare voetballer. Bij Juventus werd hij een van de sterkhouders. Geduld had Juventus ook met de Tsjechische middenvelder Pavel Nedved, in 2001 overgenomen van Lazio. Na een moeizaam aanpassingsjaar toonde Nedved zich vorig seizoen de absolute uitblinker, de motor van de ploeg. Belangrijk voor de ploeg zijn ook de goals van de vaak geblesseerde maar zo trefzekere Franse spits David Trezeguet die straks zijn vierde seizoen aanvat.

Van één speler zal Juventus niet snel afscheid nemen : Alessandro Del Piero, straks 29, blijft het idool sinds zijn verschijning in het eerste elftal in 1993/94. Toen bekoorde hij als frêle, wat schuchtere voetballer, afkomstig uit Padua. Na het vertrek van Baggio bloeide Del Piero helemaal open als tweede spits. De kans dat hij Juventus ruilt voor een beter betalende club is bijna onbestaande.

De trainer

Toen Roberto Bettega in het voorjaar van 1994 suggereerde om als opvolger voor Trapattoni een kans te geven aan de toen 46-jarige trainer van Napoli Marcello Lippi was dat geen vanzelfsprekende keuze. Geen enkele prijs had de toen 46-jarige trainer ooit gewonnen. Niet als speler van Sampdoria, evenmin als trainer. In de Serie A debuteerde hij in 1989 bij Cesena, waar hij zich na zijn ontslag in het tweede jaar afvroeg of hij ooit nog aan de bak zou komen. Pas in 1992 gaf Atalanta hem weer een kans op het hoogste niveau. Een jaar later hield hij in woelige financiële tijden de spelersgroep van Napoli goed samen en wekte daarmee de interesse van Juventus. Al in zijn eerste jaar won hij zijn eerste titel, het eerste kampioenschap voor Juventus in negen jaar. Ook de volgende jaren toonde hij zich een garantie voor succes. Om te winnen had Juventus Lippi nodig en omgekeerd. Toen hij in 1999 opstapte na drie landstitels en de Europabeker voor bekerwinnaars merkte hij bij Inter hoezeer hij aan Turijn en Juve ver-knocht was. Bij Inter was hij zichzelf niet meer. “Als ik de voorzitter een goeie raad zou moeten geven, zou ik hem aanraden om de trainer te ontslaan”, liet hij toen optekenen. Zijn terugkeer in 2001 zorgde voor nieuwe successen met twee opeenvolgende landstitels. Vorig jaar tekende hij bij tot 2005. Na Juventus wil hij voor geen andere Italiaanse club meer werken. Gek laat hij zich niet maken. Na elke wedstrijd haast hij zich op zondagavond naar huis, naar zijn geboortestad, het Toscaanse badplaatsje Viareggio. Terwijl heel Italië zich voor het tv-scherm met zijn talloze sportprogramma’s en discussies installeert, gaat hij aan zee of in een restaurant met vrienden bijpraten en een frisse neus halen. Een dag Viareggio is zijn wekelijks zuurstofbad dat hem vervolgens toelaat er weer een week tegenaan te gaan.

De opleiding

In tegenstelling tot Milan bracht Juventus nooit veel spelers uit eigen rangen naar het eerste elftal. In de huidige kern genoot geen enkele speler zijn opleiding in eigen huis. Het laatste doorgebroken jeugdproduct moet Galderisi geweest zijn, begin jaren tachtig. Na het Bosmanarrest verbaasde Juventus iedereen door plots veel geld in een eigen jeugdopleiding te investeren. Straks gaan de A-ploeg en de 18 jeugdploegen trainen op het fonkelnieuwe trainingscomplex dat onder de naam Mondo Juve op een oppervlakte van 15.000 vierkante meter opgetrokken wordt in Nichelino-Vinovo. Jeugdverantwoordelijke Pie-tro Leonardi moet ervoor zorgen dat er straks wél jeugd doorbreekt in eigen rangen. Momenteel voetballen de betere jeugdelementen elders : de 20-jarige aanvaller Frara bij Bologna, de 23-jarige spits Sculli bij Modena.

Om jong talent op te speuren rekent Juve op de neus van sportief directeur Moggi. Bij voorkeur koopt de club jong talent aan, dat vervolgens één of meer seizoenen wordt uitgeleend aan kleinere eersteklassers of tweedeklassers en daar voluit speelkansen krijgt. Vorig jaar had Juventus bij andere clubs in eerste en tweede klasse en het buitenland (bijvoorbeeld doelman Carini bij Standard) samen liefst 25 spelers onder contract. Hét succesvoorbeeld is de 24-jarige spits Miccoli, die vorig jaar bij Perugia opgeroepen werd voor de nationale ploeg, onderweg in zijn eentje Juventus uit de beker wipte en nu definitief opgenomen wordt in de A-kern. Een ander voorbeeld is middenvelder Enzo Maresca (23), een van de revelaties in de voorbereiding. Hij werd opgeleid bij Milan en Cagliari, stapte jong over naar West Bromwich Albion, maar werd in februari 1999 naar Turijn gehaald door Moggi. Vervolgens werd hij uitgeleend aan Bologna en Piacenza en nu lijkt hij klaar voor het grote werk.

Het publiek

Geen andere club ter wereld heeft, zoals Juventus, zeventien miljoen fans over de hele wereld. Met dat aantal doet Juventus beter dan Real (15 miljoen aanhangers), Manchester (13 miljoen) en vooral Milan, vijfde na Barcelona. In eigen land supportert 37 procent van de tifosi voor Juve, goed voor 9,9 miljoen aanhangers. Dat is in Italië flink meer dan Inter (6,7 miljoen supporters) en Milan (5,8 miljoen). Opvallend is dat de grootste concentratie Juvesupporters in Italië zich in Lombardije bevindt, thuishaven van Milan en Inter. Vier op tien Italiaanse Juventusfans zijn vrouwen. In eigen land heeft Juventus 866 aangesloten supportersclubs.

Buiten de eigen grenzen is Juventus met 7 miljoen aanhangers de derde meest populaire club, na Real (9,8 miljoen supporters) en Manchester (9 miljoen). Het heeft buiten eigen land 84 aangesloten supportersclubs. De meeste bevinden zich in Zwitserland (21), maar naast Bangkok en het Libische Tripoli zijn er ook vier in België : Juventus Club Roberto Bettega en Michelangelo in Genk, Juventus Club La Louvière en Juventusclub Gaetano Scirea in Luik.

In contrast tot die immense populariteit staat de bescheiden publieke opkomst voor de thuiswedstrijden. Sinds de verhuis naar het Stadio Delle Alpi verkoopt Juventus naast de traditionele 30.000 of wat abonnees heel weinig toegangskaarten en trekt het minder publiek dan Inter, AC Milan en AS Roma. Met Lazio duelleert het om de vierde plaats. Turijn groeide dankzij Fiat in minder dan een eeuw wel van 200.000 naar 900.000 inwoners, maar is daarmee slechts de vierde Italiaanse stad, na Rome (2,6 miljoen), Milaan (1,3 miljoen) en Napels (1 miljoen). Dat Juventus vooral supporters telt buiten Turijn blijkt telkens wanneer de club om één of andere reden een thuiswedstrijd in een ander stadion afwerkt. Zowel in Milaan als Palermo zit het stadion dan wél telkens afgeladen vol.

Het stadion

Op een moeizaam experiment van Reggiana na, zorgen Juventus en Torino voor een primeur in Italië : ze gaan een eigen stadion bespelen. De komende 99 jaar behoort het in 1990 ter gelegenheid van het WK opgerichte Stadio Delle Alpi toe aan Juventus. Dat betaalt daarvoor volgens de op 15 juli afgesloten overeenkomst 25 miljoen euro aan de stad Turijn : een voorschot van zeven miljoen plus vanaf 15 juli 2004 negen schijven van telkens twee miljoen euro. In ruil daarvoor mag Juventus het ver van de stad gelegen stadion dat nu een capaciteit heeft van 71.012 plaatsen herbouwen in een meer gezellige tempel van maximaal 40.000 plaatsen. De werken vangen aan medio 2004 en moeten ten einde zijn halfweg 2006. Ook Torino, dat na de Olympische winterspelen het oude Stadio Communale mag bespelen, blijft tot 2006 te gast in het Stadio Delle Alpi waarheen het in 1990 samen met Juventus verhuisde. Die verhuis was geen succes : het stadion ligt ver van de stad, is door zijn omvang en de aanwezigheid van de slechts één keer gebruikte atletiekpiste niet gezellig en door de hoge huurprijs en het gebrek aan commerciële mogelijkheden duur. Vaak trok Juventus de voorbije jaren ontevreden op tournee door het land. Waar het ook speelde, in Palermo of Milan, trok het in tegenstelling tot thuis wél volle stadions.

Het Stadio Communale werd in 1933 onder de naam Stadio Benito Mussolini opgericht “als symbool voor de grootheid van het Italiaanse en fascistische volk” en bood plaats aan 90.000 kijkers. Juventus speelde er zijn thuismatchen vanaf 1933/34, terwijl Torino tot 1963 in het mythische maar intussen totaal vervallen Philadelphia bleef. Na de verhuis naar Delle Alpi bleef het Stadio Communale tot vorig seizoen de vaste trainingsplek van Juventus. Vanaf dit seizoen traint Torino er.

Business

Wat schulden betekent, zijn ze bij Juventus haast vergeten. Voor het zevende opeenvolgende seizoen maakt Juventus, heel uitzonderlijk in het voetbal, winst. Toen Umberto Agnelli in juni 1994 Antonio Giraudo als beheerder aanstelde, bedroeg de schuldenlast ruim 50 miljard oude lires, 25 miljoen euro. Op de laatste balans bedraagt de totale jaaromzet voor het afgelopen seizoen 215,4 miljoen euro, liefst 22 procent meer dan het jaar daarvoor toen de omzet 175 miljoen bedroeg. Sloot Juventus het seizoen 2001/02 af met een winst van 6,1 miljoen euro, dan bedroeg die winst nu nog slechts 2,1 miljoen euro. Voor het vijfde opeenvolgende seizoen deelde Juventus als enige Italiaanse club aan zijn aandeelhouders een deel van de winst uit. In september 2001 besliste de club om vanaf 20 december als derde Italiaanse club op de beurs te gaan. Daartoe verkochten de Agnelli’s 35 procent van de aandelen die ze via hun familieholding Ifi beheerden, maar behouden nog altijd de absolute meerderheid.

Van de inkomsten haalt Juventus 63 procent uit tv-rechten. In 2000 namen liefst 53.000 Juventusfans een betaalabonnement op de competitiewedstrijden van hun favoriet team. Dat is meer dan er toeschouwers naar het stadion afzakken. Opbrengst van tickets zorgt voor 9 procent, commerciële activiteiten zorgden voor 26 procent van de inkomsten. Door de overeenkomst met sportmerk Nike krijgt Juventus gedurende twaalf jaar 157 miljoen euro. Daarnaast werkt het onder leiding van marketingverantwoordelijke Romy Gai aan sponsoringdossiers op individuele maat, afgestemd op behoeften en mogelijkheden.

De salarislast werd vorig jaar teruggebracht van 77 naar 70 procent van het budget, maar dat is nog altijd flink boven de 60 procent die men volgend jaar wil bereiken. Vorig jaar betaalde Juventus 114 miljoen euro aan lonen, samen met Inter en Milan het hoogste bedrag van alle Italiaanse clubs. door Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content