Eddy Merckx viert op 17 juni zijn 70e verjaardag. Wat hem betreft gebeurt dat in de luwte waarin hij zich het liefst wentelt. Dat Merckx al meer dan een halve eeuw in de spotlights staat, botst met zijn zeer ingetogen karakter. Ook grote overwinningen vierde hij altijd met een getemperde vreugde.

Het is een beeld dat ons altijd zal bijblijven. In de herfst van zijn carrière werd Eddy Merckx in 1977 in een Touretappe op de col de Glandon gelost. Hij streed en leed, laveerde op het smalle, bultige asfalt van links naar rechts, vloekte en kermde, met holle ogen achter een gordijn van zweet. Rik Van Looy zat achter het stuur van onze volgwagen, hij moedigde zijn vroegere erfvijand aan, een vreemd beeld van verbondenheid op de verschroeiende Franse wegen. Nooit zagen we een sportman verwikkeld in zo’n meedogenloos gevecht met zichzelf, helemaal aan zijn lot overgelaten als een exponent van de genadeloze rauwheid van de wielersport. Op deze ruige, voorhistorische Alpencol stortte zijn rijk in. Maar Merckx dacht niet aan opgeven. Dat aanzag hij als een persoonlijke vernedering, Hij ontroerde in zijn verbetenheid.

Acht maanden later, in maart 1978, zette Merckx na veertien profjaren en gemiddeld 180 wedstrijden per seizoen een punt achter zijn loopbaan. Het gebeurde na de Omloop van het Waasland in Kemzeke. Merckx maakte deel uit van een kopgroep van twaalf renners maar kon niet reageren toen er zich daaruit vier renners losscheurden. Hij zette zijn fiets tegen een muur en zei: “Het is voorbij.” Geen mens die hem geloofde.

Hoeveel interviews zou Eddy Merckx in zijn carrière hebben gegeven? Vijfduizend, zevenduizend, tienduizend? Hij kan het bij benadering niet zeggen. Hoeveel boeken zijn er over zijn carrière verschenen? Twintig, dertig of nog meer? Ook daar is hij de tel al lang kwijtgeraakt. Sterker zelfs: hij heeft de meeste van die boeken niet eens gelezen. Waarom zou hij? Hij kent alle verhalen en probeert het verleden van zich af te schuiven.

Al meer dan vijftig jaar is de grootste wielrenner aller tijden een stuk openbaar bezit. Dat was nooit de bedoeling. Merckx koerste nooit voor de roem. Maar alleen voor zichzelf. Interviews gaf hij niet graag. Maar hij weigerde ze niet, hij wist dat het erbij hoorde. Telkens weer leek hij met de handrem op te spreken, alsof er bij hem een zekere argwaan leefde. Zoals de allereerste keer dat we met hem ging praten, in zijn villa in Tervuren. In de met Italiaanse designmeubelen ingerichte villa zat Merckx in een zetel en zuchtte vaak. Het duurde even voor het ijs brak. Of zoals vele jaren na zijn carrière, in Sint-Brixius-Rode, waar hij op het platteland en in de schaduw van een fraaie gotische kerk met een fietsenbedrijf was gestart.

Ontdooien deed de gesloten Brusselaar pas in het gezelschap van enkele vrienden, bij voorkeur onder het genot van een glaasje wijn. Heel goed voelde Merckx zich altijd in het gezelschap van een andere topsporter, Paul Van Himst, net zoals hij iemand die zichzelf nooit verheerlijkte. Als Merckx van iets niet hield, dan was het van opgezwollen toestanden rond zijn persoon. Hij toeft het liefst in het gezelschap van mensen die hem niet op een voetstuk willen zetten en ervoer alle belangstelling steeds als zeer kunstmatig. Vroeger en nu. Heel blij zal hij zijn als straks alle aandacht rond zijn 70e verjaardag is weggeëbd. In wezen heeft hij daar een hekel aan. Toen Merckx jaren geleden niet werd verkozen tot de Grootste Belg was hij opgelucht. Hij kon zich perfect vinden in de keuze voor pater Damiaan en ging later zelfs voor de Damiaanactie naar Congo. Merckx vond dat hij geen enkele verdienste had aan zijn carrière. Hij aanzag zijn talent als een geschenk uit de hemel dat hij optimaal had benut. Als er iets was dat hij beter kon dan een ander, zo bedacht hij eens, dan was het afzien.

Nooit een sterke uitspraak

Eddy Merckx heeft zijn rol van wielerambassadeur altijd met verve vervuld. Op één enkele keer na dan, toen hij in het Frans trouwde en voor communautaire hoogspanning zorgde. Het werd vlug onder de mat geveegd. Merckx is een werker die met zijn prestaties het land een collectieve boost van zelfvertrouwen gaf. Hij stortte zich na zijn carrière zonder specifieke opleiding in de zakenwereld en bouwde met zijn (inmiddels verkochte) fietsbedrijf een klein imperium uit. Hij hield zich bezig met het uittesten van nieuwe legeringen en stond open voor innovaties. Heel anders dan tijdens zijn loopbaan, waarin Eddy Merckx conservatief was en als dusdanig dacht. Toen ingenieurs hem kaders uit aluminium voorstelden of semi-automatische trappers, wilde hij daar niet van weten. Risico’s waren niet aan hem besteed.

De prestaties van Eddy Merckx vallen alleen maar te omschrijven als er geput wordt uit het arsenaal van superlatieven. Dat gebeurde dan ook overvloedig. In lyrische volzinnen en met bombastisch taalgebruik. Merckx introduceerde het despotisme in de wielersport en ging door het leven als De Kannibaal. Maar nooit bewierookte hij zijn eigen prestaties, nimmer liet hij zich minachtend uit over zijn tegenstanders. Hoe hij het peloton ook terroriseerde, hoe groot zijn mentale overwicht ook was, Merckx voelde de behoefte niet om een sterke uitspraak te plegen. In een memorabele Parijs-Roubaix in 1970 voerde Merckx ooit een van zijn meest historische nummers op. Er viel ijswater uit de lucht, de wegen lagen er vet en vuil bij, maar Merckx scheurde zich op 30 kilometer van het einde uit een selecte kopgroep weg, als een tiran op twee wielen, onverzadigbaar en onverwoestbaar, hotsend en botsend over de kasseien. In een apocalyptisch decor bouwde hij in die 30 kilometer een onwaarschijnlijke voorsprong van vijf minuten uit. De journalisten complimenteerden hem, maar Merckx schudde met het hoofd en zei, kuchend en zuchtend, dat het heel zwaar was geweest. Of iedereen zich wel kon voorstellen hoe hard er achter hem was gereden? Vervolgens stapte hij weg.

Het was Eddy Merckx ten voeten uit. Nooit viel er bij hem een zweem van emotie te ontdekken, ook na de grootste heldendaden had hij zichzelf ogenblikkelijk onder controle, soms leek hij zelfs triest op het podium te staan. Na een overwinning dacht Merckx meteen aan de volgende wedstrijd. Hij beschouwde iedere koers als een examen waarin hij per se een diploma van bekwaamheid moest halen. Dat dreef hem vooruit. Altijd en overal. Ook later, als zakenman. Toen hij zijn fietsenfabriek oprichtte, ontpopte hij zich tot een onvoorstelbare controlefreak. Wie bij hem langs ging voor een fiets, constateerde tot zijn verbijstering dat Merckx de meter pakte en de binnenmaat nam van de latere eigenaar van de Merckxfiets. Een bijna maniakale zoektocht naar de juiste houding op de fiets liep ook als een rode draad door de carrière van Merckx.

De misser van Driessens

Eddy Merckx was raadselachtig en fascinerend, ondoorgrondelijk en imponerend. Zijn lichamelijke capaciteiten waren onbegrensd, ook al kreeg de kruidenierszoon ooit van een dokter te horen dat er iets aan zijn hart scheelde. Lomme Driessens, de illustere sportdirecteur die zichzelf beschouwde als geestelijke vader van veel successen en ontdekker van jong talent, debiteerde ooit dat er nooit meer een grotere renner zou komen dan Rik Van Looy. Hij werd gecorrigeerd door de toen voor Het Nieuwsblad werkende journalist Joris Jacobs, die Merckx in 1964 in het Franse Sallanches wereldkampioen had zien worden bij de amateurs. Hij voorspelde dat Van Looy ruim overtroffen zou worden door Merckx. Driessens lachte die opmerking luid weg. Hij zou er Jacobs op tijd en stond aan herinneren, zei hij.

Ook Merckx vroeg zich na die wereldtitel af of hij wel een goeie prof zou worden. Het was de twijfel die toen, als eeuwige bondgenoot, in hem woedde. Pas na zijn eerste zege in Milaan-Sanremo, in 1966, veranderde dat. Hij beschouwde dat als een van de mooiste overwinningen uit zijn carrière. In een kopgroep van twaalf de mythische Poggio beklimmen, de fontein op de Via Roma voorbij en het dan afmaken in de spurt. Milaan-Sanremo zou de klassieker blijven die veruit zijn voorkeur wegdroeg. De zeven overwinningen in de Primavera zijn wat dat betreft geen toeval. Vaak voorspelde hij waar hij ging aanvallen. En één enkele keer sloeg hij zelfs een beslissende kloof in de afdaling.

Echt verbazen deed Eddy Merckx zichzelf pas in 1968 voor de eerste keer. In de Ronde van Italië domineerde hij van het begin tot het einde. Hij bleek bovendien goed te klimmen. In de bergrit naar Tre Cime di Lavaredo voerde hij op atletisch gebied zijn strafste nummer op: aan de voet van de slotklim telde hij een achterstand van tien minuten op de kopgroep, haalde onder een helse sneeuwvlaag zijn tegenstanders één voor één in om afgescheiden te winnen. Die Girozege was voor hem een mijlpaal, ze bevestigde de indruk dat hij de Ronde van Frankrijk kon winnen. Dat zou uiteindelijk in 1969 gebeuren. Die zege volgde op een duistere, georkestreerde dopingaffaire die Merckx datzelfde jaar in de Giro in diskrediet had gebracht. Terwijl hij de roze trui droeg en al zes ritten had gewonnen, werd hij op doping betrapt en naar huis gestuurd. Het was de meest zonderlinge zaak uit zijn carrière, de gevraagde tegenexpertise bleken ze niet te kunnen uitvoeren en er was geen enkele aanleiding om in die rit amfetamines te nemen. Felice Gimondi won die Ronde van Italië. Zijn Salvaraniploeg had Merckx eerder gevraagd of hij die wedstrijd wilde verkopen. Toen er een startverbod in de Tour dreigde, was dit aanleiding voor een oorlogsverklaring vanuit het parlement aan iedereen die twijfelde aan de onschuld van Merckx.

Een gebeeldhouwde schoonheid

De erelijst van Eddy Merckx is een aaneenschakeling van krachttoeren. Telkens weer koerste hij om te winnen, nooit om populair te worden of applaus te oogsten. Om zijn prestaties te omschrijven werd op een gegeven moment het woord Merckxiaans geïntroduceerd, een adjectief dat later vaak ten onrechte werd bovengehaald als een renner een klassieker met minuten voorsprong won. De supporters van Merckx gingen door het leven als Merckxisten, een omschrijving die definitief ingang vond toen Merckx in 1969 voor het eerst de Tour won. Die zege bracht het hele land in een zelden gezien delirium. Na een ploegentijdrit in Woluwe veroverde Merckx het geel, de pers danste wild mee op de golven van de euforie. In die Ronde van Frankrijk zorgde Merckx, met zijn 140 kilometer lange vlucht door de Pyreneeën, in de etappe over de Aubisque en de Tourmalet tussen Luchon en Mourenx, voor een van de meest epische nummers uit de geschiedenis van de wielersport.

Uitvoerig werd die triomf in 2009, 40 jaar later, gereconstrueerd. Voor ons zusterblad Knack Extra brachten we toen voormalige ploegmaats van Merckx samen in een restaurant in Wommelgem: Jos Spruyt, Martin Van Den Bossche en Vic Van Schil. Het werd een gedenkwaardige namiddag, overgoten met veel wijn en grappa. De koers hard maken, zei het drietal in koor, was het enige wat Merckx van zijn ploegmaats vroeg, altijd vreesde hij dat de tegenstanders niet genoeg afgemat zouden worden. Hij was hen voor hun werk en inzet erg erkentelijk en weigerde ooit zelfs een aanbod van de Spaanse ploeg Kas,waar hij vier keer meer kon verdienen. Merckx wilde zijn ploegmaats niet achterlaten. En hij wist wat hij van hen mocht verlangen.

Die dag werd er ook gepraat over de kleine kantjes van Merckx. En vertelde Van Den Bossche dat hij in die Tour samen met Merckx de Tourmalet beklom, dat hij graag als eerste de top wilde overschrijden, maar dat de Kannibaal hem dat niet gunde. Toen Van Den Bossche hem ’s avonds zei dat “een kleine renner vandaag van hem een groot gebaar had verwacht” bleef Merckx onbewogen. Praten deed hij ook aan tafel amper. Op één enkele keer na, in die memorabele Tour van 1969. Omdat Rudi Altig en Roger De Vlaeminck hadden geroepen dat hij nooit de Tour zou kunnen winnen zei Merckx voor de etappe tussen Mulhouse en Ballon d’Alsace bij het ontbijt dat hij die mannen even op hun plaats zou zetten. Hij pakte uit met een fenomenale raid. Met een haast machinale tred en vooruit gejaagd door een onblusbare drang naar grootse daden. Hij leek niet te lijden. Zijn schonkige schouders schommelden mee met het ritme van zijn driftige pedaalslag. Wanneer Merckx zich inspande, schreef later iemand, werd zijn gezicht van een gebeeldhouwde schoonheid.

Gekrenkt door Jacques Goddet

Als weinig anderen verstond Eddy Merckx de kunst om pijn te verbijten. Hij legde de focus op zichzelf. Dat zijn heerschappij als een breuklijn liep door de carrière van andere toprenners hield hem niet bezig. Integendeel zelfs. Ooit vroeg hij aan Walter Godefroot of die wel wist hoeveel keer hij hem had geklopt. Hij zei dat zijn palmares er zonder Godefroot anders had uitgezien. De Gentenaar werd er even stil van. Omdat hij dacht dat hij zonder Merckx natuurlijk ook iets meer zou hebben gewonnen. Andere renners, zoals Roger De Vlaeminck, trokken zich dan weer op aan de aanwezigheid van Merckx. Hij won liever een klassieker waarin Merckx meedeed, dan drie klassiekers waarin hij niet startte.

Meer dan tegen de concurrentie streed Eddy Merckx tegen zichzelf. Het bleek nooit beter dan tijdens zijn memorabele uurrecord in 1972 in Mexico toen hij 49,431 meter aflegde. Met een van zweet doordrongen gelaat stapte hij toen de fiets af. Zijn record zou elf jaar standhouden. Er is later vaak gezegd dat dit avontuur zijn carrière inkortte, maar Merckx sprak dat steeds tegen. Hij denkt wel dat hij langer zou hebben gereden indien hij niet zo veel had geleden. Zo won hij bijvoorbeeld in 1974 zijn vijfde Tour met een blessure aan het zitvlak en haalde hij nadien het einde met een gebroken kaak. Opgeven stond niet in zijn woordenboek.

Het tekende zijn beroepsernst. Ook in een criterium. Uit respect voor de organisatoren die een heel jaar hadden moeten sparen om hun wedstrijd te organiseren. Altijd maar weer perste Eddy Merckx het uiterste uit zichzelf. Vaak geprikkeld door zijn omgeving. Zo verzaakte Merckx bijvoorbeeld in 1973 aan de Ronde van Frankrijk omdat de Franse pers, die vreesde dat hij het record van Jacques Anquetil zou evenaren, hem liever niet zag komen. Vervolgens werd die Tour met veel overmacht gewonnen door de Spanjaard Luis Ocaña. Toen Tourdirecteur Jacques Goddet, die dagelijks een stukje maakte voor de organiserende krant L’Equipe en met poëtische volzinnen uitpakte, schreef dat zelfs Merckx deze Ocaña niet kon kloppen, was hij tot in het diepst van zijn ziel gekrenkt. Hij trainde vervolgens bij voor het… na-Tourcriterium van Aalst waaraan ook Ocaña zou deelnemen. Merckx ging zo wild te keer dat de asgrauw op de fiets zittende Spanjaard opgaf, net voor hij zou worden gedubbeld. Ook dat typeert Merkcx.

Met Merckx kon je beter niet botsen. Met Rik Van Looy kwam het tot een conflict omdat die te veel op zijn wiel reed en met Freddy Maertens lag hij overhoop omdat de West-Vlaming na een memorabel wereldkampioenschap in Barcelona, in 1973, riep dat Merckx de wedstrijd aan Felice Gimondihad verkocht. Merckx vergat het nooit.

Een helse rugpijn

Of er iets is waarvan Merckx spijt had na een loopbaan vol bovenmenselijke inspanningen, een carrière waarin hij 420.000 wedstrijdkilometers reed, of ruim tien keer de omtrek van de aardbol? We vroegen het hem ooit en hij hoefde over het antwoord geen seconde na te denken. Hij vertelde over de dramatische val die hij in het najaar van 1969 op de wielerbaan van Blois maakte. Het was mentaal een verschrikkelijke opdoffer omdat zijn gangmaker Fernand Wambst op slag dood was. De lichamelijke schade zou hem lang achtervolgen. Na die val, zei Merckx, was hij nooit meer de oude, hij had bij momenten last van een helse rugpijn. De twijfel die hem in het begin van zijn carrière achtervolgde, stak toen bij momenten weer de kop op. Omdat de kracht tijdens het klimmen voor een deel uit je rug komt, kreeg hij het grote verzet niet meer rond. Hij dacht dat zijn carrière er zonder die val heel anders uitgezien zou hebben.

Hoe dan?, vroegen we Merckx. Hij antwoordde zonder verpinken: “Ik zou nog meer koersen met glans en panache hebben gewonnen.” Niets dat Eddy Merckx meer typeert dan dat. Hij sakkerde vaak over gemiste kansen en had er bijvoorbeeld altijd spijt van dat hij in 1968 niet naar de Tour trok. Omdat hij zich op zijn 23e te jong achtte. Merckx kende maar één woord: winnen. En dan nog het liefst op een manier dat de tegenstand werd verpletterd. Hoe meer koersen hij reed, hoe beter hij zich voelde. In 1975 stonden er op het einde van het jaar eens 195 wedstrijddagen op zijn teller. Een onwezenlijk aantal. Maar Merckx dook na het wegseizoen ook nog de zesdaagsen in. Hij won er zeventien, waarvan vijftien met Patrick Sercu. Met zijn boezemvriend startte hij 27 keer in een zesdaagse en werd, naast de vijftien overwinningen, elf keer tweede en één keer vierde. Je duizelt van al die cijfers. Pas de afgelopen jaren wilde Eddy Merckx zich weleens afvragen hoe hij het allemaal voor elkaar heeft gekregen.

Het verschil met anderen zat hem niet alleen in zijn klasse, maar vooral in zijn onvoorwaardelijke liefde voor de fiets. Daarvoor moest alles wijken. Al als kleine jongen probeerde hij in het park van Woluwe op zijn eerste fietsje een passerende brommer bij te halen. Die eergierigheid, trots en geldingsdrang zaten er toen al in. En zouden hem nooit meer verlaten.

DOOR JACQUES SYS

Nooit voelde Merckx de behoefte om een sterke uitspraak te plegen.

Vaak stond Merckx triest op het podium. Omdat hij al aan de volgende wedstrijd dacht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content