Na 42 jaar neemt de kleurrijke en veelvuldig gelauwerde gangmaker Joop Zijlaard in Rotterdam afscheid van zijn publiek. ‘Ik heb altijd gezegd: als ik stop, wil ik nog fatsoenlijk van mijn derny stappen.’

Bij het betreden van zijn huis in Nieuwerkerk aan de IJssel bij Rotterdam vallen meteen de foto’s op aan de muur in de gang. Op zijn derny tijdens een zesdaagse, uiteraard. Maar ook als motard van zijn landgenoot en fotograaf Cor Vos tijdens de Ronde van Frankrijk. “Toen de Tourdirectie vernam dat ik dat jarenlang gedaan had zonder dat ik over een rijbewijs beschikte voor zo’n moto, schrokken ze wel even”, lacht Joop Zijlaard.

Zo is de nu 69-jarige Zijlaard altijd geweest: een wat eigenzinnige durfal die door zijn lef en volharding een gerespecteerde carrière uitbouwde als horecaondernemer én als gangmaker in het wielrennen. Zijn laatste horecazaak deed hij vier jaar geleden al van de hand. Komende zaterdag rijdt hij ook met de derny zijn laatste zesdaagserondjes. De man met de karakterkop, die lang bekendstond vanwege zijn imposante moustache en, sinds hij die heeft afgeschoren, wegens zijn omvangrijke lichaam, vertelt in zes etappes – zijn zesdaagse, zeg maar – over zijn indrukwekkende sportloopbaan. Haast symbolisch klinkt op de achtergrond het geluid van een uit de kluiten gewassen snoeimachine net als het geraas van de derny waarmee hij 42 jaar lang onvervaard door de bochten scheurde.

De eerste keer

“Motoren zaten bij ons in het bloed. Mijn vader was motorcoureur in Italië en ik zat in de kartsport. Na verloop van tijd vond ik dat te gevaarlijk worden en omdat ik van het baanwielrennen hield, leek het me wel wat om gangmaker te worden. Het was in 1971 dat ik er uiteindelijk mee begon.

“In de zesdaagsen bleek het heel moeilijk om ertussen te raken. Het was immers zo’n hechte groep, onder leiding van Maurice de Boevere. Hij zei: ‘Als er iemand overlijdt, dan komt er een plaatsje vrij, anders niet.’ Gelukkig kon ik in Rotterdam nog veel met de amateurs rijden. Elke dinsdag en donderdag stonden er trainingen op het programma en op zondag was er een wedstrijd, ‘Ahoy op zondag’ heette dat.

“In de aanloop naar de zesdaagsen kwamen ook de profs er trainen. Ik mocht op een dag met Gerrie Knetemann rijden en dat ging fantastisch. De Kneet wist dat ik in mijn eerste jaar met de derny meteen kampioen van Nederland was geworden, en de vier jaar nadien net hetzelfde. ‘Waarom rijd je eigenlijk niet in de zesdaagsen?’, vroeg hij me. Hij nam contact op met zijn ploegleider Peter Post, die ook de zesdaagsen van Rotterdam en Maastricht organiseerde. Hij regelde voor mij een plaatsje. (trots) Er is trouwens maar één gangmaker die ooit een contract bij TI-Raleigh (de succesrijke ploeg van Peter Post, nvdr) heeft getekend, en dat was ik.

“Daardoor heb ik ook heel veel met Joop Zoetemelk gereden, op de weg dan. Zo wonnen we in 1979 het in die tijd befaamde Criterium der Azen nadat ik de hele nacht met de wagen gereden had en maar net op tijd aankwam. Ze hadden Joop al bij een andere gangmaker, Jos De Bakker, ondergebracht. Joop zag me aankomen op het parkeerterrein en zei tegen Jos: ‘Je krijgt je geld, maar je moet niet rijden. Ik rijd met Zijlaard.’ Hij wou absoluut winnen, maar er was wel voorzien dat Bernard Hinault het in eigen land zou halen. Welnu, sla er het palmares maar eens op na. Dan zul je zien wie er toen gewonnen heeft (lacht).”

De mooiste herinnering

“Ik ben wel vaker tegen combines moeten ingaan, zoals in 1981 op het EK achter derny’s in Kopenhagen. De plaatselijke held Gert Frank, gegangmaakt door De Boevere, moest winnen. Ik reed met Knetemann en we mochten zelfs niet op het podium. We trokken er ons niets van aan en we reden onze eigen koers. Het financiële was voor mij niet het belangrijkste. Ik bezat horecabedrijven en daar verdiende ik mijn geld mee. Ik kreeg liever een medaille dan 500 gulden.

“Ik houd heel veel mooie herinneringen over aan mijn carrière als gangmaker. Eén ervan is zeker toen ik mijn 1500e overwinning behaalde, met Matthew Gilmore in de zesdaagse van Berlijn. Ik wist helemaal van niets, ze hadden het achter mijn rug geregeld. Toen we een ereronde moesten rijden, sprong Gilmore plots achter op mijn derny. Hij hield zijn hand voor mijn ogen en riep: ‘Rijden maar!’ Toen hij zijn ene hand wegnam, hield hij met zijn andere een bordje voor mijn gezicht met ‘1500e overwinning’. De toeschouwers in de hal gingen tekeer, zeg. Dat was geweldig! Dat was ge-wel-dig!

“Een andere wedstrijd die me altijd zal bijblijven, is de eerste keer dat ik met Johan Museeuw Vorst-Meulebeke won. Museeuw vroeg me: ‘Met welke versnelling is Knetemann met jou in ’81 Europees kampioen geworden? 56×14? Oké, dat doen we ook.’ Bij het vertrek was er eentje – ik weet niet meer hoe die heette – die ervandoor stoof als een gek. Wij bleven geduldig en reden er zachtjes, gluiperig naartoe. Toen we er een paar honderd meter achter zaten, zei Johan: ‘En nu vol gas langs de linkerkant voorbij. We vlogen er echt voorbij en hebben vervolgens het hele peloton gedubbeld.”

De zwartste bladzijde

“Ik heb nooit kunnen bewijzen dat ik ook met de zware motoren, het stayeren dus, goed uit de voeten kon. Dat was een soort maffiawereldje waarin je niet op kon tegen de combines. Met een derny kun je nog relatief gemakkelijk passeren, maar als er twee grote motoren voor je rijden, dan kom je daar nooit voorbij. In die discipline werd zo veel gesjoemeld dat ik op een bepaald moment dacht: ik probeer nog één keer een goede uitslag te behalen en dan stop ik er meteen mee. Op elk WK hadden ze al met mijn ballen gespeeld, tot ik in Zürich eindelijk een bronzen medaille kon pakken, met als gevolg dat er geen enkele Duitser of Zwitser op het podium stond. ‘Jouw carrière is afgelopen’, zeiden de andere gangmakers me. ‘In Zürich of in de Duitse zesdaagsen kom jij nooit meer aan de bak.’ De organisatoren van de zesdaagsen stelden me echter snel gerust: ‘Zij zijn de idioten, jij niet.’

“Een zwarte bladzijde is uiteraard ook de fatale crash van Isaac Gálvez. In dat gekkeKuipke reden we soms zo verschrikkelijk snel dat ik mijn banden voelde glijden in de bocht. Dan dacht ik telkens: we hebben weer geluk gehad. Die jongens kunnen allemaal heel goed sturen. Maar die keer met Gálvez, ook al gebeurde dat niet in een dernywedstrijd … Ja… dan zit de schrik er nadien echt in. De dernykoers daarna ging wel tien kilometer per uur langzamer.

“Zelf ben ik in mijn loopbaan maar twee keer ten val gekomen. Eén keer zonder erg in mijn eerste jaar als gangmaker en de tweede keer twee jaar geleden in een wedstrijd voor damesjunioren in Amsterdam. Een gangmaker wilde me opvangen en had alleen maar oog voor mij, niet voor het meisje dat achter hem reed. Dat meisje kon hem niet meer houden en stuurde naar boven – profs weten dat ze dan naar beneden moeten – en reed zo mijn voorwiel weg. Al de botjes in mijn hand waren kapot, met pennen hebben ze het moeten fiksen. (toont zijn hand) Kijk, het is nooit helemaal goed gekomen.”

De beste renner

“Als je veel wint en het vertrouwen krijgt, dan willen op den duur alle goeie renners achter je rijden. Ik heb dan ook de eer en het genoegen gehad om met zó veel toppers te rijden dat het heel moeilijk is om er eentje uit te pikken als de beste. Door de familie Squinzi van Mapei werd ik ooit in Italië uitgenodigd om een maand met Andrea Tafi en Franco Ballerini te trainen. Die mannen reden zo hard dat mijn derny zelfs niet sneller kon. Andere toppers uit Italië met wie ik gereden heb zijn Francesco Moser, Gianni Bugno en later een paar keer met Paolo Bettini in de zesdaagsen.

“In Duitsland heb ik met Didi Thurau gereden, later met Erik Zabel. Maar goed, als je het me dan toch vraagt: de allerbeste achter de derny’s was allicht Etienne De Wilde. Met hem heb ik jaren gereden. Ook Gilmore en Iljo Keisse konden of kunnen het uitstekend. Wat hen zo goed maakt? Het belangrijkste is de klik die je hebt met een renner. Danny Clark kon het ook, maar met hem wilde ik nooit rijden. Dat was een heel onplezierige man. Als renner moet je de gangmaker volgen en vertrouwen in hem hebben. Tegen mij moesten ze alleen maar ‘ho’ roepen als het te snel ging en verder niets. Energie steken in lange verhalen als ‘effe wachten en straks weer gas geven’, heeft geen enkele zin.

“Tegenwoordig gaan ze weleens loten om te kijken met wie je mag rijden. Dat vind ik helemaal niks, want de kunst is om een goede combinatie te hebben. In Gent was ik bijvoorbeeld ook geregeld gangmaker van Lorenzo Lapage. Als hij met een ander moest rijden – omdat ik een vast duo vormde met De Wilde – dan bakte Lorenzo er geen reet van, maar achter mij vloog hij (lacht). Het leek wel of hij achter mij 25 procent beter was.”

De grootste kwaliteit

“Met mijn postuur zaten ze natuurlijk altijd goed uit de wind. Er waren er die probeerden om zes truien aan te doen en zo hetzelfde effect te creëren. (lacht) Maar ze konden het toch niet van me halen, hoor. Achter mij zat je als achter een vrachtwagen, de renners werden meegezogen. De abri bij mij was grandioos. Dat houdt ook in dat je achter mij altijd een tand groter kon rijden.

“Ze zeiden weleens: Zijlaard heeft zijn derny geflikt, die is korter. Nou, zet ze maar tegen de muur, ze zijn allemaal hetzelfde. Vroeger probeerde ik gewin te halen uit de samenstelling van de benzine. Ik smeerde heel, heel weinig olie, waardoor de motor vinniger was. Dan vroegen ze me: ‘Wat smeer jij dan?’ ‘Eén op 50’, antwoordde ik. Maar het was één op 70, weet je (grijnst). Dat voordeel is al enkele jaren voorbij. Vanwege het milieu, de uitstoot, mogen we niet meer rijden met mengsmering, enkel nog met van die speciale benzine, die ze in boomzaag- machines doen.

“Koersinzicht is wel altijd een van mijn kwaliteiten geweest. Ik liet me zelden of nooit uit mijn tent lokken om bij het begin erin te vliegen. Als ik achteraan startte, liet ik ze eerst allemaal met elkaar vechten om naar het einde toe te versnellen.

“Stuurvaardigheid is een ander sterk punt van me. Ook als ik me omdraai, wijk ik geen millimeter van mijn lijn af. Nog altijd niet. En angst? Dat kende ik niet. Ik heb ooit inhaalmanoeuvres gedaan waarbij de wedstrijddirecteur achteraf naar mij toe kwam en zei: ‘Jopie, dat was duizend procent spektakel, absoluut, maar doe dat alsjeblieft nooit meer! Als je valt, is mijn zesdaagse naarde kloten.’ Ik passeerde dan vier hoog en voelde letterlijk de balustrade. Niemand anders dorst dat.”

De laatste keer

“Als je jong bent, zie je geen angst. Nu ben ik veel minder onbevreesd. Voor Gent heb ik bij al mijn motoren nog nieuwe voorvorken laten steken. Ik dacht: het zal toch niet gebeuren dat ik in die laatste wedstrijden nog een keer op mijn kokosnoot ga? Want Gent is toch een levensgevaarlijk baantje, hoor. De sfeer is er dan weer uniek. Ook in Bremen dragen ze me op handen, maar het Kuipke spant wat dat betreft de kroon. Qua gevoel leunt die zesdaagse voor mij heel dicht aan bij Rotterdam. Als thuisrijder vind ik Ahoy natuurlijk het meest speciaal. Leuk dat ik hier mijn laatste wedstrijd zal rijden.

“Ik zou best nog kunnen doorgaan, hoor, maar ik heb altijd gezegd: als ik stop, wil ik nog fatsoenlijk van mijn derny stappen. Met deze leeftijd zal ik er niet meer af springen, maar ik kom er nog wel normaal af. Dat vind ik belangrijk. Ik wil niet dat ze gaan zeggen: ‘Die Jopie is niet meer zo goed als een paar jaar geleden.’ Met opgeheven hoofd wil ik ze allemaal toespreken en bedanken voor het applaus. Na het laatste ritje zet ik mijn motor aan de kant en verkoop ik die per opbod. De opbrengst gaat naar de kankerpatiëntjes van het Sophia Kinderziekenhuis.

“Er zal zaterdag een rit bij zijn met oud-profs met wie ik ooit gereden heb, zoals Michael Boogerd, Servais Knaven, Steven de Jongh en Johan Museeuw. En de allerlaatste rit rij ik met Michael, dertien, de jongste van mijn drie kleinkinderen. Dat wordt een heel speciaal afscheid. Nu, afscheid is een relatief begrip. Ik neem een trainerslicentie en zal in de toekomst de gangmakers samenstellen in Rotterdam en Amsterdam. Kortom, ze zijn nog niet van mij af, hoor (lacht).” ?

DOOR ROEL VAN DEN BROECK

“In dat gekke Kuipke reden we soms zo verschrikkelijk snel dat ik mijn banden voelde glijden in de bocht.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content