In zijn vijfde jaar als prof weet Stijn Devolder het eindelijk zeker : hij is geen Flandrien, maar een ronderenner. Lichaam en geest legden een lange weg af. ‘Als renner kan ik mezelf niet meer vergelijken met vijf jaar geleden, zelfs niet meer met vorig jaar.’

Veel moeite zal u de komende weken niet ondervinden om Stijn Devolder (28) te ontwaren wanneer het wielerpeloton over de Spaanse wegen slingert. Hij start in de Vuelta in de Belgische driekleur, twee maanden geleden op magistrale wijze veroverd in Ronse. En Devolder draagt de tricolore met trots : “Het is iets speciaal omdat je er een heel jaar in mag rondrijden en je iedere keer opnieuw herinnerd wordt aan die ene perfecte dag. Ik heb maanden naar dat kampioenschap toegeleefd en alles liep precies zoals ik dat vooraf gepland had.”

Vriend en vijand was het er achteraf roerend over eens : een mooie, verdiende kampioen. “Ik heb niet toevallig gewonnen”, weet ook Stijn Devolder. “Ik wist dat ik enkel op de klim het verschil kon maken. Op drie rondes van het einde had ik mij daar al eens getest en in de voorlaatste ronde reed ik een gat dicht, dus het was voor iedereen duidelijk dat ik in de laatste ronde daar zou gaan. Dat maakt het net zo mooi : dat iedereen wist wat ik zou doen en ik er toch van wegreed.”

De West-Vlaming heeft wonderbaarlijke maanden achter de rug. In juni eindigde hij te midden van afgetraind Tourgeweld derde in een loodzware Ronde van Zwitserland. Vooral de afsluitende tijdrit gaf aanleiding tot bewonderend gefluit : vierde, op een minuut van wereldkampioen Fabian Cancellara en veertig tellen van specialist Andreas Klöden. Enkele weken na het Belgisch kampioenschap werd al dat moois nog eens bevestigd met een overwinning in de – weliswaar minder sterk bezette – Ronde van Oostenrijk. Met recht en reden zijn de verwachtingen voor de komende Ronde van Spanje hoog gespannen.

Vorig jaar werd je elfde in de Vuelta, dit jaar koester je ambities voor het podium.

Stijn Devolder : “Dat is hoog gegrepen, maar ik weet van mezelf : als ik zoiets beweer, dan kan ik dat ook. Op het BK heb ik tegen mijn ploegmaats gezegd : ga ervoor, want ik rij ze er hier allemaal af vandaag. Vroeger was ik terughoudender, omdat ik toen nog niet wist wat ik kon. Nu ben ik op een punt gekomen dat ik naar de ploeg durf stappen : ik ben er klaar voor, ik win hier. Ik vind dat je zoiets alleen mag zeggen als je honderd procent zeker weet dat je er zal staan. Je moet je bewijzen ten opzichte van je ploegmaats.”

Rijdt de hele ploeg in de komende Vuelta in jouw dienst ?

Brajkovic en Danielson worden medekopmannen, de rest rijdt voor ons drie. Ik heb daar zeker geen problemen mee. Het verschil met vorig jaar is dat ik toen nog echt moest werken voor Brajkovic en die inspanningen voelde ik wel in de derde week.”

Zou je niet liever als enige kopman worden uitgespeeld ?

“Dat wordt de volgende stap, maar ik moet nu eerst in de Ronde van Spanje bewijzen dat ik het kan. Als ik nu het podium haal in de Vuelta, komt er misschien nog wel een moment dat ik enige kopman zal zijn.”

Misschien in je nieuwe ploeg ?

“Daar wil ik in ieder geval voor de Vuelta uit zijn ( bij het ter perse gaan had Devolder nog niet beslist). Mijn keuze zal bepaald worden door het sportieve en het financiële. Het is belangrijk om je na zo’n goede periode financieel te verbeteren, maar ik wil zeker niet alleen voor het grote geld kiezen en voor de rest van mijn carrière geen prijs meer rijden omdat ik mij moet wegsteken voor iemand anders. Ik ben op een moment gekomen in mijn carrière dat ik zelf kopman kan zijn en grote koersen kan winnen.”

Hoe groot is de interesse ?

“Ik onderhandel met binnen- en buitenlandse ploegen. De meeste interesse is gewekt in de Ronde van Zwitserland, want dat was internationaal toch wel het sterkste wat ik al gedaan heb.”

Man tegen man

Wist je dat je die derde plaats in de Ronde van Zwitserland in je had ?

“Neen, want eigenlijk trok ik vooral naar Zwitserland om de conditie verder op te vijzelen voor het BK. Ik was van plan om in dienst te rijden van Brajkovic, die winstambities had, maar toen ik in de eerste rit bergop tempo maakte, moest hij eraf. We schoten nog maar met vier, vijf man over, allemaal mannen die ook in de afgelopen Tour vooraan zaten op de cols. Daar schrok ik toch wel van, dat ik zoveel vooruitgang gemaakt had. In de laatste dagen heeft de ploeg alles op mij gezet, en in de tijdrit ging ik nog vier, vijf man voorbij, waardoor ik uiteindelijk derde werd in het eindklassement. Dat was een verrassing voor mij en de ploeg. Ik stond absoluut niet aan de start met klassementsambities.”

Hoe verklaar je die plotse vooruitgang ?

“Ik ben niet iemand die er in één keer stond, ik ben langzaam gegroeid. Ik doe alles stap voor stap, nog steeds. Daarom reed ik dit jaar nog geen Tour. Ik ben niet zoals Tom Boonen, die er meteen stond toen hij overkwam van de profs. Als ronderenner is het sowieso moeilijker om meteen mee te zijn. Dat afzien in de bergen, bijvoorbeeld, dat moet je leren. Ik zou vier jaar geleden nooit gekund hebben in de bergen wat ik nu kan. Het is een mentale kwestie. Je moet dat leren, in je hoofd. Met de jaren kan je meer lijden. Vroeger kon ik nooit zo diep gaan in een bergrit of tijdrit.”

Het lijkt erop dat je definitief beslist hebt dat jouw toekomst in het rondewerk ligt en niet in de Vlaamse eendagskoersen.

“Na wat ik in de Ronde van Zwitserland en de Ronde van Oostenrijk heb ondervonden, wil ik me zeker meer toeleggen op het rondewerk. Daar heb ik het meeste kans op succes. In de klassiekers loopt er altijd wel iets mis voor mij, in een ronde gaat het als het ware meer vanzelf. Ik koers graag op mijn temperament. Als je op een col van tien kilometer een keer doortrekt, dan is het man tegen man. In de klassiekers speelt het tactische vaker, daar kunnen anderen meer van jouw inspanningen profiteren.”

Anderzijds moet je je in het moderne rondewerk toch ook goed kunnen sparen en wegsteken.

“Eigenlijk is een ronde rijden heel simpel : het komt erop neer zo weinig mogelijk energie te verspelen. Bergop mag je je wel eens uitleven, maar op andere dagen rij je de hele tijd met je ploegmaats uit de wind. In de bergen moet je je helpers de gaten laten dichtrijden tot er nog maar vier, vijf man overschiet. Pas dan moet de kopman uit zijn pijp komen. Anders betaal je die inspanningen cash in de derde week. Alles wat je kunt doen om te rusten en te recupereren in een grote ronde, moet je meepakken. ( lacht) Dirk Demol zegt altijd : als je kan zitten, mag je niet staan, en als je kunt liggen, mag je niet zitten.”

Beetje opgejaagd

Wat is jouw sterkste punt als klassementsrijder ?

“Vroeger was dat vooral mijn tijdrit, maar de laatste jaren voel ik dat ik bergop beter en beter mee kom. Die combinatie is mijn voordeel : ik rij met de besten mee bergop en kan het verschil maken in de tijdrit. Van alle klassementsrenners in de Ronde van Zwitserland kon ik mij het beste weren in de tijdrit.”

In een tijdrit voer je vooral een strijd tegen jezelf. Is dat een voor- of nadeel voor jou ?

“Je rijdt tegen jezelf én tegen anderen. Met die oortjes weet je tegenwoordig exact wat je tussentijden zijn en wat je concurrenten doen.”

Vertelt Dirk Demol jou altijd de waarheid ?

“Soms niet ( lacht). Ik word wel graag gemotiveerd, een beetje opgejaagd zelfs. Ieder detail wil ik weten. Een seconde voor of een seconde achter, ik wil alles horen. Alleen als je echt slecht aan het rijden bent, weet je dat liever niet. Als ze je na twintig kilometer vertellen dat je een minuut achter ligt, dan schiet dat in je benen. Dan heb ik liever dat hij er vijf seconden van maakt ( lacht).”

Wat is het ergste : een jour sans in de bergen of in de tijdrit ?

“De tijdrit, zonder twijfel. Als je op een col slechte benen hebt, kan je je nog altijd in een bus zetten. In een tijdrit kan je worden ingelopen door iemand die achter jou gestart is en dat is het ergste wat er bestaat. Als je geen tijdrijder bent, kan dat je niets schelen, maar als het je specialiteit is, en je wordt, zoals Ullrich een paar jaar geleden, ingelopen door Armstrong, dat is een drama. Vernederd worden in je eigen discipline, dat is vreselijk.”

Hoe ziet jouw ideale tijdrit eruit ?

“Ik heb graag een goede tijdrijder voor me, en dan probeer ik voortdurend naar dat punt toe te rijden. Als je ziet dat je nadert, weet je dat je goed bezig bent en dat motiveert nog eens extra. Het maakt mij niet uit of het een korte of lange tijdrit is, ik heb in beide al goed gepresteerd. Verder hou ik van een vrij vlak parcours met weinig bochten, want ik blijf graag in mijn ritme. Als er veel bochten zijn, moet je telkens weer optrekken en ik blijf liever draaien, zodat ik mijn omwentelingen kan aanhouden.”

Honderd omwentelingen

Je hebt de afgelopen jaren hard gewerkt op die hoge trapfrequentie, hé ?

“Zelfs nu ben ik daar nog dagelijks mee bezig, want die souplesse ben je zo weer kwijt. Vroeger trapte ik altijd heel groot, maar drie jaar geleden ben ik begonnen met die kleinere versnelling. De omschakeling was moeilijk, maar ik haal er iedere dag meer voordeel uit. Vooral in de bergen merk ik dat ik meer over hou, dat ik op het einde van een col nog kracht kan bijzetten. Als je van in het begin een groot verzet draait, is het veel moeilijker om te reageren op een demarrage. Met een klein verzet kan je bijschakelen en tegelijkertijd je omwentelingen constant houden. Met een grote molen blijf je op dezelfde versnelling, maar moet je je omwentelingen in de hoogte zien te krijgen en dat is erg moeilijk en bovendien veel minder explosief. Je zag dat op het einde bij Ullrich : die kon niet echt meer versnellen als Lance demarreerde.”

Aan hoeveel omwentelingen zit jij nu als je een col oprijdt ?

“Tussen tachtig en negentig. Op training zorg ik er altijd voor dat ik op een gemiddelde van honderd omwentelingen kom. Dat betekent dat je constant rond de 110, 115 omwentelingen moet zitten, want er zijn veel momenten dat je freewheelt. Je moet er voortdurend met je gedachten bij zijn.”

Ondervind je ook in het tijdrijden voordeel van die methode ?

“Zeker. Ik kán eigenlijk niet meer groot rijden in een tijdrit. Bergop zou ik het nog wel een keer durven doen, maar in een tijdrit is die kleinere versnelling een automatisme geworden. Omdat die hoge trapfrequentie veel vraagt van je hart en longen, wordt je conditie veel beter, terwijl je spieren iets meer gespaard worden. Als renner kan ik mezelf niet meer vergelijken met vijf jaar geleden, zelfs niet meer met vorig jaar. In de Ronde van Zwitserland heb ik gevoeld dat ik nog veel verbeterd ben ten opzichte van de Vuelta van vorig jaar.”

Ivan Basso

Net als in de Tour zal ook in de komende Vuelta het dopingspook boven jullie hoofden blijven hangen. Nogal wat Belgische renners spraken begin dit jaar over de Spaanse ‘brommertjes’.

“Ik heb de indruk dat er toch nogal snel over ‘brommertjes’ wordt gesproken, hoor. Als de Spanjaarden hier de Driedaagse van De Panne komen rijden, vinden die de Belgen ook niet gewoon. Als er iemand rapper rijdt dan jij, hoef je niet altijd aan doping te denken. Soms moet je het probleem bij jezelf durven zoeken : heb ik wel genoeg getraind ? Als je in het verlies gereden wordt, is het gemakkelijk om anderen te beschuldigen.”

Jij hebt nog nooit het gevoel gehad dat je met ongelijke wapens vocht ?

“Ik heb renners al heel hard weten rijden, maar dat zal altijd zo blijven, ook zonder doping. Er zijn nu eenmaal renners die sneller fietsen dan jij, daar moet je je bij neerleggen. Ik vind dat er de laatste tijd te gemakkelijk gezegd wordt dat iemand doping genomen heeft.”

Dus toen je Ivan Basso vorig jaar in de Giro zag tekeergaan, had je daar geen vragen bij ? Ook niet als hij met negen minuten voorsprong wint en iemand als Simoni gewoon belachelijk maakt in de bergen ?

“Ik heb Basso begin dit jaar op trainingskamp leren kennen. Als je die man eventjes bezig ziet, dat is een ongelooflijk trainingsbeest waar velen een voorbeeld aan kunnen nemen. Toen hij op trainingskamp toekwam, had hij negen maanden niet meer gekoerst, maar hij stond zo scherp als een mes. Hij trainde iedere dag vijf, zes uur. Hoe zo’n man voor zijn vak leeft, dat ziet niemand. Akkoord, hij heeft zware fouten gemaakt, maar hij blijft een natuurtalent die enorm leeft voor zijn vak. Ik denk dat hij zal terugkeren als renner en dat hij dan nog grote dingen zal doen.”

Nierontsteking

Nu je je gaat concentreren op het rondewerk, betekent dat ook dat je nog meer van huis zal zijn. Valt je dat zwaar ?

“Vroeger had ik daar wel eens problemen mee, maar nu vertrek ik naar een ronde van twee weken zoals iemand anders ’s morgens naar zijn werk trekt. In de ronde zelf ben je gefocust op de wedstrijd, zeker als je nog meedoet voor het klassement. Vorig jaar was ik na de Vuelta welgeteld één dag thuis en daarna moest ik meteen de hele week weg voor het WK. Het leven van een wielrenner, hé. Gelukkig worden die drukke weken gecompenseerd door langere periodes dat je thuis zit.”

Enkele maanden geleden werd je voor de tweede keer vader, maar jullie zoontje lag een tijdje in het ziekenhuis. Wat was er precies aan de hand ?

“Toen hij enkele weken oud was, heeft hij negen dagen in het ziekenhuis gelegen met een nierontsteking. Die werd veroorzaakt door een klep naar de blaas die nog niet volledig sloot. Dat komt vrij vaak voor en ze kunnen er perfect antibiotica tegen geven, het enige probleem is dat het kindje eerst een ontsteking moet krijgen voor ze weten wat er aan de hand is. Eens de diagnose gesteld, verzekerde de dokter ons dat alles in orde zou komen, maar het is toch niet niks voor een pasgeboren baby. Iemand die ooit een niercrisis doormaakte, weet hoe pijnlijk dat is. Kan je je voorstellen dat een baby zoiets meemaakt ? Die dagen heb ik het toch zeer moeilijk gehad. Een baby die ligt te krijsen van de pijn, dat is vreselijk. Je zou het willen overnemen, maar je kan niets doen, je staat er machteloos bij te kijken. Intussen is hij volledig genezen en is hij opnieuw een hele gezonde, lieve baby.”

Heeft het vaderschap jou als renner veranderd ?

“Niet als renner, maar er is nu altijd leven in huis en ik ben iemand die dat nodig heeft. Vroeger, toen Tamara nog ging werken, kwam ik soms na de training thuis in een leeg huis en daar had ik het heel moeilijk mee. Dat gaat ver, hoor. Soms is Tamara gewoon naar de bakker of zo, maar dan bel ik meteen : waar zit je ? ( lacht) Alleen zijn, dat is niks voor mij.” S

Door Loes Geuens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content