Op 16 mei 1998 speelde RC Genk zijn eerste bekerfinale. Een finale die een kwartier te laat begon doordat Aimé Anthuenis – glaasje al op, maar immer leep als een vos – een behoorlijk chaotisch familiekiekje organiseerde. Schijnbaar triviaal, maar bij nader toezien: het geheim achter de eerste Genkse bekerzege!

Duizenden fans tooien zich die zonnige zaterdagochtend in de blauw-witte clubkleuren op wat dan al een hoogdag is in de tienjarige geschiedenis van Koninklijke Racing Club Genk. Nooit eerder speelde de jonge fusieclub om een prijs en de eerste bekerfinale brengt dan ook een ware volksverhuizing op gang. “Iedere brug van de autosnelweg waar we onderdoor reden, hing vol spandoeken met aanmoedigingen. Om kippenvel van te krijgen”, herinnert Aimé Anthuenis zich de glorieuze busrit naar Brussel maar al te goed.

De opwinding is groot. Vol verwachting begeeft half Limburg zich in een eindeloze sliert wagens en bussen naar de hoofdstad, waar het lang voor de aftrap de Genkse supportersvakken in het Koning Boudewijnstadion al doet vollopen. Het nationaal stadion zit in de laatste fase van zijn renovatie en zal pas later die zomer ter gelegenheid van de Memorial Van Damme plechtig worden geopend. Anthuenis: “Dat was een nadeel. Vijftienduizend plaatsen moesten onbezet blijven terwijl we die anders makkelijk hadden gevuld. Niet Genk, maar heel Limburg was uitgelopen die dag.”

Club Brugge is de torenhoge favoriet. De ploeg van Erik Gerets heeft het kampioenschap als landskampioen afgesloten met een voorsprong van liefst achttien punten op de tweede, RC Genk. Anthuenisbesluit het zekere voor het onzekere te nemen. Samen met zijn assistent Pierre Denier en teammanager Tony Greco kraakt hij alvast een fles champagne nog voor hij de bus naar Brussel opstapt. Mocht er straks niet worden gewonnen, heeft hij dát toch al gehad. “Eerlijk, het zou me niet verbazen, maar ik weet het niet meer. Het komt me alleszins niet vreemd voor. Voor iedere wedstrijd dronken Pierre, Tony en ik altijd een witteke, zoals we een jeneverke hier noemen. Noem het geen bijgeloof, maar een gewoonte.”

Pilletje van de dokter

Gravend in zijn geheugen is de halve finale tegen Germinal Ekeren het eerste waar Anthuenis’ gedachten naar afdwalen. “We speelden 2-2 gelijk na een heel moeilijke wedstrijd daar. Onder meer door een strafschop die we – dacht ik – ten onrechte kregen. Voor de terugwedstrijd lag het veld er verschrikkelijk slecht bij. Met bloed, zweet en tranen haalden we het einde. Ik herinner me een bal van Radzinski in de slotseconden die centimeters voorlangs ging. Het bleef 0-0. De ontlading toen de scheidsrechter affloot was enorm. Ik ben het veld opgerend en samen met Strupar ben ik bijna in het water geslierd van vreugde.”

Het bereiken van de finale was buiten alle verwachting. Niemand in Genk die er rekening mee had gehouden. Ter illustratie het logistieke probleem dat zich al meteen stelde. Het kampioenschap was een week eerder afgelopen en het Genkse oefenveld al opnieuw ingezaaid. Trainen was er onmogelijk geworden. Noodgedwongen week An-thuenis met zijn selectie uit naar de terreinen van Winterslag, een van de twee clubs waaruit tien jaar eerder de fusieclub was ontstaan. Meer zorgen maakte de coach zich over de ploeg waarmee hij Club Brugge partij zou geven. Met Branko Strupar, DanielKimoni en Chris Van Geem moest hij drie van zijn sterkhouders missen. Amper een week restte er hem om een oplossing te bedenken.

“Van die week herinner ik me elke dag. Op maandag probeerde ik een veldbezetting uit in functie van de ontbrekende spelers. Ik had daarvoor ook de reserven als oefenpartner opgetrommeld. Het trok op geen fluit! Dinsdag, woensdag… ik piekerde me suf. Tot ik Andy Stroy inbracht. Een jongen van de streek, want van Winterslag. Een links-poot die niet veel had gespeeld in het kampioenschap, maar die tactisch erg sterk was en een goeie lange bal in de voet had. Een type Vandereycken, zeg maar, ook al omdat hij zijn poot kon laten hangen als het moest. Toch wel een persoonlijkheid dus. Die jongen was dan ook allerminst onder de indruk. Hem bracht ik dus in en ik schoof Hendrikx van de linkerkant naar het centrum. Een beslissing waar ik zelf veel vraagtekens bij had. Maar het werkte.”

Marc Hendrikx moet erom lachen: “Aimé noemde alles altijd moeilijk. Achteráf. Want op het moment zelf was zijn antwoord steeds dat het zich vanzelf wel oploste. Aimé had iets magisch. Hij pakte de problemen niet aan, maar liet ze op hun beloop. Tegen het weekend viel alles dan in zijn plooi. Wat dan weer niet betekende dat hij er minder onrustig van werd. De dag van de finale heeft de dokter de hele tijd achter hem aan moeten lopen met een pilletje om hem te kalmeren. Dan riep hij: ‘Welke vuiligheid geef je me daar!’ Onze dokter had meer werk met Aimé dan met de spelers.”

Zootje ongeregeld

Branko Strupar is met 22 doelpunten Belgisch topschutter geworden, maar de Kroaat moet lijdzaam toekijken die middag. Hij is geschorst voor de apotheose van het seizoen, net als Daniel Kimoni. Chris Van Geem heeft zich dan weer na de halve finales laten opereren aan de knie om fit aan de start van het nieuwe seizoen te kunnen verschijnen. Hij pikkelt op krukken het Koning Boudewijnstadion binnen. Tot op de grasmat zelfs.

Terwijl het elftal van Club Brugge zich braafjes in een rijtje van zes staande en vijf gehurkte spelers laat fotograferen, maken die van Genk er een heus groepsgebeuren van. Heftig gesticulerend wenkt ceremoniemeester Anthuenis, te sterk voor het dokterspilletje en aangestoken door de ochtendlijke bubbels, iedereen naar het midden van het veld, waar stilaan een zootje ongeregeld ontstaat dat nog slechts met een breedbeeldlens in één plaatje te vatten is. Van een klassieke elftalfoto is geen sprake meer. Alle spelers, ook de invallers, de hele technische en medische staf, tot en met de materiaalman, en zelfs de geschorste en geblesseerde ploegmaats schurken zich vrolijk tegen elkaar aan. Strupar in jeans, Van Geem op krukken. “Dat was Aimé ten voeten uit”, steekt die laatste zijn bewondering vijftien jaar later niet weg. “Het zijn niet de elf die vandaag op het veld staan die geschiedenis schrijven, zei hij. Waar we nu staan, was het werk van een heel jaar. Niet alleen van de jongens die speelden. Hij stond erop dat iedereen op die foto kwam.”

Anthuenis: “Genk is een warme club. De spelersgroep hing enorm aan mekaar. Hoe dichter we bij de meet kwamen, hoe meer ik de neiging had om de hele kern erbij te betrekken. Strupar en Kimoni waren dragende figuren. Mocht ik hen in de tribune hebben gelaten, zou ik hen erg te kort hebben gedaan. Dus wilde ik hen erbij. Niet uit sentimentele redenen, maar wegens hun verdiensten.”

Hendrikx, opnieuw lachend: “Héél leep van Aimé. Op het moment zelf sta je er niet bij stil, maar achteraf ben ik beginnen te denken: waarom doet hij zoiets? Welke irritatie moet dit niet hebben opgewekt bij de tegenstander? Ik durf erom te wedden dat hij het bewust heeft gedaan. Om Brugge te destabiliseren. Aimé moest je echt niets leren, hoor.”

Als een vierdeprovincialer

Voor wie er die middag naar zit te kijken, lijkt het alsof het resultaat er nog weinig toe doet voor het bezoek uit Limburg. Naar Brussel te hebben mógen rijden, in dat blauw-witte supportersvak mógen staan, het zachte gras onder de studs mógen voelen: deze historische dag kan dan al niet meer stuk voor de grote Genkse familie. Al denkt An-thuenis daar vandaag toch anders over: “Die indruk gaven we misschien, maar dat is dan fout gedacht. Ik voelde op de bus al dat er muziek in zat. Iedereen was enorm geladen. Net dat wat bij Brugge een beetje weg was na het behalen van de titel.”

Hendrikx lacht ten derde male. “Door in de finale te staan hadden we eigenlijk al gewonnen. Ze écht winnen zat er toch niet in. Brugge was veel te sterk dat seizoen. Wij gingen naar Brussel om een fijne namiddag te beleven. Dat zag je aan alles. Ik heb in de bus nooit mijn benen kunnen strekken. Zo vol zat die. Laat ons eerlijk zijn: wij gingen als een vierdeprovincialer naar die wedstrijd. Toen we onderweg stopten om een hapje te eten, zat iedereen bij iedereen. Poetsvrouw bij spelers enzovoort. Concentratie voor de match? Was er niet bij. Het kón gewoon niet. Tot het laatste halfuur! Dan zei Aimé: ‘Nu we hier toch staan, wil ik wel winnen ook!’ Heel slim bekeken van hem. Vooraf alles loslaten omdat we anders toch maar gestrest zouden zijn, maar het laatste halfuur de vijs aandraaien. Ineens kreeg iedereen een gevoel van: hé, waarom niet? Dat was Aimé.”

Acht meter taart

Anthuenis volhardt niettemin in zijn lezing van de feiten. Zijn ontzag voor Club Brugge was héél groot. “Zij hadden Fadiga op links”, zegt hij. “Daar was ik redelijk bang van. Hij kon ons pijn doen. Niet voor niets heb ik hem later naar Anderlecht proberen te halen. Maar Delbroek ving hem goed op. Stroy was een van de beteren en Hendrikx speelde een ongelooflijke wedstrijd in steun van de spits.”

Uitgerekend Hendrikx levert in zijn nieuwe rol de assist voor het eerste doelpunt. Souleymane Oulare, de Guineese chouchou van de trainer, scoort iets voor het halfuur twee keer in evenveel minuten. Nog voor de pauze wordt het 3-0 en is de wedstrijd gespeeld. Tijdens de rust begeeft Remi Fagard, die bezig is aan zijn laatste weken als Genkvoorzitter, zich van de eretribune naar het banket beneden in het Koning Boudewijnstadion. “Daar stond een tafel van wel acht meter, gedekt als voor een bruiloft. Zo ver je kon kijken taarten en al wat je maar kunt denken. Iemand van het personeel zei ons al maar koffie te drinken, wat mijn vrouw ook deed, maar ik durfde niet uit vrees voor een onbeleefderik te worden versleten. Wij stonden daar alleen! Ik heb niemand van Brugge gezien. Na de wedstrijd heb ik gevraagd hoe dat kwam. Bleek dat Jean-Luc Dehaene zo slecht gezind was dat hij tijdens de rust op zijn stoel is blijven zitten. Niemand van het Brugse bestuur is daarop durven rechtstaan.”

Wanneer scheidsrechter Amand Ancion de tweede helft op gang fluit, moet An-thuenis’ persoonlijke hoogtepunt nog komen. “In de pers was vooraf te lezen dat we maar met één spits zouden spelen. Dat maakte me nijdig. ‘Ge zult wel zien’, antwoordde ik. Er was ook kritiek omdat ik zogezegd met een libero speelde. In mijn ogen was ik mijn tijd ver vooruit. Bij het vierde doelpunt loopt onze rechtsback Jacky Peeters een center van Oyen binnen, onze linksback. Precies zoals ik Genk onlangs zag doen tegen Zulte Waregem: voorzet Tshimanga, doelpunt Anele. Já, dat was het delirium!”

Spontaan applaus

Niet alleen Club Brugge is overwonnen. Anthuenis beseft onmiddellijk dat hij ook zijn criticasters het zwijgen heeft opgelegd. “Het gebeurt niet vaak dat een trainer spontaan applaus krijgt wanneer hij de perszaal betreedt. Nog voor ik in mijn stoel ging zitten, riep ik de journalisten toe: ‘En hebben jullie het gezien? Het was met dríé spitsen vandaag.’ Ik moet zeggen: ik was al in een serieuze roes.”

Een roes die nog dagenlang rond zijn hoofd zal blijven hangen. Over wat er zich na het laatste fluitsignaal van Ancion tussen Brussel en Genk heeft afgespeeld, zal dit verhaal niet gaan. Spelersvrouwen kussen hun helden van wie ze de gezichten daarna in blauw en wit schilderen. Spelers die gezeten op het dak van de bus de Genkse markt oprijden. De burgemeester die de zilveren beker vastklemt als betreft het de kostbare buit van een bankoverval en er dan mee van het podium dondert. En iedereen die wel zeker weet: dit maken we nooit meer mee. Hendrikx: “We dachten allemaal: we zitten op de top van de berg. En we zaten daar goed. Wie had toen gedacht dat er nog zo veel beklimmingen zouden volgen? En dat we die allemaal zouden overwinnen?”

DOOR JAN HAUSPIE – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Heel leep van Aimé. Met die groepsfoto heeft hij heel Brugge gedestabiliseerd. Bewust.” Marc Hendrikx

“Ik probeerde een veldbezetting uit in functie van de ontbrekende spelers. Het trok op geen fluit!” Aimé Anthuenis

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content