De ene won twintig jaar geleden in apocalyptische omstandigheden de Ronde van Vlaanderen, de andere besliste Vlaanderens Mooiste twee keer op de Bosberg. Een avondje aan de toog met Eric Vanderaerden en Edwig Van Hooydonck.

Kunnen twee renners méér van elkaar verschillen dan Eric Vanderaerden (44) en Edwig Van Hooydonck (39) ? Vanderaerden, de branieschopper die in zijn debuutjaar tegen Jan Raas spurtte in Milaan-Sanremo en de gele trui pakte in de Tour. De lefgozer die zijn voorste remblokjes openzette in de massasprint : “Als je moest remmen en je voorrem stond te strak, dan ging je sowieso over de kop. Een geblokkeerde achterrem kon ik corrigeren. Van mij mocht dat een beetje zwiepen vanachter.”

Dan Edwig Van Hooydonck, de soepele rouleur die liever met zijn snoet in de wind zat dan nodeloze risico’s te nemen. De bescheiden Kempenaar die, ondanks zijn absolute suprematie bij de amateurs, dolblij was dat hij mócht fietsen voor de kost : “Ik had veel schrik in het begin. In september 1986 kwam ik over en mocht ik starten in Parijs-Brussel. Ik werd daar van het kaske naar de muur gereden. Gewoon uit de wielen. Maar wielrennen was mijn leven : ik wilde fietsen, presteren.”

En toch hebben de twee wat gemeen. Beiden behoren ze tot dat selecte kransje van renners die de erelijst van de Ronde van Vlaanderen bevolken. Eric Vanderaerden won hem in 1985, op 23-jarige leeftijd, na een dag ploeteren in de ijzige kou en striemende regen. Slechts 24 renners haalden de eindstreep en na afloop was Vanderaerden zo verkleumd dat hij amper uit zijn woorden raakte. Edwig Van Hooydonck wist in 1989 niet wat hem overkwam, toen hij als 22-jarige knul demarreerde op de Bosberg en er niemand volgde. Menige wielerfan moest iets wegslikken bij zijn hartverscheurende gesnik op het podium.

Twee jaar later deed Eddy Bosberg, intussen een zelfbewuste profrenner en absoluut favoriet, zijn stunt nog eens over. Geen tranen, maar een gebalde vuist deze keer. Vanderaerden en Van Hooydonck reden intussen samen voor de Bucklerploeg, onder leiding van Jan Raas. In 93 scheidden hun wegen opnieuw, maar het toeval wil dat ze drie jaar later bijna gelijktijdig hun fiets aan de haak hingen.

Een dikke week voor de Ronde stappen ze beiden door de deur van het Intermotel in Lummen, de thuisbasis van Vanderaerden. Van Hooydonck is anderhalf uur eerder vertrokken in Wuustwezel – “met die werken op de Antwerpse ring” – en komt tien minuten te vroeg. Vanderaerden arriveert nog net binnen de grens van wat fashionably late heet.

Eerst moeten er foto’s gemaakt. Een tafeltje verder veert een niet al te nuchter ogende zakenman recht. ‘Meneer Vanderaerden, mag ik u een hand geven ? Gij hebt toch de Ronde van Vlaanderen gewonnen ?’ Vervolgens krijgt de man Edwig Van Hooydonck in het vizier : ‘Ah, Willems, hebt gij ook ooit de Ronde gewonnen ?’ ‘Neen, dat is nog van vroeger’, lacht Van Hooydonck geamuseerd. Wie van hen beiden de beste renner was, daar zijn de heren Van- deraerden en Van Hooydonck snel uit.

Edwig Van Hooydonck : “Eric staat wel een paar trapkes hoger dan ik, hoor. Leg zijn palmares maar eens naast de mijne. Hoeveel koersen heb jij gewonnen bij de profs ?”

Eric Vanderaerden : “139. Zonder kermiskoersen, hé.”

Van Hooydonck : “Doe er voor mij maar honderd af.”

Vanderaerden : “Doordat ik sneller was, won ik meer koersen dan hij. Maar Edwig heeft wel twee keer de Ronde van Vlaanderen gewonnen.”

Van Hooydonck : “Als neoprof keek ik op naar Eric. Ik herinner me nog Parijs-Roubaix 87, waar hij won. Het was een hele rare koers : er was een groepje weg, maar de favorieten wachtten af : Vanderaerden, Madiot, Duclos-Lassalle. Ik reed zowat de hele dag in de achtervolging. Je weet wel : neoprof, bij de laatsten de kasseien opgedraaid, en vervolgens kon ik de hele dag tsjoeke-tsjoeke-tsjoek van het ene groepje naar het andere fietsen. In de finale kwam ik bij het groepje van Eric. Ik demarreerde, zonder eigenlijk goed te weten wie voorop zat – het oortje bestond toen nog niet. Ik reed Lieckens voorbij, die gelost was uit de kopgroep, en plots hoor ik achter mij : ‘Vanderaerden komt eraan, Vanderaerden komt eraan !’ Ik dacht : ik zal alvast wat versnellen, dan kan ik aanpikken. Maar dat was echt… wham. Op een vlak stuk ! Ik stond precies stil, maar achter mij is er niemand meer teruggekomen, wat toch betekent dat ik niet traag reed. Eric sloot aan bij de kopgroep en won in de sprint, ik eindigde als vijfde.”

Vanderaerden : “Die dag was ik super. Ik wist dat die groep voor mij hing, dat Edwig ertussen zat. Maar ik had Kelly in mijn wiel. Toen hij viel, demarreerde ik meteen. Alles opengegooid. Eerst reed ik Lieckens voorbij – die heeft me helemáál niet gezien, denk ik. En dan Edwig. Ik gebruikte mijn ervaring als tijdrijder : als ik iemand in het vizier had, versnelde ik effe, zodat die zeker niet kon aanklampen.”

Van Hooydonck : “Ah, zo zat dat ( lacht).”

Vanderaerden : “Je kan 35 rijden op de stenen, maar op het moment dat je iemand inhaalt, moet je even – woef ! – gebruikmaken van je explosiviteit om hem te ontmoedigen. Daarna kan je weer in je eigen ritme komen.”

Van Hooydonck : “Voor mij blijft dat de strafste stoot die ik ooit gezien heb in een wielerwedstrijd.”

De magische grens

Van Hooydonck : “Al weken voor de Ronde was ik heel prikkelbaar. Slecht gezind. Bang dat ik ziek zou worden of ging vallen. In de maand april moest ik scoren, hé. Bij Eric lag dat anders : hij presteerde ook in de Tour. Ik had alleen de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. Oké, als je Dwars door België kan winnen, is dat ook wel heel knap, maar dat wordt toch rap vergeten, zunne. Ook bij de sponsor.”

Vanderaerden : “Voor mij begon het vanaf Milaan-Sanremo, tot na Parijs-Roubaix. De Ronde stak er natuurlijk boven uit, maar ik kon De Driedaagse van De Panne ook winnen, dus dat liet ik nooit liggen. Ik was een totaal ander type renner dan Edwig. Ik kon massasprinten winnen, tijdrijden. Edwig ging in De Panne nooit voluit voor het eindklassement.”

Van Hooydonck : “Heb jij De Panne én de Ronde samen gewonnen ?”

Vanderaerden : “Neen.”

Van Hooydonck : “Hoeveel keer heb je De Panne gewonnen ?”

Vanderaerden : “Vijf keer. Ik ben eens als derde geëindigd in de Ronde nadat ik De Panne won. In 1987, het jaar dat Criquielion wegreed na de Bosberg. We zaten er nog met vijftien, zestien man en iedereen dacht : ach, Criquie- lion, die haalt het toch niet. Maar hij pakte honderd meter en het was gebeurd. Het was dat jaar uitzonderlijk goed weer en dan gaat dat soort mannen lang mee. Als het slecht weer is, hoefde je met een Criquielion of een Argentin geen rekening te houden. Hun doel lag twee weken later, in de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik.”

Van Hooydonck : “In de Ronde konden die er zo’n beetje tussendoor rijden, ze werden niet echt au sérieux genomen.”

Vanderaerden : “In 87 had ik kunnen winnen, ik was de snelste. Maar anderzijds : als je super bent, dan ga je zelf achter Criquielion.”

Van Hooydonck ( pikt in): ” Dan reageer je direct. Automatisch, zonder nadenken : ík win vandaag en niemand anders.”

Vanderaerden : “Om de Ronde van Vlaanderen te winnen moet je net dat tikkeltje meer hebben.”

Van Hooydonck : “Die magische grens van 200 kilometer, hé. Volgens mij word je daarmee geboren. ( Wendt zich tot Vanderaerden.) Niet ?”

Vanderaerden : “Je kan er in ieder geval niet op trainen. Toen ik in 83 prof werd, had ik nog nooit een koers van meer dan 170 kilometer gereden. Of meer dan 200 kilometer getraind. Mi- laan-Sanremo was mijn eerste klassieker, 290 kilometer. Fred De Bruyne en José De Cauwer vroegen me : ‘Misschien wat bijtrainen ?’ Deed ik niet, ik wilde uitvissen wat ik kon. Op de Via Roma ging ik de sprint aan tegen Jan Raas. Saronni en Moser waren weg, ik werd uiteindelijk vierde.”

De Bosberg

Van Hooydonck : “Als je alle klassiekers bij elkaar gooit en eens goed roert, dan krijg je de Ronde van Vlaanderen. Je krijgt alles voorgeschoteld : kasseien, hellingen, lange aanloop, veel bochten, wind….”

Vanderaerden : “Je moet pas na 250 kilometer de Muur van Geraardsbergen op. En dan was Edwig op zijn best. Hij reed de Bosberg of de Muur even rap op na 250 kilometer als na 50 kilometer. Dat kunnen er niet veel. Na 50 of 150 kilometer was ik sneller op de Bosberg dan Edwig, maar na 250 kilometer spreek je over een heel andere situatie.”

Van Hooydonck : “Mijn motor was ietske zwaarder dan die van jou, denk ik.”

Vanderaerden : “Jij was een turbodiesel, maar dan met een turbo die niet efkes in het rood kon gaan, maar wel voortdurend tegen die grens aanzat. Als jij echt heel goed was en je ging op de Bosberg, dan volgde er niemand.”

Van Hooydonck : “Die twee Rondes die ik won, ben ik telkens tegen negentig procent de Muur opgereden. Pas op, ik ben daar ook ooit tegen honderd procent naar boven gevlamd en gelost. Maar in 89 en 91 reed ik gewoon in een strak tempo naar boven en konden ze me met moeite volgen. Ik moet wel zeggen dat de toppers het in 89 wat lieten afweten.”

Vanderaerden ( snel): ” Dat maakt niks uit, Edwig. Als ze amper meekunnen als je tegen negentig procent de Muur omhoog rijdt, dan ben je de beste. En dan kan je nog even langer tegen de pijngrens aan.”

De overwinning

Vanderaerden : “Weet je wat die Ronde van Vlaanderen in mijn geval heeft veranderd ? Dat ze me twintig jaar later nog opbellen voor een interview met Sport/Voetbal Magazine. Je blijft altijd de Ronde van Vlaanderen gewonnen hebben. De mensen weten dat nog.”

Van Hooydonck : “Ik denk dat de manier waarop we gewonnen hebben ook wel belangrijk was. Met dat slechte weer, weinig aankomers. De manier waarop Eric in 85 nog terugkwam op de Koppenberg.”

Vanderaerden : “Op twee kilometer van de voet van de Koppenberg reed ik lek. Ik kreeg een wiel van de De Keulenaer, we zaten nog met een groep van veertig, vijftig man en ik begon als laatste aan de Koppenberg. Iedereen voor mij stapte af omdat ze dachten : je kan hier toch niet naar boven fietsen. Ik ben er toen tussendoor gefietst.”

Van Hooydonck : “Ik was 22 toen ik mijn eerste Ronde won, totaal onverwacht. Ik was absoluut geen beschermd renner. Als je geen favoriet bent, kan je er tussendoor fietsen. Ik had nochtans wel Kuurne-Brussel-Kuurne gewonnen, maar nadien reed ik heel slecht. In Tirreno-Adriatico : elke dag gelost. In de Brabantse Pijl voelde ik me al heel wat beter en ik dacht : tegen Parijs-Roubaix zal ik wel weer in orde zijn ( lacht). Op de ochtend van de Ronde van Vlaanderen zei Raas nog : ‘We zullen vandaag niemand bij de eerste twintig hebben.'”

Vanderaerden : “Dat maakt zijn overwinning ook zo speciaal.”

Van Hooydonck : “In 91 was ik daarentegen superfavoriet. Ik had de Brabantse Pijl gewonnen, bij de bookmakers stond ik één tegen één, je kon aan mij gewoon niks verdienen.”

Die van Jacky Durand

Vanderaerden : “Een tactiek om de Ronde van Vlaanderen te rijden ? Je moet goed zijn.”

Van Hooydonck : “Zien dat je van in het begin een manneke meestuurt in de ontsnapping, zodat je de zaak onder controle hebt. Want als je je ploeg al tachtig kilometer voor de bergzone moet opofferen, dan ziet het er niet goed uit. Kijk naar dat jaar dat Jacky Durand won.”

Vanderaerden : “Dat gebeurt in iedere klassieker wel eens. En pas als het te laat is, besef je : oei, we hebben een probleem.”

Van Hooydonck : “Nu, die Durand was geen gewone en zijn kompaan Wegmüller al helemaal niet. Zet zulke mannen op kop en ze rijden de hele dag 45 per uur.”

Vanderaerden : “Hun instelling was : finish ik als tweede, dan sta ik op het podium, pakken ze mij op vijftig kilometer van de streep, dan heb ik toch maar mooi tweehonderd kilometer voorop gereden in de Ronde van Vlaanderen.”

Van Hooydonck : “Ik heb ooit eens een rit gewonnen in de Ronde van Ierland met Wegmüller. Met twee voorop, op het vlak. Hij was tien keer beter. Hij reed, hij reed, hij reed. Toen kwam er nog een hellingske en ik moest roepen : how, how, how ! En hij wachtte ! In de plaatselijke ronde, op twee kilometer van de streep, demarreerde hij. Ik heb moeten rijden, jongen ! Dat was een gaatje van hier tot aan de toog ( ongeveer drie meter, nvdr), ik heb een kilometer moeten vlammen om dat dicht te krijgen. Zaten we op een kilometer van de meet en ik dacht : in de sprint pak ik hem makkelijk. Dus ga ik al van veel te ver aan. Hij komt erover, ik remonteerde nog. Na de aankomst zei hij : ‘Vandaag hebben wij een peloton van tweehonderd man geklopt.’ Hij was content. Wegmüller en Durand reden nooit echt om te winnen. Zo is het in de Ronde van 92 ook gebeurd.”

Vanderaerden : “’s Avonds was er vooral ongeloof : allez, hoe kan dat nu ? Want die mannen waren toen nog onbekend.”

De vrouw van Henk Lubberding

Vanderaerden : “Edwig en ik waren goeie ploegmaats bij Buckler en Word Perfect. Mijn beste tijd was voorbij en dat besefte ik heel goed. Ik gedroeg me niet als dé man. Mijn taak was om de jonge mannen wat bij te brengen.”

Van Hooydonck : “Je was heel professioneel ingesteld. Eric was een speelvogel, maar als het erop aankwam, was hij honderd procent prof.”

Vanderaerden : “Ik reageerde me af door te dollen. In mijn Panasonic-tijd, toen ik nog samen met Walter Planckaert reed, was het bijvoorbeeld altijd prijs in de Ronde van Holland. Dat was na de Tourcriteriums zo’n beetje de overgangswedstrijd naar het najaar. In de plaatselijke rondes deden we dan spellekes. Bijvoorbeeld de schoonste pet pakken. Die plukten we dan gewoon van het hoofd van de toeschouwers langs de kant. Op een gegeven moment zei ik tegen Planckaert en een paar anderen : blijf in de eerste rij van het peloton. Ik demarreerde keihard, draaide mijn fiets om en reed in de omgekeerde richting recht op het peloton af. Planckaert en die mannen gingen uiteen, de rest van het peloton volgde en er gebeurde niks. Ik vloog er dwars doorheen ( lacht). We zijn ook eens bewust met het hele peloton verkeerd gereden.”

Van Hooydonck ( lacht): ” Daar was ik bij, in de Ronde van België, gewoon de autostrade op.”

Vanderaerden : “Ik heb de vrouw van Henk Lubberding ook eens tweehonderd meter meegepakt. Ze stond langs de kant klaar met koeken, ik rij met mijn voorwiel tussen haar benen, pak haar vast, zet haar op mijn stuur en rij verder.”

Van Hooydonck : “En dat ging ?”

Vanderaerden : “Ja, zunne.”

Van Hooydonck : “Ik was zo geen acrobaat om een vrouw mee te pakken op mijn fiets.”

Vanderaerden : “Je was niet stuurvaardig genoeg.” ( Hilariteit alom.)

De pronostiek

Van Hooydonck : “Moeilijk. Vorig jaar was het ook totaal niet te voorspellen met Wesemann, Hoste en Bruylandts.”

Vanderaerden : “Als het goed weer is ? Danilo Hondo.”

Van Hooydonck : “Dan ga ik voor Cancellara.”

Vanderaerden : ” Huh ? Cancellara kan dat niet. Ik ken hem, ik heb twee jaar met hem gewerkt. Een goeie renner, maar de Ronde van Vlaanderen ? Dat kan hij niet. Waarom Hondo ? Iedereen zal Boonen zeggen, en het weze hem gegund, maar ik ga voor Hondo.”

Van Hooydonck : “Als het weer goed is, kan Freire ook lang meegaan. Van Petegem ? Ik geef ze nog anderhalve maand bij Davitamon-Lotto, en dan zit het er bovenarms op. Dat draait vierkant, hé.”

Vanderaerden : “Ik gun het hem, maar ik zeg ook : neen. Ik denk dat Van Petegem een beetje verzadigd is.”

Van Hooydonck : Die ploeg gaat niet draaien van ’t jaar. Weet je wat ? Ik zet O’Grady in voor de Ronde van Vlaanderen.”

Vanderaerden : “We zullen er een fleske op zetten, op Hondo. Is ’t goed ?”

De laatste bestelling van de avond wordt opgenomen. Vanderaerden gaat voor zijn tweede Blonde Leffe, Van Hooydonck vraagt ‘een pintje Hoe- gaerden’ – dat blijkt Wuustwezels voor een Hoegaerden in een gewoon bierglas. Eric Vanderaerden schudt niet-begrijpend het hoofd.

door Loes Geuens

‘Die demarrage van Eric in Parijs-Roubaix 87 blijft voor mij de strafste stoot die ik ooit gezien heb.’ (Edwig Van Hooydonck)

‘Edwig reed de Bosberg of de Muur even rap op na 250 kilometer als na 50 kilometer.’ (Eric Vanderaerden)

‘In 91 stond ik één tegen één bij de bookmakers, je kon aan mij gewoon niks verdienen.’ (Edwig Van Hooydonck)

‘Ik demarreerde, draaide mijn fiets om en reed in de omgekeerde richting recht op het peloton af.’ (Eric Vanderaerden)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content