De Verenigde Staten bereiden de oorlog tegen Irak onverminderd voort. Met hun nieuwe veiligheidsstrategie duwen ze Europa in een lastig parket.

Eén ding is zeker: het wordt geen operatie zoals Desert Storm, de grootschalige, tamelijk klassiek ogende oorlog, die begon met wekenlange luchtbombardementen en werd gevolgd door de massale inzet van grondtroepen om de klus af te werken. Zo maakten de Verenigde Staten en hun bondgenoten in 1991 een eind aan de bezetting van Koeweit door Irak. Nu de Verenigde Staten denken dat ze nog enige unfinished business in Irak te klaren hebben, zullen ze het anders aanpakken. Het wordt een snelle, intense, korte actie, uitgevoerd bij verrassing, met een relatief beperkte troepenmacht en de inzet van veel Special Forces, gericht op een beperkt aantal doelwitten. Timing: het is eerst wachten op de verkiezingen van november in de VS, de kerst is ook al geen tijd om bodybags naar huis te sturen, zodat het wellicht januari wordt, dan is het ook nog niet te warm daar in Irak. Kostprijs: ergens tussen de honderd en de tweehonderd miljard dollar, een opstoot van de olieprijzen niet meegerekend.

De voorbereiding van de oorlog gaat onverminderd door. Sinds de zomer staat Irak bovenaan op de agenda van de Amerikaanse president George W. Bush, al kon de VS nooit eenduidig aangeven waarom dat nu eigenlijk plots zo’n dringende zaak is geworden. Irak en vooral zijn ondanks de Golfoorlog aan de macht gebleven president Saddam Hoessein vormen tenslotte al meer dan tien jaar een bron van frustratie in Washington. Maar misschien net daarom – het heeft nu lang genoeg geduurd. Nu eens heette het dat Irak nog altijd op grote schaal massavernietigingswapens aan het aanmaken is en zo de vrede en de veiligheid in de regio en in de wereld bedreigt, dan weer dat het regime van Saddam Hoessein een handlanger is van de terroristen van al-Qaeda, vervolgens dat het lijdende Irakese volk in naam van de democratie dringend moet worden verlost van de baarlijke dictator Saddam, of nog dat een regimewissel in Bagdad een strategisch Amerikaans belang vormt.

Toplui van de Amerikaanse regering spraken elkaar zelfs flagrant tegen over de rol van Irak in de terreur, terwijl de berichten over Iraks arsenaal aan biologische, chemische en nucleaire wapens hoogst speculatief blijven en geheel in een ongeloofwaardige propagandasfeer zijn verzonken. Idem wat de inschatting van Iraks bereidheid betreft om ze daadwerkelijk in te zetten. Dat de Britse premier Tony Blair, Bush’ trouwste bondgenoot, deze week met ‘harde’ bewijzen tegen Saddam kan uitpakken, kan aan die scepsis niet veel meer veranderen. Maar daar gaat het ook allemaal niet meer om.

De logica achter dit alles lijkt wel belangrijker dan de feiten zelf. En die logica heeft alles te maken met de veranderde internationale positie van de VS sinds 11 september vorig jaar. Al dienden de terreuraanslagen van die dag welhaast eerder als aanleiding en katalysator dan als oorzaak. De nieuwe nationale veiligheidsstrategie die Bush vorige vrijdag bekend maakte, wijst daarop. Ze voert onversneden de al langer bestaande agenda uit van de conservatieve haviken die George Bush aan de macht hebben gebracht. Daarin profileren de VS zich ondubbelzinnig als een hegemonistische grootmacht. Zo’n grootmacht heeft een vijand nodig, bij voorkeur een waarop een gezicht te kleven is. En nu opperterrorist Osama bin Laden ongrijpbaar blijkt, moet erfvijand Saddam Hoessein die rol maar vervullen.

GEEN POLITIEK PROGRAMMA

Het is niet zo dat de VS zich wil opdringen als politieman van de wereld. Die herstelt alleen maar, op grond van een algemeen aanvaard gezag, de orde wanneer ze door een boef is verstoord, zoals het geval was met Iraks invasie in Koeweit en de Golfoorlog. De doelstellingen gaan nu veel eerder naar een met militaire macht afgedwongen pax americana. Het was niet toevallig dat China – op langere termijn Amerika’s belangrijkste machtsconcurrent – van Washington een veeg uit de pan kreeg met het commentaar dat het zijn geld beter aan de ontwikkeling van het land dan aan zijn leger zou besteden.

Meer dan ooit tevoren leven de Verenigde Staten, als gevolg van de terreur, in de overtuiging dat ze uitsluitend op zichzelf kunnen of mogen rekenen. Ze willen niet langer passief afwachten, maar actief optreden. De stabiliteit in de wereld steunt voor hen niet langer op afschrikking met militaire macht, maar ze eigenen zich ook het recht toe om naar eigen goeddunken ‘preventief’ (preemptive) op te treden tegen staten en regimes die hen om een of andere reden niet bevallen. En bovendien zijn ze niet langer van plan om zich daarvoor eerst te verzekeren van een internationale goedkeuring via de Verenigde Naties (VN) of van de medewerking van de bondgenoten in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) of de vrienden van de EU.

Dat de VS voortaan vooral nadruk legt op louter militaire macht, blijkt nog het sterkst uit de afwezigheid van enige politieke of diplomatieke omkadering. Enige lessen uit de toch vrij bedenkelijke ‘democratisering’ van het voormalige sovjetimperium worden niet getrokken. Hoe een nieuw regime in Bagdad er na een eventuele aanval op Irak moet uitzien, is niet bekend. Ook andere brandhaarden in de regio, het Palestijns-Israëlische conflict in de eerste plaats, hebben nog geen begin van een politieke uitkomst gekregen. En het van de Taliban bevrijde Afghanistan mag ook allerminst een model van stabiliteit en democratie heten. Ook over de precedentwaarde maakt Washington zich weinig zorgen. De Russische president Vladimir Poetin heeft het anders best begrepen. Als de Verenigde Staten in hun eentje mogen ingrijpen in Irak, mag hij dat ook in Georgië. Het is Moskou er vooral om te doen om deze buurrepubliek kortweg aan zijn macht te onderwerpen en de beschuldiging dat Tsjetsjeense rebellen daar een onderkomen hebben gevonden, biedt alvast een goed excuus voor een militaire actie.

‘Europa belandt politiek in een wel heel erg ongemakkelijke positie’, zo becommentarieert Belgiës minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) de nieuwe diplomatieke evoluties. ‘De internationale orde kan niet alleen door de VS worden bepaald, het moet in een interregionaal kader gebeuren.’ Dat kan de minister best wel hopen, de tendens gaat de omgekeerde richting uit. Als er transatlantisch nog wordt gedialogeerd, moet Europa die dialoog afdwingen. ‘De kloof met de VS wordt steeds groter,’ oppert de minister, ‘niet alleen militair of diplomatiek, maar ook cultureel, qua waarden. Kijk maar naar hun onwil tegenover het milieuverdrag van Kyoto, hun verwerping van het Internationaal Strafhof of hun vasthouden aan de doodstraf.’

EEN PAD IN DE KORF

Daartegenover staat dat de EU er steeds minder in slaagt om een vuist te maken, met Tony Blair die, ondanks steeds toenemende interne tegenstand, onomwonden Bush’ kant blijft kiezen, daarin gevolgd door Nederland en Italië. Landen als Duitsland en België kiezen voor een kritische houding, terwijl Frankrijk er zowat tussenin staat. En dat komt niet door eenvoudige meningsverschillen, maar omdat elke EU-lidstaat veel minder door het gezamenlijke dan door het eigen belang gemotiveerd blijft. De Irakese kwestie wordt dus in veel opzichten een case study.

Midden deze maand, met zijn toespraak op de Algemene Vergadering van de VN, probeerde president Bush nog de multilaterale weg. De vele onuitgevoerd gebleven VN-resoluties leken een geschikte casus belli: Saddam Hoessein moest daar maar eens werk van maken of de gevolgen ervan dragen in de vorm van een militaire actie, vanwege de VS, bij voorkeur samen met andere landen. Daar viel weinig tegen in te brengen. Maar Bush had zich gefixeerd op Iraks vermeende arsenaal aan massavernietigingswapens, zodat Bagdad hem een pad in de korf kon zetten door meteen en onvoorwaardelijk VN-wapeninspecteurs naar Irak uit te nodigen.

Anders dan het wel eens wordt voorgesteld, zijn de VN-wapeninspecteurs die na de Golfoorlog naar Irak trokken, in 1998 niet door Saddam het land uitgezet. Ze verlieten Irak uit eigen beweging, gefrustreerd door het gebrek aan bewegingsvrijheid en medewerking die hen door Bagdad werd verleend. Over de inspectie was bovendien een schaduw gaan hangen toen uitlekte dat sommige wapeninspecteurs buiten hun boekje waren gegaan door in Irak voor rekening van de VS spionageopdrachten uit te voeren.

Als het Irakese regime nu belooft zich wat soepeler op te stellen – wat impliciet het geval is – kan de VN zo weer aan de slag op grond van de bestaande resoluties. VN-hoofdinspecteur Hans Blix kondigde al aan dat hij rond 15 oktober weer te velde kan zijn. Maar zo’n nieuwe inspectieronde sleept algauw vele maanden aan. Ze kan vooral verhinderen dat de VN-Veiligheidsraad een nieuwe resolutie goedkeurt die een eventuele slechte afloop van zo’n inspectie koppelt aan een sanctie, die de VS de vrije hand zou geven voor een militair optreden.

Vandaar de korzelige reactie van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, die Blix niet wil zien vertrekken zonder dat eerst een nieuwe resolutie in de Veiligheidsraad wordt goedgekeurd. Geen nood, de Britten hebben zo’n resolutie al in de maak, al moet er niet te lang mee getalmd worden. Achteraf kan Washington nog altijd beslissen wat het ermee doet.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content