Het seizoen van Paolo Bettini kan niet meer stuk. Maar een wereldtitel zou hij er wat graag aan toevoegen. ‘En aangezien dit kennelijk mijn seizoen is…’

Waarvoor de meeste wielrenners met beide handen zouden willen tekenen als erelijst op het einde van hun loopbaan, fietste Paolo Bettini in luttele maanden tijd bij elkaar : drie wereldbekerzeges (Milaan-Sanremo, de HEW-Classic in Hamburg, de Clásica San Sebastián – geen enkele renner won voor hem drie wereldbekerwedstrijden in één seizoen) en tussendoor nog het Italiaanse kampioenschap. Het brengt de kleine Italiaan comfortabel aan de leiding in de wereldbekerstand – zonder ongelukken volgt hij straks zichzelf op als eindwinnaar. Tegelijk verstevigde hij de afgelopen weken zijn leiderspositie in het UCI-klassement. En dan mag een mens zich met recht en reden afvragen wat er dit seizoen nog allemaal voor Bettini weggelegd was, als hij in Gent-Wevelgem geen schouderbreuk had opgelopen. Hij miste daardoor onder meer Luik-Bastenaken-Luik en de Amstel Gold Race, twee wedstrijden die hem op het lijf geschreven zijn.

Vooral de jongste weken lijk je bijna onoverwinnelijk.

Paolo Bettini : “Ik sta werkelijk te kijken van mezelf. Ik schaam me bijna om het te zeggen, maar alles gaat tegenwoordig zo gemakkelijk.”

Heb je daar een verklaring voor ?

“Het is duidelijk dat ik in de Ronde van Frankrijk een schitterende conditie heb opgebouwd. Ik heb in Tour veel weerstand en uithoudingsvermogen gekweekt, het lijkt wel alsof ik niet vermoeid raak. Ik kan aanvallen wanneer ik wil en zoveel als ik wil. Als ik dat vergelijk met mijn wereldbekerzege van 2001 in Zürich : toen moest ik nog heel economisch fietsen.”

Voel je je nu sterker dan in het voorjaar toen je Milaan-Sanremo won ?

“Nu je het zegt, eigenlijk had ik toen al hetzelfde gevoel als nu. Want over Milaan-Sanremo zeggen ze toch dat je er maar één keer mag aanvallen en dat je er dus voor moet zorgen dat die ene keer de goede keer is – anders kun je het wel schudden. Welnu, ik heb bewezen dat je de Primavera ook kunt winnen als je twee of drie keer aanvalt.”

En dan moet het WK nog komen : op 12 oktober in het Canadese Hamilton. De Italiaanse bondscoach Franco Ballerini bombardeerde je al maanden geleden tot kopman.

“De regenboogtrui, daar droomt natuurlijk elke renner van. Het is niet aan mij om mezelf tot topfavoriet uit te roepen. Noch om een bevoorrecht statuut binnen de Italiaanse ploeg op te eisen. Laten we het erop houden dat ik één van de renners ben die in Hamilton kan winnen, maar er zijn nog andere kandidaten voor die wereldtitel. Maar goed, aangezien dit kennelijk mijn seizoen is…”

Nu pas, op je 29ste, bereik je je hoogtepunt. Betreur je niet dat je zolang in de schaduw hebt vertoefd en als knecht hebt gereden ?

“Daar gaan we weer… Ik deel die zienswijze dus helemaal niet. Integendeel. Ik denk dat ik de successen van de jongste jaren net dank aan het feit dat ik sportief en psychologisch heb kunnen evolueren in dienst van een aantal kopmannen. Daardoor kon ik wachten en leren. In mijn beginjaren was Giuseppe Saronni mijn grote voorbeeld. En nadien kreeg ik de kans om te rijden voor een kopman als Michele Bartoli. Op dat ogenblik was dat voor de klassiekers de beste renner van de wereld. Ik heb veel van hem opgestoken. Dat jouw theorie niet klopt, wordt ook bewezen met de vaststelling dat ik er als jeugdrenner zelden of nooit boven uitstak.”

Hoezo ?

“Wel, ik debuteerde op zevenjarige leeftijd en….”

Zevenjarige leeftijd ? Pardon ?

“Tja, sport en vooral wielrennen zat nu eenmaal in mijn bloed. Mijn vader Giuliano was voorzitter van de sportvereniging La California, naar de naam van het dorp bij Livorno waar ik gewoond heb tot ik trouwde. Met die vereniging beoefenden we verscheidene sporten, maar aangezien mijn vader een echte wielerfanaat was, was de keuze vlug gemaakt.”

Dan was je door het milieu waar je uit komt wel bevoordeeld ?

“Vergeet het. Van luxe was geen sprake. Mijn vader was een arbeider, mijn moeder huishoudster. Zo breed hadden we het ook niet. Mijn vader was bijzonder streng. Daar kan mijn oudere broer Sauro meer over vertellen. Hij studeerde slecht en moest van mijn vader gaan werken. Dat kwam zijn prestaties als wielrenner niet ten goede. Mijn broer kon die combinatie werk-sport niet aan. Hij is in 1980 gestopt. Een jaar later ben ik begonnen. Met een fiets die ik van mijn vader gekregen heb. Hij had hem ergens bij het huisvuil zien staan, hem meegenomen en opgelapt.”

Maar het was dus niet meteen een groot succes, want dat wou je vertellen.

“In het begin nog wel, hoor. In mijn eerste koersje, in Marina di Bibbone, werd ik meteen tweede maar wel eerste in mijn leeftijdscategorie. De week daarop won ik gewoon de wedstrijd en dat jaar zegevierde ik in 23 van de 24 wedstrijden waaraan ik deelnam. Maar midden de jaren tachtig kreeg ik geregeld klop. Ooit, in een koers in Ponsacco – ik zal het nooit vergeten – werd ik verslagen door Fabiana Luperini.

Wat ? Verslagen door een vrouw ?

“Ja, maar Fabiana Luperini was en is nu ook niet de eerste de beste, hé. De weinige meisjes die in die tijd koersten, moesten met de jongens meedoen. Fabiana heeft veel van die jeugdwedstrijden gewonnen, hoor. Zelfs bij de nieuwelingen pakte ze nog zeven overwinningen. We zijn vrienden geworden, Fabiana en ik. We gingen vaak samen trainen en nu nog trekken we er af en toe met ons tweetjes met de fiets op uit.”

En wanneer ben jij dan doorgebroken ? Bij de amateurs ?

“Niet onmiddellijk. Ik blonk bij de amateurs niet uit, ik was gewoon een renner zoals zoveel andere. Pas in mijn laatste seizoen bij de amateurs, in 1996, kon ik me doen opmerken. Ik won dat jaar acht wedstrijden, waaronder een rit in de baby-Giro. En ik eindigde derde in het Italiaanse kampioenschap. Die vier jaar bij de amateurs zijn voor mijn vorming als wielrenner fundamenteel gebleken. Zeker de eerste drie jaar. Ik reed toen vooral tegen renners die veel ouder waren dan ik – er was in die tijd nog geen leeftijdsgrens. Ik heb in die periode leren afzien. In 1996 bepaalde men de leeftijdsgrens op 23 jaar, ik was er toen 22. Ik had dus nog één seizoen te gaan. Mijn geluk was dat dokter Luigi Cecchini, die mijn persoonlijke trainer was, Giancarlo Ferreti goed kende. Als ploegleider van MG Technogym was Ferreti toen op zoek naar twee jonge renners. Begin juli ontmoetten we elkaar, in een half uur tijd waren alle details geregeld. Voor ik in 1997 de grote sprong waagde, eindigde ik in Lugano nog vierde op het WK voor amateurs.”

Vertel eens iets over die eerste jaren als profrenner.

“Eerst heb ik dus in dienst gereden van Michele Bartoli, die toen zijn gloriejaren beleefde. Het jaar nadien, bij Asics, behaalde ik mijn eerste overwinning : een rit in de Ronde van Romandië. Maar mijn beste prestatie leverde ik dat jaar in Luik-Bastenaken-Luik, waarin ik op La Redoute een bom gooide waarmee ik Bartoli naar de zege loodste. Toen we België verlieten, zei ik tegen Michele dat Luik-Bastenaken-Luik een koers was die voor mij gemaakt leek. Twee jaar later heb ik effectief die klassieker op mijn naam geschreven. In 2000 won ik in de Ronde van Frankrijk de rit naar Dax, een jaar later was er de zege in Zürich.”

Tussen Bartoli en jou zat er toen al een haar in de boter.

“Daarop wil ik liever niet te veel commentaar geven. Na het WK van 2000 in Plouay verweet Bartoli me dat ik de sprint niet voor hem had aangetrokken, hij eindigde toen vierde. Het jaar daarop was het mijn beurt om te klagen. Ik werd op dat WK in Lissabon tweede, wie weet waar ik met de hulp van Bar- toli was uitgekomen…”

Je overstap naar Quick Step-Davitamon mag een schot in de roos genoemd worden.

“Het is ook een formidabele ploeg. Meer een groep vrienden dan collega’s eigenlijk. Wat Luca Paolini voor mij in Milaan-Sanremo heeft gedaan, zal ik nooit vergeten. En nog minder de hulp die ik in San Sebastián kreeg van Richard Virenque. Ik heb Richard flink geholpen bij zijn ritzege in Morzine, dat is waar. Toen we bij het einde van de Tour in Parijs afscheid van elkaar namen, zei hij me : ‘Tot ziens op de Jaizkibel.’ Hij heeft woord gehouden.”

door Nicolas Ribaudo

‘Het lijkt wel alsof ik niet vermoeid raak. Ik kan aanvallen wanneer ik wil en zoveel als ik wil. ”Ooit verloor ik van een vrouw. Maar Fabiana Luperini is nu ook niet de eerste de beste, hé.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content