Ondanks de doorbraak van Vincent Kompany en Anthony Vanden Borre blijft de ontwikkeling en begeleiding van de jeugdvoetballer niet zo eenvoudig, zoals een wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit Gent aantoont.

“Het initiatief van dit onderzoek komt van emeritus professor dr. Jacques Vrijens, die in het midden van de jaren negentig een talentidentificatie- en optimaal begeleidingsmodel voor de jeugdvoetballer wilde ontwikkelen dat ook kan dienen voor onderzoek in andere sporttakken”, verduidelijkt professor dr. Renaat Philippaerts, die het project sinds 2000 coördineert. Het Ghent Youth Soccer Project werd uitgevoerd aan de vakgroep bewegings- en sportwetenschappen. “In eerste instantie was het de bedoeling de evolutie van de lichaamskarakteristieken en de conditie in kaart te brengen in een voor de jeugd gevoelige periode, namelijk de puberteit. Vervolgens wilden we leeftijdsgebonden referentiewaarden opstellen om spelers te testen en te evalueren. Op deze manier kunnen talentvolle spelers opgespoord worden, maar bovendien de sterke en zwakke eigenschappen blootgelegd worden om de begeleiding te optimaliseren.”

“Er is duidelijk nood aan een handboek voor de jeugdtrainer”, aldus Philip- paerts. “Veel trainers zijn immers niet volledig op de hoogte van de specifieke vereisten die gepaard gaan met het begeleiden van jeugdspelers. Je moet niet alleen rekening houden met de lichamelijke eigenschappen (lichaamslengte, gewicht en vetopstapeling), ook de algemene fitheid (uithouding, kracht, snelheid, lenigheid), de voetbalspecifieke aspecten (sprintinterval, explosiviteit) en een aantal technische vaardigheden (dribbelen, nauwkeurigheid van de trap, lob en jongleren) moet je in relatie kunnen brengen met de lichamelijke rijpheid van een jonge voetballer.

“We merkten dat veel jongens afhaken tussen elf en zeventien, omdat ze het voetbalplezier missen in de periode dat ze ook hun groeispurt beleven. Veel, zoniet alles heeft te maken met een goede begeleiding. Het onderzoeksteam besliste om gebruik te maken van een gemengd longitudinaal onderzoek. Gedurende vijf jaar volgden we een proefgroep van 233 spelers, die we rekruteerden bij tien clubs, van eersteklasser AA Gent tot tweedeprovincialer FC Sint-Martens-Latem. In totaal namen 65 van hen aan alle onderzoeksfasen deel over die periode. Op basis van jaarlijkse toevoeging van gegevens van een dertiental andere clubs maakten we profielschalen op, waarbij we rekening hielden met het niveau : nationaal, provinciaal en gewestelijk. Op die manier konden we referentiewaarden en profielschalen opstellen voor elke leeftijdscategorie (van -12 tot en met -16). Zo stel je een trainer in staat om de echt talentvolle spelers nog beter op te volgen en andere nieuwe talentvolle spelers te detecteren.

“Het is natuurlijk in eerste instantie veel theorie die we aanbieden. Maar in het handboek maakten we ook ruimschoots plaats voor de praktijk. Hoe moet je jeugdspelers gaan trainen en coachen ? Er werd ruimte voorzien voor uitgewerkte trainingen volgens twee hoofdthema’s, waarbij alle conditionele facetten die vooraf werden besproken, ook aan bod komen. Wij willen via dit handboek jeugdtrainers vormen met een verantwoorde visie. Er is daar nog veel werk aan de winkel. Te veel jeugdtrainers hebben nog te weinig verstand van opleiden en begeleiden. Iedere club, op welk niveau dan ook, zou verplicht moeten worden te werken met gediplomeerde trainers. Die beweging is al in gang gezet, maar moet nog sterker doorgedrukt worden.

“Onze filosofie voor de jeugd is : winnen kan, mag en moet, maar niet ten koste van alles. De resultaten mogen niet altijd de doorslag geven. Zo heb je veel ploegen waar de grootste en stevigste van de ploeg vaak – puur uit veiligheid – achterin wordt geposteerd. Dat hoeft niet altijd het geval te zijn, zo blijkt uit de onderzoeken. Je moet ook durven positiegebonden te denken. Wat blijkt ? Verdedigers zijn voor een heel aantal lichaamskenmerken wat struiser dan bijvoorbeeld aanvallers, die vaak kleiner en sneller zijn. Jongens die op nationaal niveau spelen, zijn per definitie niet groter en zwaarder dan de gewestelijke. Meer wendbare en vinnige jongens, misschien fysiek niet zo krachtig, kunnen dus ook aan bod komen op nationaal niveau. Dat vind ik een positief resultaat. Jeugdspelers op nationaal niveau scoren doorgaans beter op de algemene en voetbalspecifieke fitheid, en dit heeft natuurlijk ook te maken met trainingseffecten.

“Maar er moet zeker afgestapt worden van die drills. Je kan evengoed conditioneel werken en trainen met voetbalspecifieke situaties. Duelkracht kan je perfect trainen door op een vast stramien één-tegen-éénsituaties uit te lokken, wat aan een hoge intensiteit gebeurt, waarbij de spelers naar of weg van de bal moeten werken via bijvoorbeeld schoudercharges. Dus ook de trainers moeten stilaan een mentaliteitswijziging ondergaan, een déclic maken : er moet vooral gevoetbald worden bij de jeugd. Het is goed dat trainers weldoordachte trainingen met een bepaalde voetbalvisie kunnen aanbieden, het zou nog beter zijn als conditie samengaat met techniek en tactiek. Maar dat is misschien te veel een illusie. Als ik soms trainingen ga bekijken, dan merk ik dat er nog te veel ouderwetse methodes worden gehanteerd.

“Vanaf nu moet dat definitief tot het verleden behoren, want daar heeft niemand echt boodschap aan. Laat ze spelen ! Aan statische oefeningen heb je niks meer. Er moet veel meer samengespeeld en samengewerkt worden. We willen de globale voetbalbenadering, in de visie van trainingsopbouw, ook bij de trainers, omhoog krijgen. Het niveau stijgt, maar alles kan altijd beter, hé. Het gaat nog een beetje te traag.”

door Frédéric Vanheule

‘Te veel jeugdtrainers hebben nog te weinig verstand van opleiden en begeleiden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content