Gewezen radiojournalist Jan Wauters weegt de Tourfavorieten. Over geesteskracht, zelfkastijding en de geheime kamers van het wielrennen.

We spreken af met Jan Wauters op een zonnig terrasje vlakbij het beruchte Fort van Breendonk. Hem onderwerpen aan een spervuur van vragen blijkt alvast niet nodig. De oud-radiojournalist is nog altijd even rad van tong als in zijn geroemde VRT-periode, waarin hij vijfentwintig jaar lang vanop de eerste rij de Ronde van Frankrijk meemaakte. Ook nu volgt hij het wielrennen nog steeds op de voet. We konden ons dan ook geen betere gesprekspartner inbeelden om de huidige Tourcoryfeeën onder de loep te nemen en te vergelijken met de vorige kampioenen.

Ondanks de vele negatieve verhalen die de jongste jaren opleefden in en rond de wielersport, blijft de populariteit groot. Wauters verklaart : “Renners die naar de streep komen, nog vijftien à twintig renners samen, wie gaat er winnen, komt het tot een sprint of slaagt er nog iemand in te demarreren : dat is het mooie, het spannende aan deze sport. Zoals Tchmil met een laatste krachtsinspanning nog ontsnapt en Milaan-Sanremo wint in 1999. Of van die gedurfde ontsnappingen, de indrukwekkende manier waarop Eddy Merckx nog minuten uitliep op de concurrentie, dat zijn zaken die de mensen boeien, waar ook ik mij nog altijd voor gewonnen geef, ja.

“Ook alle peripetieën, zeg maar, die zich kunnen voordoen in het wielrennen, spreken aan. Je kan alleen weg zijn en nog lek rijden, je kan uit de bocht gaan op weg naar de winst. Heras die in hekken Heras rijdt in de Tour vorig jaar. Er is ook het decor zelf van de Ronde van Frankrijk : het steeds wisselende landschap, de enthousiaste Fransen langs de kant van de weg. Een paar dagen in de Midi, een paar dagen aan de kust, het middengebergte, het hooggebergte, een individuele tijdrit en het spel van de ploegentijdrit, met andere woorden de diversiteit, die ook de geest van de renners beïnvloedt. De wisselende weersomstandigheden spelen ook een rol en hoe de favorieten daartegen bestand zijn.”

Er komen nog andere dingen bij kijken. Wielrennen is een individuele sport, man-tegen-man, maar er wordt ook in ploegverband gereden. Wauters : “En ook : welke combinaties komen er tot stand, kliekjes binnen de eigen ploeg. Maar soms ook een verband – verbond, combine in het uiterste geval – met andere ploegen. De meeste ploegen beschikken over een kopman en soms een tweede kopman, dat zorgt onvermijdelijk voor rivaliteit. Zoals bij Lotto in het Belgisch kampioenschap. Fabien De Waele kan winnen met zijn snelle benen, maar de ervaren Baguet denkt ook een kans te maken en rijdt niet in dienst van De Waele.”

Zoiets kan zich ook voordoen in de Tour. “Dit jaar wellicht niet, met Armstrong versus Ullrich, maar het is vroeger wel gebeurd. Het uiterste voorbeeld, bijna Grieks-dramatisch, kregen we met les frères-ennemisHinault en Lemond. In 1985 wint Hinault de Tour, terwijl Lemond op dat moment al de sterkste is. Maar vanwege het Franse nationalisme en vanwege de publiciteit wordt door de leiding, Bernard Tapie voorop, op Hinault gespeeld. Lemond wordt gepaaid met : “Volgend jaar is het jouw beurt.” Wat blijkt het jaar nadien ? Ze rijden samen naar de aankomst op L’Alpe d’Huez en je zag zo : als Lemond wilt, rijdt hij Hinault er zo af. Maar de das, sluw als een vos, zegt : “Ga in mijn wiel zitten, ik rijd voor jou”, om zo het tempo te drukken. Aan de aankomst heeft Hinault dan nog de fierté om zelf te winnen. Op de persconferentie nadien, in het kerkje van de toenmalige pastoor Ruiter, kondigt Hinault aan dat de Tour nog niet gedaan is. Je begrijpt wel dat Lemond in alle staten was, maar uiteindelijk trok hij toch het laken naar zich toe.”

De voorbije twee jaar liet een andere Amerikaan van zich spreken. Waar plaatst Jan Wauters Lance Armstrong in het rijtje van Tourcoryfeeën ? “Het is een Yankee, net als Lemond. Maar Armstrong heeft meer geesteskracht, zoals hij zijn ziekte overwonnen heeft, bijvoorbeeld. Hij is ook meer de patron van het peloton. Als je hem ziet en hoort : dat scherpe, die blik. In het tijdperk dat iedereen zei dat je moet groter rijden, kiest hij voor een kleinere versnelling. Armstrong is de eerste in de generaties na Merckx die dat doet. In het wielrennen gaat het niet alleen om de brute kracht, maar ook om souplesse. Armstrong is voor mij het type van de moderne topsporter, die – net als toppers binnen andere domeinen – inzicht heeft in zichzelf, het peloton en in de hem omringende maatschappij.”

Armstrong kan zich enorm goed voorbereiden op zijn taak, zegt Wauters. “Ook als er een verzwakking optreedt, zoals vorig jaar op weg naar Morzine, houdt hij de situatie onder controle. Dat tekent de grote kampioenen, dat ze hun eigen zwakte weten te controleren. Zoals Merckx, kan ook Armstrong recupereren tijdens de inspanning. Hij is meer la tête et les jambes dan Ullrich, die misschien wel meer lichamelijk potentieel heeft. Als je Ullrich afgetraind op de fiets ziet zitten, die machine, de grote versnelling waarmee hij ook de bergen op kan, dan merk ik fysieke mogelijkheden die heel dicht bij die van Merckx aanleunen. Hij is lichamelijk een van de meest begaafde renners die ik ooit heb gezien.”

Maar wielrennen draait dus om hoofd en benen samen. “Een wielrenner werd veelal afgedaan als nogal dom. Wie het hardste kon trappen, won de wedstrijd. Dat is niet waar. Je moet in het hoofd sterk zijn om tegenslagen te kunnen opvangen, om je tegenstanders mentaal te domineren. Zoals Anquetil bijvoorbeeld op de Puy de Dôme in 1964. Poulidor is de betere klimmer, maar Anquetil zet zich ernaast, waardoor Poulidor denkt : “Amai, die is nog sterk.” En hij wacht te lang om aan te vallen en een grote kloof te slaan waardoor hij in Parijs 55 seconden te kort komt. Als Poulidor drie kilometer eerder demarreert, neemt hij misschien anderhalve minuut voorsprong en wint hìj de Ronde van Frankrijk.

“Anquetil bezat die geesteskracht. Merckx had dat in hoge mate, Hinault ook. Hinault durfde zijn fietspomp bovenhalen als een onbekende renner probeerde te ontsnappen in een overgangsetappe. Daarvoor waren Merckx en Anquetil te veel seigneur. Het straalde van hen af dat ze van zichzelf eisten dat het maximum van hun potentieel eruit kwam. Als zodanig was dat al de helft van de winst, natuurlijk.”

Met de vierde renner die vijf keer de Tour won, loopt Wauters minder hoog op. ” Indurain bezat veel minder charisma, al had hij nog zo’n mooie stijl. Zijn overwinningen worden wel eens vergeleken met die van Anquetil, maar die vlieger gaat eigenlijk niet op. Anquetil ging al eens op de kop rijden als de vluchters drie, vier minuten voorop lagen, tot ze weer gegrepen werden. Hij durfde soms achteloos zijn, oesters met champagne eten en daaronder lijden, maar toch de zege binnenrijven. Anquetil had meer geestelijke klasse, was meer ontwikkeld in het hoofd. Dat bewees hij later nog als journalist in zijn columns. Al bleef hij uiterlijk onbewogen, hij was veel levendiger van geest dan Indurain, die nooit een inzicht over de koers heeft gegeven.”

Van de Spanjaard is achteraf ook nog weinig vernomen. “Indurain gebruikte bijna zijn lippen niet bij het spreken. Ik heb hem maar één keer zijn mond zien openen, dat was toen hij in zijn laatste Ronde van Frankrijk niet meer kon en zijn tong er als een rolmops uitkwam. In één moment verdween het serene, dat was het einde van Indurain. Hij reed te verdedigend. Dat is voor mij niet het ware wielrennen. Bij Anquetil had je de onrust en het risico dat hij durfde te nemen om te verliezen. Indurain was onbeweeglijk, terwijl je Anquetil nog zag bleek worden bij het afzien. Wat ik noem l’athlète pâle. Atleten in topconditie zijn vaak kwetsbaar, bijna op het ziekelijke af. Anquetil kon dat : wit zien van de inspanning. Wielrennen is een sport waarin de geest het lichaam uitdaagt. Indurain kon dat van zichzelf niet verkrijgen. Wie wel erg diep kon gaan, bijvoorbeeld, was Fignon. Maar misschien was dat dan weer het begin van een periode waarin de renners meer en meer wetenschappelijk werden begeleid.”

Doping. Een thema dat, helaas misschien, aan bod moet komen in een verhaal over de wielersport. Wauters : “Is Fignon te ver gegaan ? Ik weet het niet. Midden jaren tachtig is er in ieder geval een soort verwetenschappelijking opgetreden. In Frankrijk met Guimard, die nauw samenwerkte met de universiteit van Nantes. In Italië met Conconi, later met Ferrari en Francesco Moser. Voorheen was men in de sport – en inderdaad in de wielersport wellicht al vroeg, vanaf Coppi, zeg maar – ook al bezig met het zoeken naar middelen die euforisch, stimulerend werkten. Il faut se soigner, zeiden de Franse renners vroeger. En dat betekende niet alleen je goed verzorgen, maar ook bestand zijn tegen de pijn, de pijngrens verleggen.

“Ik blijf zeggen : wat is doping ? Geef daar eens een definitie van. Bij mij is dat als er écht sprake is van concurrentievervalsing door het gebruik van producten die daarbij ook de gezondheid schaden op korte of lange termijn. Wat nu op de dopinglijst staat, is zo verschillend van aard, en dan is er nog de mate waarin iets wordt gebruikt. De dokter van Zoetemelk zei me ooit dat het voor de gezondheid misschien wel beter was zijn renner een tikkeltje testosteron bij te geven dan dat hij zich totaal kapot zou rijden om toch maar in het wiel van Merckx te blijven. Vergelijk het met alcohol – wat de renners vroeger ook deden : een glas bier met een eierdooier leegdrinken. Eén of twee biertjes geeft je misschien die extra kracht om de pijn wat langer te verbijten. Het lijkt mij geen slecht idee om ook in de sport met lage drempels te werken, dus zo weinig mogelijk toestaan.”

Wauters is niet onmiddellijk voorstander van een nultolerantie. “Ten eerste is dat toch niet houdbaar. En ten tweede : misschien is de bijbedoeling wel zich wat sterker te voelen, maar het kan ook zijn dat een spray (Ullrich) vooral gebruikt wordt om de luchtwegen vrijer te maken. Ach, renners hebben – ongelooflijk wat ze moeten verdragen – bijna allemaal last van zitvlakblessures. En dat je dan die ontsteking tegengaat met cortisonenzalf (Armstrong), niet te veel uiteraard, so what ? Het komt erop aan met heel lage drempels te werken. Ik vind dat men al lang, op heel hoog niveau, die zaken had moeten vastleggen : met de verschillende sportbonden, het IOC en zelfs de Wereld Gezondheidsorganisatie.”

Dat journalisten te lang het dopingpotje bedekt hielden, ontkent Wauters. “Het ging om de geheime kamers van het wielrennen. En je kan journalisten niet verwijten dat ze daar niet konden komen. Toch was het tijd dat het gebeurde. Ik sta niet echt te juichen bij de gerechtelijke inval tijdens de Ronde van Italië, maar ik heb er wel alle begrip voor. Het peloton had zichzelf al lang moeten saneren. Onbegrijpelijk dat men na de epo-Tour van ’98, die in zekere zin bijna het einde van het wielrennen betekende, toch nog doorgaat met experimenteren.”

Ondanks de dopingperikelen, herhaalt hij, blijft Jan Wauters een liefhebber van de wielersport. “Zoals Armstrong rijdt, dat is ook een manier van de wereld tegemoet te treden. Niet zoals een bokser : “Ik sla je knock-out”, maar wel frank en vrij, zelfverzekerd en toch op z’n hoede, anders dan Lemond. Armstrong – ook Leg-strong, natuurlijk en Heart-strong en Lung-strong – is eigenlijk in zijn hoofd een beschaafder iemand. Lemond keerde ook terug na – in zijn geval – een zwaar jachtongeval, maar hij is er niet in geslaagd om zich weer zó scherp te zetten. De Fignon die hij te bekampen kreeg in 1989 was niet van het niveau Ullrich. Zowel Lemond als Fignon kenden in die Tour zwakke momenten. Het niveau lag toen iets lager dan nu tussen de twee antagonisten, Ullrich en Armstrong.”

Dat de 88ste Ronde van Frankrijk op een duel afstevent, lijkt duidelijk. “Het is lang geleden dat een Tour zich vooraf zo aankondigde. Ik vraag mij af of er ooit al zo’n duel als nu is geweest. Allebei kregen ze een ploeg rond zich die voor de overwinning gaat. De heibel met Zabel, die het moet stellen zonder zijn gangmaker Fagnini, spreekt boekdelen. Het gaat om het eindspel, met twee hoofdrolspelers, boven de anderen. De Beloki‘s, Casagrande‘s, Garzelli‘s, Botero‘s, Moreau‘s, noem maar op, staan toch in de schaduw en zullen daar blijven staan, vermoed ik.

Wie van de twee trekt aan het langste eind ? Ook Jan Wauters verwacht Lance Armstrong. “Enkele jaren geleden dacht ik dat Ullrich op weg was om vijf Rondes te winnen. Hij is heel begaafd, maar, zoals ik al zei, qua geesteskracht geen topper. Anders laat je je zo niet gaan in de winter. Je mag renners zeker niet alleen op hun interviews beoordelen, maar Ullrich deed me nog nooit stilstaan bij de dingen. Merckx wel, Armstrong ook. Ullrich kreeg een Spartaanse opleiding, Armstrong en anderen moesten zich dat zélf later opleggen.

“Coppi was de eerste die de glorie van het martelaarschap heeft gekregen. De kroon op zijn ascetische, bijna uitgemergelde lichaam. De triomf van het lijden, ook bij Merckx was dat zo. In heel die explosie van kracht en kunde is er toch een soort zelfkastijding nodig. Een renner moet kunnen afzien, tot op het bot kunnen gaan. Pas dan kan je de anderen in het peloton je wil opleggen, pas dan ben je een échte topper. Vandenbroucke kan dat niet, Jean-François Bernard kon dat ook niet. Coppi, Anquetil en Merckx wel. Zij zijn de grootste kampioenen onder de Ronderenners. Net daaronder staat Hinault. Als hij deze Tour wint, behoort ook Armstrong definitief tot de galerij der groten.”

door Roel Van den broeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content