Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

‘Meestal vragen ze de keeper niet wat hij denkt. Omdat hij máár een keeper is.’ Filip De Wilde ontmoet Dimitri Verhulst, auteur van het boek ‘De verveling van de keeper’.

In september verscheen bij uitgeverij Contact De verveling van de keeper, de derde roman van Dimitri Verhulst. Daarin voert de naar Gent uitgeweken Aalstenaar het hoofdpersonage Zarcko Vandegenuegten op in wat een hilarisch-romantisch verhaal is over een doelman die via een ommetje in het buitenland – Lokomotiv Kutkoetzk – het hoogste bereikt wat een voetballer bereiken kan: de finale van het WK 2034. In een volledig Vlaams elftal, want in 2034 is het politieke landschap in België grondig hertekend. De doelman zit echter met één probleem: hij verveelt zich. Niemand die op het veld ook maar tot in zijn buurt komt.

Op een zonnige dinsdagmiddag tronen we Filip De Wilde mee naar Gent, op bezoek bij de schrijver. De doelman van Anderlecht is geen fan van geestdodend kaarten of luieren voor de tv. Tijdens zijn carrière behaalde hij een diploma boekhouden, volgde hij recent nog avondles Portugees om de fouten uit zijn in Lissabon opgedane kennis van de taal van dichter Fernando Pessoa te halen, en in zijn vrije tijd wil hij graag een Louis-Paul Boon tot zich nemen. Kortom, De Wilde is een ervaren lezer, die bij het doorbladeren van de roman meteen een techniek opmerkt: “Die aanhef van elk hoofdstuk, waarin verteld wordt wat je gaat lezen, dat zag ik ook in De Kapellekensbaan van Boon”.

Ter gelegenheid van de opening van de bibliotheek in Anderlecht zat hij onlangs nog in een panel met Herman Brusselmans, vandaag zet een literaire nieuwkomer (hoewel : Verhulst heeft toch al gedichten, verhalen en romans op de boekenplank staan) hem koffie en rijsttaart voor.

Dimitri Verhulst: “De idee is gegroeid tijdens familiebijeenkomsten. In mijn boek gaat het om een familie van tien – de onze was ook groot en telde wel wat gekke nonkels. Eén ervan was onze nonkel Potrel. Lang, smal en onnozel, vandaar zijn bijnaam ( potrel kot van het Franse ‘poutrelle’, heipaal, nvdr). Hij was het tiende kind, van wie altijd werd gezegd dat hij zijn tweelingbroer had opgegeten. Dat fantastische verhaal is in mijn kop blijven hangen.

“Daarnaast heb ik altijd al iets met voetbal willen doen. Dat lijkt wat taboe in onze literatuur, maar het is toch iets waar duizenden mensen mee bezig zijn. Tom Lanoye schreef De Canadese Muur. August Willemsen, die Pessoa vertaalde en die jaren in Brazilië woonde, schreef De Gele Kanaries.. Fantastisch hoe hij ontdekte dat tal van Braziliaanse dichters poëzie schreven over voetbal. Bij ons maakt voetbal echter geen deel uit van de cultuur. De eerste keer dat ik op Studio Brussel werd geïnterviewd, vroegen ze mij of het een grap was : Dimitri Verhulst die iets over voetbal schreef. In Nederland is er wel literatuur over voetbal, zoals de tijdschriften Hard Gras en Jong Gras, de versie voor kinderen. Ze hebben er ook ex-sporters die schrijven : Jan Mulder is de bekendste, en Tim Krabbé was vroeger wielrenner.”

Filip De Wilde: “Mulder lees ik graag omdat ik de nostalgie herken. Bij hem gaat het nog over het voetbal en de supporters, niet over de commercie errond, hoeveel die of die speler kost.”

Verhulst: “Een doelman is interessant omdat hij anders is. Ander pak, andere trainingen, en vooral : hij mag dingen doen die een ander niet mag, zoals met de handen aan de bal komen. August Willemsen vroeg zich ooit af waarom handbal zo lullig is. Dat is omdat je een bal met je handen perfect kan controleren, terwijl er met de voeten altijd een stuk onzekerheid meespeelt. Als een aap zou voetballen, speelde hij handbal. Wij stammen af van de apen, maar wat niet meer zo goed werkt zijn onze voeten. Die dikke teen, hé.”

De Wilde: “Ik denk dat wij doelmannen door de jaren het meest gespecialiseerd zijn geworden. Als veldspelers zo gericht zouden trainen als wij, zouden ze nog meer vooruitgang maken. Nu wordt er te gemakkelijk van uit gegaan dat zij het moeten doen met wat ze kunnen, en dat wij ons moeten perfectioneren.”

Verhulst: “Is dat niet frustrerend? Keepers beginnen meestal toch later met speficieke trainingen.”

De Wilde: “Ik niet, ik ben direct in doel gaan staan. Misschien omdat mijn vijf jaar oudere broer ook onder de lat stond. Ik had meteen een specifieke keeperstrainer. Daarom ben ik technisch zo goed.”

Verhulst: “In mijn boek schaamt de vader van Zarcko zich er een beetje voor dat zijn zoon onder de lat moet. Bij ons was dat vroeger ook zo. Twee tegen de muur kozen om de beurt een speler en wie als laatste overbleef, moest in de kas gaan staan. Dikwijls was dat een vernedering, zelden ging iemand uit vrije wil in die goal staan.”

De Wilde: “Dat is toch veranderd, veel gasten willen nu echt keeper worden. Toch herken ik in De verveling vande keeper wel wat dingen. Soms denk ik ook dat het veel plezanter moet zijn om altijd bij het spel betrokken te zijn. Als je in een goeie ploeg staat en geen werk krijgt, sta je daar toch maar naar die match te kijken.”

Verhulst: “Het gebeurt dus echt dat je met je vingers staat te draaien?”

De Wilde: “Ja. In een vriendenmatch tegen een zwakke ploeg verveel je je. In de competitie is er wel de stress waardoor je toch constant metdie wedstrijd bezig bent, want er kan altijd dat ene moment komen dat ze je nodig hebben. Doe je dat dan goed, dan is je match geslaagd. Maar zelfs bij 5-0 is een tegengoal voor mij een nederlaag.”

Achter de rug van de doelman, op spuwafstand, azen de dazen, de fotografen, op zijn nederlaag. Hij weet dat, hij voelt hun telelenzen haast fallisch prammen in zijn nek. Niet op zijn handen, wel op de netten staan ze scherpgesteld. (p.53)

Verhulst: “Wat ik zo schrijnend vind aan een doelman, is dat hij in de samenvattingen altijd als de geklopte man in beeld komt. Als iemand die faalt. Een spits scoort, een doelman faalt. Ook dat maakt hem anders.”

De Wilde: “Dat is soms frustrerend, ja.”

Verhulst: “Wat ik mij afvraag: volg je de bal of de benen?”

De Wilde: “De twee een beetje. Je moet de bal in de gaten houden, maar toch ook een beetje de beweging van de benen van de aanvaller, om je klaar te maken voor het schot. Want als je na het schot nog moet vertrekken, loopt je timing verkeerd. Daarom vind ik een ingehouden beweging bij een strafschop zo ontzettend vervelend, omdat je dan de timing van het schot moeilijk kan inschatten. Een andere grote frustratie is dat de keeper vanuit zijn positie de bewegingen van de andere spelers zo goed kan volgen. En dan zie je soms dat weinigen ermee bezig zijn wat er kan gebeuren bij balverlies. Dat vreet aan mij, maar veranderen kan je het niet, tenslotte ben ik de trainer niet. Je denkt wel mee, maar meestal vragen ze de keeper niet wat hij denkt. Hij is máár een keeper, wat weet die nu over het spel? Terwijl wij vaak het beste zicht hebben op de wedstrijd, beter dan een trainer die van op zijn bankske naar een platte schijf zit te turen.”

Verhulst: “Ik heb altijd de indruk dat ik vanachter de goal het spel veel minder goed kan volgen.”

De Wilde: “Hoog achter de goal moet het lukken. Ik vind dat een trainer daar meer mee bezig zou moeten zijn : een camera achter beide doelen zetten om de wedstrijd op te nemen. Dan pas zie je goed hoe je ploeg staat en hoe sommige spelers de ruimte voor elkaar dichtlopen.”

Verhulst: ‘Vind je ook niet dat wij keepers, met een camera van opzij, vaak verkeerd beoordelen? Hoe vaak ben ik al niet recht gesprongen denkend dat de bal in doel zou gaan, me afvragend : wat staat die keeper daar met zijn handen in zijn zakken te doen?, terwijl hij er in werkelijkheid tien meter naast vloog.”

Hoofdstuk 1

Dat eigenlijk geen hoofdstuk is, maar eerder een rangschikking van de beste doelwachters ooit, en dit gewoon om het geheugen van de lezer eventjes op te frissen.

1. Zarcko Vandegeneugten (België/Lokomotiv Kutkoetzk)

2. Ducadam (Roemenië/Steau Bucarest)

3. Jean-Marie Pfaff (België/Bayern München)

4. Hans-Jörg Butt (Duitsland/HSV)

5. Thomas N’kono (Kameroen/Espanyol Barcelona)

6. Michel Preud’homme (België/Benfica)

7. Claudio Taffarel (Brazilië/Galatasaray)

8. José Luis Chilavert (Paraguay/Velez Salsfeld)

9. Fons ‘Kanon’ Dresen (België/SK Lierse)

10. Iker Casillas (Spanje/Real Madrid) (p. 7)

Verhulst : “Plezant aan dat lijstje is dat het bekentenissen uitlokt. Velen snappen niet dat Zoff of Maier er niet in voorkomen. Ik heb Maier in het boek verwerkt omdat hij eens te vroeg dook op een strafschop van Panenka. Triestig voor zo’n man, schitterende keeper, maar wat we van hem onthouden is dié fase. Ze hebben allemaal iets te maken met strafschoppen. Fons Dresen staat op negen. Ken je die ? Ex-doelman van Lierse.”

De Wilde : ” Dany Verlinden kreeg nog training van hem.”

Verhulst : “Op de boekenbeurs liep ik iemand tegen het lijf met een badgke op van Het Literair Bedrijf. Nu gaan we het krijgen, dacht ik, iemand die in moeilijke woorden iets komt vertellen over mijn boek. Maar hij begon over mijn toptien. ‘Ik heb van Fons nog training gekregen,’ zei hij, ‘maar ik heb in heel mijn leven geen enkele strafschop gestopt.’ Butt van HSV is de enige doelman die in hetzelfde seizoen alle strafschoppen tegen hem stopte en ze zelf ook allemaal omzette. N’kono is de enige uit mijn toptien die niks met strafschoppen te maken heeft. Van hem ben ik gewoon zot.

“In het boek komen ook een paar bekende doelmannen voor : Albert Camus, Vladimir Nabokov, de paus, Pelé. Nabokov had iets met netten, en Camus was doelman bij Algiers, meen ik. Het past wel bij die mensen : geen eenzame figuren, maar wel figuren die alleen konden staan. Want naast verveling is ook wel eenzaamheid een kenmerk van het keeper-zijn. Pelé was reservekeeper voor Brazilië op het WK in ’62. Weinig mensen weten dat. Er is zelfs een anekdote, die zegt dat hij kwaad was op zijn trainer omdat hij vanuit de goal geen doelpunt kon maken. Maar het zal ook wel zijn ego gestreeld hebben. Vroeg je Pelé wie de beste spits was, dan noemde hij zichzelf. Vroeg je hem wie de beste middenvelder was, gaf hij ook zichzelf op. Dan ook nog eens doelman…”

De keeper is de antipool van het voetbal, de vloek over het spel. Stel dat beide teams over een ultieme doelman beschikken, dan eindigt de wedstrijd op nul-nul. En hoe mooi een wedstrijd ook mag zijn geweest, in geval van een brilscore had men hem niet eens hoeven te spelen. De nutteloze schoonheid is niet aan het voetbal besteed, niet aan de trainer, niet aan de supporter, niet aan de spionkop. (p. 51)

Verhulst : “Dat is toch zo ? Waarom gaat iemand naar het voetbal kijken ? Om doelpunten te zien. En dan staat daar zo’n man in de goal die het volk het plezier van die goal moet afpakken.”

De Wilde : “Er worden altijd goals gemaakt, onhoudbare ballen.”

Verhulst : “Ik weet wel, ik schets een onmogelijk scenario. Maar goals zijn toch belangrijk, ze doen alles om de bal sneller te maken.”

De Wilde : “Het probleem van voetbal is dat het veel eenvoudiger is goals te vermijden dan er te maken, zodat een mindere ploeg met wat geluk altijd kan winnen van een goede ploeg.”

Verhulst : “Weet je wanneer een keeper veldspeler wordt ? Als hij tijd staat te winnen. Dan voel je de verbondenheid met de andere tien.”

De Wilde : “Ik ben daar totaal tegen. Van De Mos moest ik altijd mijn tijd nemen, maar ik vond dat als ik snel uittrapte, wij evenveel tijd hadden om zélf nog te scoren. Als je achter staat, wil ik graag sprinten, en als we aan de leiding staan, doe ik het wat rustiger, maar tergend traag ? Nooit. Dat gaat in tegen mijn gevoel van fair-play.”

Verhulst : “In slotfases zijn keepers soms geweldig om zien. Hoe een Preud’homme meegaat tegen de Duitsers om te koppen… Het heeft iets van een heldendaad.”

De Wilde : “Rationeel gezien is het totaal onverstandig natuurlijk, maar als het lukt gaat het de wereld rond, zoals onlangs met Toldo. Ik ben er zeker van dat elke keeper ervan droomt. Ik heb het één keer gedaan, en als de scheidsrechter niet had afgefloten was het prijs geweest aan de overkant. Ook een doelman heeft zijn ego natuurlijk. Het is een soort dualiteit : enerzijds je wil dat er werk op je afkomt, maar als je ploegmaats slecht verdedigen, heb je ook weer veel minder kans om die ballen te pakken. En uiteindelijk wil je toch vooral dat de ploeg wint.”

De gedrevenheid van Zarcko ging van mond tot mond. Het liep als een vuurtje in een droog sparrenbos dat hij zich dagelijks aan de dakgoot te stretchen hing en zich van het staldak smeet in voorbereiding op zijn wedstrijden. (p.61)

De Wilde : “Ik doe niks speciaals. Je kan met je vak bezig zijn, maar het moet ergens stoppen.”

Verhulst : “Jij werkt niet op een ambachtelijke typemachine ?”

De Wilde ( lacht) : “Neen.”

Verhulst : ” Jan Van Beveren stak zijn handen altijd in een zak suiker, nadat hij ze eerst nat had gemaakt.”

De Wilde : “Ik ken ook wel de verhalen over Jean-Marie. Hij ging aan de takken van een boom hangen om langer te worden. Dat heb ik nooit gedaan ( grijns). Ik krijg het ervan als mensen bezig hoor : zie een keer wat ik er allemaal voor doe. Het is je werk, daar doe je toch alles voor ?”

Verhulst : “In je tienerjaren nooit zotte dingen gedaan waarvan je dacht dat ze je konden helpen ?”

De Wilde : “Ik kocht ooit autobanden die ik naast mekaar legde om er dan door te lopen met korte, rappe paskes. Wat ik thuis ook deed, was op de slaapkamer van mijn ouders een bal tegen de muur gooien, er dan naar zweven en landen op het bed.”

Verhulst : “Doe je specifieke training voor je vingers ?”

De Wilde : “Och, je kan voor de tv zitten knijpen in stressballetjes, maar ik geloof meer in andere dingen. Tegenwoordig hebben we handschoenen met latjes in de vingers. Vingersafe noemen ze dat. Echt pákken doe je een bal niet meer met onze handschoenen. De bal zit geklemd, maar pakken is dat niet. Dat doe je met blote handen, maar dat is niet meer te doen wegens de geplastificeerde ballen. Zie maar als het nat is en een speler wil ingooien : wie dan niet eerst zijn handen aan zijn shirtje afdroogt… Alleen in de zomer wil ik me nog wel eens opwarmen zonder handschoenen, om de bal echt te voelen.”

Verhulst : “Weet je, ik vond het geen schoon WK. De velden waren allemaal zo proper. Als ik aan voetbal denk, denk ik aan pompen door de modder. Drasj !“‘

De Wilde : “Heb ik vroeger genoeg meegemaakt. Een verkeerde bots : dat is ook een stuk van de charme van het voetbal, al haat je het wel als keeper. Een mooi grasveld, maar in de goal een put !”

Verhulst : “Bijzónder charmant ! En je wisselt tóch van kant.”

De Wilde : “Maar daar ligt dat putteke gegarandeerd ook.”

Een gestrekte bal,

Een balk door de lucht

Een eerlijk eikehouten schot :

Zo gaat de waarheid op haar doel af.

(Cruijff, Herman de Coninck, de gedichten, uitgeverij De Arbeiderspers)

Verhulst : “Ik schrijf geen gedichten over voetbal. Zeker niet. Een dichtbundel is al moeilijk aan de man te brengen, met driehonderd exemplaren heb je het hier over een bestseller. Gedichten over voetbal krijg je al helemáál niet op de markt. Herman deed het, maar zijn naam was toen al gevestigd. Dit is mijn derde roman, de volgende wordt helemaal anders en gaat over asielzoekers. Met het oog daarop heb ik vorig jaar wat tijd doorgebracht in een asielcentrum. Iedereen lummelde daar maar wat rond, werken mogen zij niet, en dus stelde ik hen voor om te voetballen. Weet je wat hun antwoord was ? Ben je zot, ik heb maar één paar schoenen, als ik straks word uitgewezen en weer moet vluchten, moet ik het met dat paar doen. Ik merkte ook wel wat rancune. Ze kijken tv, zien daar buitenlandse profvoetballers aan het werk en moeten vaststellen dat het voor die mannen blijkbaar veel makkelijker is aan goede papieren te raken dan voor hen.”

door Peter T’Kint

‘Op mijn ouders’ slaapkamer gooide ik een bal tegen de muur, zweefde ernaar en landde op het bed.’ (Filip De Wilde)

‘Pelé was reservekeeper voor Brazilië op het WK in ’62. Weinig mensen weten dat.’ (Dimitri Verhulst)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content