Als een gevechtspiloot: waarom Bart Swings zo goed is op de massastart

© BELGAIMAGE
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Na olympisch zilver in 2018 en de Europese titel in 2020 gaat Bart Swings (29), die gisteren 8ste op de 5 km werd, zaterdag in Heerenveen voor zijn eerste gouden WK-medaille op zijn geliefkoosde massastart. Wat maakt hem zo goed op dat nummer? Een analyse, aan de hand van vier thema’s, door Swings himself.

1. Techniek

Bart Swings: ‘Een massastart, dat is zestien ronden van zo’n 380 meter, in totaal ruim 6000 meter. Variërend qua afstand, en geen 400 meter per ronde zoals op de gewone afstandsnummers, omdat we op de opwarmbaan schaatsen, het dichtst bij het middenplein. Die baan is – wegens niet gereglementeerd – op elke piste verschillend van breedte. En hoe breder, hoe korter en scherper de bochten. Door die grotere middelpuntvliedende kracht moet je, nog meer dan op de afstandsnummers, druk op je benen zetten en schuiner hangen om niet uit de bocht te vliegen. Door de opeenvolging van 32 bochten maakt dat de massastart zo zwaar. Zeker op grote hoogte, zoals op het vorige WK in Salt Lake City ( 1300 meter, nvdr), met nóg hogere snelheden. Daarom blinken ex-shorttrackers in de massastart vaak uit, want die zijn nog kortere bochten gewend.

‘Een keer per week train ik specifiek op die topsnelheid in de bochten, om die vol vertrouwen en met volle kracht te kunnen nemen, zonder vrees om te vallen. Zoals me in de laatste bocht op het WK 2019 in Inzell is overkomen, toen ik té enthousiast was. Ik wist immers dat ik dáár het verschil moest maken, zodat niemand me in de laatste rechte lijn me nog zou kunnen voorbijsteken, zoals Seung-hoon Lee op de Spelen in Pyeongchang. Ik hield mijn voet echter iets te schuin, waardoor mijn schoen het ijs raakte en ik weggleed.

‘Van die val heb ik wel geen schrik overgehouden, wat me soms wel overkomt na een zware crash in het skeeleren ( Swings’ andere specialiteit en eerste grote ‘liefde’, nvdr). Toch denk ik nog vaak: dju, voor hetzelfde geld was ik wereldkampioen geworden. Daarom deed de Europese titel vorig jaar in Heerenveen zo’n deugd, al ging toen in de laatste bocht ook door mijn hoofd: niet opnieuw…

‘Ook belangrijk in de massastart: op de rechte stukken moet je zo veel mogelijk profiteren van de slipstream, in het zog van je voorgangers. Schaatsers die niet gewoon zijn om in een peloton te rijden kunnen zo weinig energie sparen, maar ik kan me als het ware laten meezuigen. Bijna al swingend, ja. ( lacht) Een techniek ontwikkeld in het skeeleren, maar ook in de vier à vijf schaatsmarathons (125 ronden) die ik per seizoen afwerk.

Tijdens de race ben ik niet bewust met mijn plan bezig, want drie seconden nadenken zijn er drie te veel.’

Bart Swings

‘Het grote verschil met de gewone nummers is dat je op een 5 of 10 kilometer je snelheid moet halen door voortdurend druk op je benen te zetten, met een veel langere, constante afzet op het ijs. In de massastart moet je op de rechte stukken die laatste afzet niet maken, omdat je dichter achter je voorganger de luchtweerstand bijna volledig kunt opheffen. Nog meer dan in het fietsen, want daar moeten de wielen ook de wrijvingsweerstand met de grond overwinnen, terwijl die in het schaatsen, door het glijden, veel lager is.

‘Vechten voor je positie in een groep is ook niet iedereen gegeven. Voor mij echter a piece of cake. Er wordt weleens geduwd en getrokken, maar véél minder dan in het skeeleren. Het risico op verwondingen bij valpartijen, met name door de vlijmscherpe schaatsmessen, is immers veel groter. Dat leidt tot meer voorzichtigheid, ook omdat je op die dunne ijzers jezélf in gevaar brengt als je gekke manoeuvres uitvoert. In het skeeleren ben je op de bredere wieltjes stabieler, kan je flukser van richting veranderen, vlugger corrigeren. Soms oorlog, ja, zoals een massasprint in het wielrennen, maar dan zonder een stuur te moeten vasthouden.

‘Nog een verschil met skeeleren is het finishen. Daar kan je je ene been zo ver mogelijk vooruitsteken en je andere gestrekt achteruit – als een halve spagaat. In het schaatsen kan je alleen je ene voet een beetje vooruit duwen, maar moet je wel op je achterste blijven steunen, of je ligt er.’

2. Materiaal

‘Een onderbelicht aspect van het snelschaatsen: het slijpen van de ‘messen’, en niet alleen om ze scherp te maken. Schaatsijzers zijn immers niet volledig recht. Want als je met het hele, dunne oppervlak op het ijs zou schaatsen, zou je op hoge snelheid amper een bocht kunnen nemen. Een specialist slijpt er daarom een ronding en een buiging in. Zeer fijngevoelig werk waarbij het mes ‘krom’ gaat staan, zodat je linksom met de bocht kan meedraaien en je op de rechte stukken een S-vorm in het ijs kan vormen, om snelheid te maken. Die balans, tussen ronding en buiging, is delicaat. Heel veel ronding en weinig buiging, of omgekeerd, kan bijvoorbeeld niet.

‘Het is ook afhankelijk van de feeling/het gewicht van de schaatser, van hard of zacht ijs, én van het nummer. Voor de massastart is meer ronding beter, gezien de nog scherpere bochten. Op een EK of WK vinden alle nummers echter op vier dagen plaats, de massastart – met een halve finale en finale – komend weekend in Heerenveen zelfs al op zaterdag, waarna op zondag nog de 1500 en de 10.000 meter volgt. Tussen die twee nummers overschakelen naar andere ijzers is geen optie. De voordelen van de grotere ronding wegen niet op tegen de aanpassing die je dan moet maken, qua feeling. Op de Olympische Spelen is dat wel mogelijk, omdat de nummers meer gespreid worden, over bijna twee weken. Na de 10 kilometer had ik in Pyeongchang zelfs negen dagen om me voor te bereiden op de massastart. Op de volgende Spelen in Peking zal ik dus wel switchen met de ijzers.

“Dit seizoen heb ik ook nieuwe schoenen. Of beter: mijn oude. Omdat die schoenen, bij mijn val in de massastart op het WK in 2019, beschadigd raakten, ben ik vorig jaar overgeschakeld naar een nieuw merk, van Groothuis naar Viking. Heel delicaat, en dat bleek ook: het paar gaf te weinig steun, vond ik. Dus heb ik mijn oud Groothuis-paar laten herstellen: de carbonschelp en het omhulsel werd verstevigd.

‘De schoenen zijn wel op maat en vooral steviger/stijver dan mijn vorig paar, met vier in plaats van drie lagen carbon. Ook met het oog op de massastart, want meer stabiliteit rond je enkel helpt bij het nemen van de scherpere binnenbochten. Op de rechtere stukken heb je wel iets minder gevoel, maar de snelheid in de bochten is belangrijker.

‘Ook mijn schaatspak, sinds dit jaar van het Belgische Bioracer, is op de massastart anders: zonder kap op het hoofd, omdat we een helm dragen, en zwaarder, want meer bescherming met kevlar, om bij een val snijwonden te voorkomen. Daardoor is zo’n pak wel iets minder beweeglijk, maar ik schaats er marathons van 125 ronden mee, dan is zestien ronden geen probleem. Het is ook van rubber, zo gefabriceerd dat je ondersteund wordt bij de gebogen schaatshouding. Kinesiotape, waarmee sommige wielrenners een tijdrit afwerken, is dan ook overbodig, mede door mijn sterke rugspieren. Rechtop schaatsen kan je wel amper met zo’n pak, de reden waarom schaatsers meteen na de finish dat direct openritsen.’

Bart Swings: 'Nadeel is dat ik, als Belg, altijd alleen ben, terwijl andere landen twee toppers kunnen uitspelen, zoals Nederland, met Jorrit Bergsma en Arjan Stroetinga.'
Bart Swings: ‘Nadeel is dat ik, als Belg, altijd alleen ben, terwijl andere landen twee toppers kunnen uitspelen, zoals Nederland, met Jorrit Bergsma en Arjan Stroetinga.’© BELGAIMAGE

3. Fysiek

‘In de massastart is het verschil qua inspanning tussen de rechte stukken – door de slipstream – en de snelle bochten – met meer druk op de benen – groot, mede door de vele tempowisselingen. Dat is mijn grote kracht: ik kan van het minste rustmoment gebruikmaken om te recupereren, zo meerdere malen een lange tussensprint trekken en nog genoeg energie sparen voor de eindjump. Dat hebben we ook gemerkt bij inspanningstesten in het fietsen. Na vier minuten 400 watt duwen wordt één en twee minuten later je melkzuurgehalte gemeten, omdat het lactaat in je bloed na zo’n inspanning nog zo lang blijft stijgen. Althans bij de meeste atleten, want bij mij zákt het melkzuur al na één minuut.

‘Een zeldzame kwaliteit door van jongs af talloze puntenafvallingskoersen in het skeeleren af te werken. Daar moet je om de twee ronden sprinten, tien minuten lang – het zwaarste nummer, maar veruit mijn favoriet. Door die wedstrijden in de zomer, en de trainingen op die korte, explosieve, herhaaldelijke versnellingen, hoef ik in de winter daar zelfs niet meer op te oefenen. Dat is er echt ingeslépen.

‘Na een massastart ben ik dan ook minder vermoeid dan na bijvoorbeeld een 5 kilometer. Nochtans een iets kortere inspanning ( ruim 6 minuten vs. ruim 7,5 minuten, nvdr), maar daar schaats je cónstant tegen en over je limiet. In de massastart kan het melkzuur bij een tussensprint en na de eindsprint misschien hoger pieken, maar niet de hele race. Al hangt dat ook voor een stuk af van de lastigheidsgraad van de race en je concurrenten. Door mijn skeelerachtergrond, en al mijn hele carrière tégen anderen te rijden, kan ik me in de massastart daardoor nóg verder pushen dan op een afstandsnummer, waar je meestal vooral tegen jezelf racet. Dan kan ik de leeuw in mezelf helemaal loslaten, op voorwaarde dat ik me fysiek top voel. Meer dan techniek is dat immers bepalend voor mijn mentale ingesteldheid. Zo niet, dan ben ik maar een katje.’ ( lacht)

4. Tactiek

‘De kunst in de massastart is om, zeker voor mij, voortdurend voorin te schaatsen. Zoals ook in het skeeleren: als ik daar in de puntenafvallingskoers niet meer in de eerste vijf zit, ga ik weer naar voren. Dat kost minder energie dan telkens van verder achterin richting de kop te moeten vlammen. In de wereldbekerraces van de massastart is die tactiek wel niet altijd in mijn voordeel: daar wordt er bij een aanval meer gespeculeerd en naar elkaar gekeken. En vooral naar mij: gaat Swings reageren of niet? Want ze weten dat ik vaak het gat dichtknal. Maar als ik dat te veel doe, met sprinters in mijn zog, ben ik op het einde natuurlijk gezien. Niet toevallig dateert mijn laatste wereldbekerzege al van 2016, maar eindigde ik wel al vele malen op het podium, zoals dit jaar in de jongste twee Wereldbekermanches in Heerenveen (brons en zilver).

In de massastart kan ik de leeuw in mezelf helemaal loslaten, op voorwaarde dat ik me fysiek top voel.’

Bart Swings

‘Kampioenschappen zijn voor mij op dat vlak makkelijker, omdat ze daar minder bluffen. Niemand wil zomaar een titel uit handen geven, hé. En dus rijdt iedereen, of toch de meesten. Zo wordt de wedstrijd zwaarder. En dat is door mijn fysieke kwaliteiten in mijn voordeel, aangezien ik dan meer kans maak om de pure sprinters te kloppen, zoals Joey Mantia en de Zuid-Koreanen die alléén op hun eindjump rekenen. Sowieso blijft het een evenwichtsoefening tussen zélf gaten dichten/zo vlug mogelijk reageren – in de wetenschap dat ik dat aankan – en genoeg energie overhouden voor de sprint.

‘Nadeel is dat ik, als Belg, altijd alleen ben, terwijl andere landen twee toppers kunnen uitspelen, zoals Nederland, met Jorrit Bergsma en Arjan Stroetinga. Die stemmen steevast hun tactiek op mij af, om mij vermoeid te maken door om beurten aan te vallen.

‘Samenwerken met schaatsers uit andere landen doe ik niet. Wél in de langere schaatsmarathons, waar ik een ploeg vorm met, jawel, Bergsma en Stroetinga. In wereldbekerraces zou ik dat ook kunnen, en zou ik zo meer kans maken op de zege en meer prijzengeld. Dat houd ik echter af, want daar leer ik niets mee met het oog op de veel belangrijkere kampioenschappen waar ik wél tegen hen moet schaatsen.

‘Door dat tactische aspect, en omdat in de massastart mijn medaillekans het grootst is, heb ik de dag van de race vaak meer stress dan voor de afstandsnummers. Vooraf doorloop ik dan ook alle mogelijke scenario’s: wie ik in de gaten moet houden, op wie ik moet reageren, waar ik zelf kan aanvallen. Dat geeft me anderzijds ook een houvast, met het besef dat als ik dat plan uitvoer, ik me na de wedstrijd niet schuldig hoef te voelen als ik niet win.

‘Het rare is: tijdens de race ben ik niet bewust met dat plan bezig. Dan neemt mijn instinct immers grotendeels over. Dat moet ook, want drie seconden nadenken zijn er drie te veel. Gelukkig is dat instinct goed afgestemd op mijn tactiek. Ook omdat ik na elke race elk detail evalueer: wat heb ik wel en niet goed gedaan? Zo heeft mijn instinct als het ware op voorhand al nagedacht. Ook dát is een van mijn kwaliteiten. Want in een massastart neem je, zoals een gevechtspiloot, misschien wel honderd instinctieve beslissingen op enkele minuten. En is het zaak om je raketten op het júiste moment af te vuren.’

Gejaagd door de wind

‘Extra versterkend element voor de hoge snelheden in de massastart is de luchtcirculatie op de baan’, vertelt Swings. ‘Door het peloton van zo’n twintig man ligt die veel hoger dan als je met zijn tweeën schaatst. Zo kun je meer profiteren van die luchtverplaatsing, die je als het ware voortstuwt. Zelfs de schaatsers uit de B-groep van de gewone nummers gaan, relatief gezien, vaak sneller dan de toppers uit de A-groep, omdat ze in de B-groep met zijn vieren op het ijs staan – er starten er twee en halfweg de ronde beginnen de volgende twee. Bovendien warmen er zich dan ook nog vier anderen op. Met acht man op de ijsbaan kan je zo’n luchtcirculatie makkelijker op gang krijgen dan met tweemaal twee, zoals in de A-groep.

‘Op de 500 meter, waar het om honderdsten draait, schaatsen sommigen zelfs tijdens de opwarming opzettelijk in de tégengestelde richting, in wijzerzin dus, om de luchtcirculatie van de sprinters op de wedstrijdbaan zo veel mogelijk te breken. Alle beetjes helpen.’ ( lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content