Afrikanen zijn de nomaden van het voetbal, maar Ibrahim Tankary volgde een wel heel bizar parcours. Het verhaal van de man die in Algerije maar net aan een bomaanslag ontsnapte en woonde in Sambreville, het Corleone van België.

Ibrahim Tankary (29) : “Ik ben geboren in Niamey in Niger en kom uit een grote familie : ik heb vier broers en drie zussen. Ik groeide op met voetbal, mijn vader was bestuurder, eerst in een club, daarna in de bond. Op het moment dat mijn vriendjes uit vodden zelf nog hun schoeisel en een bal maakten, had ik er al een echte. Ik speelde op straat wel met hun ballen en op blote voeten, ook al hadden wij thuis voetbalschoenen. Je deed gewoon mee met de rest. Pas vanaf de juniors moesten we tijdens de wedstrijd schoenen dragen.

“Toen ik zestien was, verhuisden we naar Burkina Faso. Ik heb een heel gelukkige jeugd gekend. De situatie in het land was stabiel, het leven niet duur, de weg naar school makkelijk en de solidariteit groot. Vanaf de jaren tachtig begon de toestand serieus te verslechteren, kwamen er staatsgrepen, geweld… Afrika heeft een traditie van dictaturen, de democratie installeren is moeilijk omdat mensen ze niet beheersen. Democratie wordt dan snel anarchie.

“Mijn geluk was dat ik uit een welgestelde familie kom. Mijn ouders hadden allebei een job, mijn oom was ambassadeur, in de familie hadden we ministers. Kortom, ik was geprivilegieerd. Van huis uit zijn we moslim, zoals 99 procent van mijn landgenoten. Ik bid, volg de ramadan als het kan, maar niet fanatiek.

“De oorlog die momenteel in Afghanistan wordt gevoerd, daarbij voel ik me betrokken als mens, niet als moslim. Het is nooit leuk om mensen te zien sterven. Ik voel me ook ongemakkelijk bij beelden van bomaanslagen in Israël en daarbij zijn geen moslims betrokken. Mocht zo’n bom ontploffen in het parlement, ik zou het me niet aantrekken, want het zijn zij die de problemen creëren, maar nu raakt men onschuldigen. Mensen hoeven zich niet bedreigd te voelen door de islam, maar ze vinden van wel. Uit onwetendheid.

“Het is aan de media en de politiek om de boodschap toe te lichten, zodat men geen verkeerde conclusies trekt. Ik geef u een voorbeeld. Als ik met vakantie ga naar Afrika, hoor ik : Kom je uit België ? Daar is toch iedereen pedofiel. Mensen weten weinig, ze wonen ver, horen één of twee histoires en ze veralgemenen. Dus leg ik dat uit. De media falen te veel op dat vlak. Beelden kun je interpreteren in elke richting. Ik studeerde hier communicatie en pr, ik weet het. Kom met mij naar Niger en ik toon je een dorp waar iedereen honger heeft. Dan zal jij thuis rapporteren dat Niger getroffen wordt door hongersnood. Terwijl dat niet zo is. Als je wil, kan je makkelijk een bom-beeld van Spanje ophangen. Let dus altijd op voor manipulatie.”

“O

ndanks de problemen is de Afrikaan een gelukkig mens. Omdat hij vrij is, denk ik. Er zijn vrij weinig restricties, iedereen doet een beetje binnen onze janboel zijn zin. En dat maakt mensen gelukkig. Ook de solidariteit is groot. Een kind dat niet heeft gegeten, kunnen mijn ouders thuis makkelijk binnen roepen en iets geven, zonder te weten wie zijn papa is, of waar hij woont. Het is een mens en een mens moet je helpen. Dat is hier niet mogelijk.

“Dat is onze cultuur, jullie hebben jullie cultuur en die heeft ook voordelen. Jullie mogen niet overal plassen, en dat houdt de boel proper. Wie in Afrika aandrang voelt, laat het lopen, waar hij ook is. Walgelijk ! Het is aan de Afrikanen om het model van Europa te analyseren en er het beste uit te halen. Ik zeg altijd tegen mijn vrienden : vanaf het moment dat het vliegtuig daalt, zie ik de rijkdom verdwijnen maar proef ik de vreugde die opstijgt. Dat is de schoonheid van Afrika.

“Het voetbal in Niger ? U maakt me triest, meneer. Ik heb zeven jaar in Burkina Faso gevoetbald, daar vragen ze zich nog altijd af waarom zij er wel in slagen om resultaten te boeken, zich te plaatsen voor Afrikaanse eindronden en profs naar het buitenland te sturen, en wij niet. Niger werd vroeger nooit geklopt door Burkina, intrinsiek hebben wij veel meer talent, alleen wil niemand een frank in ons voetbal investeren. Alle geld gaat naar… worstelen. Een kampioen heeft villa’s, camions, geld om op bedevaart te gaan naar Mekka. De voetbalbond kan met moeite een stage organiseren. Eigenlijk zou ik willen helpen om antennes op te zetten, kleine partenariaten, alleen dat kan ons helpen. Geld geven heeft geen zin, dat verdwijnt in allerlei zakken.

“Ik ben niet naar Burkina gegaan voor het geld, verre van, heb gewoon mijn papa gevolgd. Zeven jaar voetbalde ik er. Toen ik in ’96 het land verliet voor een Algerijnse club, heb ik mijn studies – eerst voor dokter, daarna economie – opgegeven. Voor ik dat er thuis door kreeg, is er eerst wel iets geks moeten gebeuren. Er kwam een minister van Niger bij ons in de straat vragen naar monsieur Tankary. De voetballer, vroegen de kinderen. Neen, een ouwe, die speelt geen voetbal. Hem kenden ze niet, mij wel, dus hebben ze die man naar mij gebracht. Toen kreeg ik de bijnaam van de zoon die bekender is dan zijn papa en gaf mijn mama me toestemming om te vertrekken, omdat ze dacht dat ik misschien ook in het voetbal iets kon bereiken. Mee de doorslag gaf het feit dat mijn broer als landbouwingenieur was afgestudeerd, maar al een jaar werkloos was. En ik was maar op weg om een simpele economist te worden, wie zou mij werk geven ?”

“I

n Algerije bleef ik maar acht maanden. Nooit betaald en als je buitenkwam, wist je niet of je levend zou terugkeren. Je ziet wagens in de straat staan en je weet niet onder welke dit keer een bom ligt. Elke week in het vliegtuig om wedstrijden te spelen en vaak geen vlucht terug, zodat je de bus in moest voor vierhonderd kilometer langs donkere wegen, door de woestijn of de brousse, met de vrees dat op elk moment terroristen konden opduiken. Eén keer ontplofte er een bom waar we net weg waren.

“Ze hadden beloofd me in te schrijven aan de universiteit. Moest ik een papier tekenen, dat ik accepteerde om de lessen in het Arabisch te volgen. Dat of niks. Het was de periode van het FIS, van de arabisatie van het land. Ik volgde er uiteindelijk een heel klein beetje informatica, bij een prof die in het Arabisch doceerde maar tegelijk ook wat vertaalde naar het Frans. De positie van de vrouw was er niet te vatten. Wij waren ook moslims, maar de Arabische visie op de zaken is heel anders dan de Afrikaanse. In Algerije zag je nooit een vrouw boodschappen doen. Kinderen wel. Bij ons mogen de meisjes minirokjes dragen en is de sensualiteit terrible ( lacht).

“Er is ook racisme, zoals overal. Ik was heel verrast in Algerije mensen te horen zeggen jullie Afrikanen. Zij waren geen Afrikanen. O, ja, tegen u en mij zeggen ze van wel, maar achter onze rug ontkennen ze dat. Toen Algerije op het WK Duitsland klopte, was dat geen Afrikaanse zege maar een Magrebijnse. Zwart Afrika was door die frase enorm geschokt.

“In Algerije kreeg ik een aanbieding van een manager die me naar Spanje wilde brengen. Ik heb dat geweigerd, omdat ik me in de rust van de familie wat wilde herbronnen. Vijf maanden later kreeg ik een aanbieding om naar België te komen. Iemand uit Ath was bij Doornik bestuurslid en hij bezorgde me daar een test. De voorwaarden waren echter schabouwelijk en ik heb de club gezegd wij zijn geen beesten, dat aanvaard ik niet. Onze vertrouwenspersoon, intussen een goeie vriend, was het daarmee eens en hij bezorgde ons een andere club, Hemptinne. Zij waren slecht geplaatst in derde klasse en zochten versterking. Onze man zei ons wel dat we beter verdienden, maar dat ACHE een vitrine was. Hij betaalde ook ons salaris, ACHE zorgde voor de premies. We logeerden in een hotel, twee nette kamers, geen klagen over.

“Het grote probleem was er dat men op de club onze papieren niet in orde bracht. Op 23 januari liep ons visum af, vanaf dan waren we illegaal in het land. In april kregen we een bevel tot uitwijzing. Wij panikeerden, wilden direct weg, de club was op dat moment ook in faling, na acht maanden Algerije, nu dit… We konden echter nog beroep aantekenen en dat werkte opschortend. Dat hebben we gedaan en in tussentijd werden de papieren in orde gebracht. Ik ben die zomer wel in het land gebleven. Naar huis gaan mocht niet, anders kon ik niet meer terug, wegens die visumproblemen.

“Mijn geluk was dat ik Jean-Paul Spaute ontmoette. Van hem mocht ik in juni bij Charleroi tekenen, maar de club zou me direct uitlenen aan Sambreville. Als ik daar slaagde, kon ik terugkeren. Waarom ? Meneer Waseige wilde me niet, liet ik me vertellen. Hij gaf de voorkeur aan N’Goram. Wat ik niet wist, was dat meneer Waseige en meneer Spaute toen al problemen hadden. Uiteindelijk heb ik nooit gespeeld voor Charleroi.”

“S

ambreville speelde in vierde. Een voorstad van Charleroi waar geweld en overvallen nu schering en inslag zijn. Dat verrast me, toen was het nog rustig. Halverwege het seizoen had ik er al twaalf keer gescoord, maar in januari nam de voorzitter ontslag. Geen geld meer. In België is het steeds hetzelfde liedje, de clubs willen een doelpuntenmaker, maar hebben geen centen. Acht wedstrijden zonder nederlaag en de premies konden al niet meer worden betaald. Jullie voetbal is hier in de lagere reeksen zoals het Afrikaanse : één man houdt de boel recht en als die opstapt… Toch zou ik het jammer vinden mocht men van overheidswege buitenlanders uitsluiten uit die reeksen. Uitbuiting mag uiteraard niet, maar daarmee verhinder je Afrikanen die geen naam hebben om hier door te breken.

“Dat doen ze, zoals ik, toch vaak via de moeilijke weg. En als de club er nog wat geld voor krijgt, waarom niet ? Dat je in vierde klasse op een kern van twintig geen acht buitenlanders moet hebben, begrijp ik, maar een paar moet kunnen. Dat het soms moderne slavenhandel is, geef ik toe, maar wie zijn de schuldigen ? Vaak de manager samen mét de club. Zij beloven de hemel op aarde, terwijl ze weten dat ze die niet kunnen betalen. Een strengere regeling van overheidswege kan hier helpen. Bijvoorbeeld, opleggen dat de club voor werk moet zorgen, zodat de buitenlander een degelijk leven kan opbouwen. Ik kom niet uit de miserie, mij moesten ze niet met een aalmoes wegsturen, maar veel Afrikanen kennen thuis wel ellende en aanvaarden om het even wat. Dat is een probleem, de Afrikanen zijn vervolgens gedegouteerd door wat ze maar krijgen, hebben het anderzijds wel aanvaard. Achteraf moet je niet klagen, vind ik. Je mag ook niet vergeten dat clubs aan buitenlanders heel wat extra kosten en papierwerk hebben. Dan ga je snel op loon bezuinigen.

“Uiteraard was ik teleurgesteld door het niveau in vierde. Elke Afrikaan met een beetje reputatie in zijn land wil hoger spelen. Ik had het er in die periode vaak over met Alassane, toen Charleroi, nu Keulen. Hij was een onbekende in Burkina, ik een vedette. Maar hij voetbalde hier in eerste en ik in vierde. Ik ben nooit echt onderuit gegaan, ik denk dat die acht maanden Algerije me gevormd hebben. Wat was de ellende hier ? Dat ik te laag voetbalde. C’est tout. Geld was minder belangrijk dan me te kunnen tonen. Eerlijk, zelfs in Sambreville was ik gelukkig. Ik ken er nog steeds mensen die me hier in Lommel komen bekijken. Zij zijn daar nu wél ongelukkig, door de toegenomen onveiligheid. Diefstal, banditisme, in Charleroi is dat de top. Terrible. En de kleine dorpjes zijn de schuilplaatsen voor de gangsters.”

“I

k ben heel de tijd blijven studeren, om op zijn minst een diploma te hebben. Dat was de wens van mijn ouders en die respecteer ik. Bij ons ligt de verhouding kind-ouder heel anders. Tegen je ouders roepen, zoals ze hier doen, mogen wij niet. Hen in het openbaar tegenspreken evenmin. Toen ik hier op een dag een reclame zag voor een centre de formation in Luik, communicatie-public relations, besloot ik dat te volgen. Daarin kreeg ik ondermeer les over het institutionele in België en Europa. Als ik dat dan uitleg aan de mensen, trekken ze zo’n ogen. Dat ik zoiets snap ! Ik ken zaken over Belgisch recht die de meeste Belgen zelfs niet weten. Recht fascineert me wel. Veel mensen zeggen dat zijn mijn rechten, maar die van de ander vergeten ze vaak.

“Via één jaar derde klasse bij Tubeke, een rustige club, waar alles goed was geregeld en je wél tijdig je geld kreeg, kwam ik bij Lommel terecht, echt de laatste club waar ik aan dacht. Maar, zoals ze in Afrika zeggen : als God het wil, dan kom je er. Lommel was toen net gezakt uit tweede. Eigenlijk moest ik naar Sint-Truiden, dat had me zeker zes keer gezien. Willy Reynders eiste een test, een wedstrijd op Lierse, die moeilijk lag omdat ik al drie weken gestopt was. Ik wist dat het penibel zou zijn en het bleek ook, na de wedstrijd hoorde ik dat ze later zouden beslissen. Het was dus neen, wist ik direct, want zo gaat het, dat heb ik intussen al lang door. In de auto op weg naar Sint-Truiden belde Gaston Peeters. Hem heb ik even belogen, ik zei dat ik op weg was naar Frankrijk voor een test en of hij de dag nadien wilde terugbellen. Dat deed Peeters en zo belandde ik in Lommel.

“Via tweede klasse én een beker, waarbij ik jammer genoeg de finale miste door een schorsing, kwam ik dus in eerste. Na de halve finale heb ik geweend als een kind, niemand van Niger speelde ooit in het buitenland een bekerfinale en nu ik zo ver was, na zo’n lange weg, was ik geschorst. Ik ben een heel emotioneel iemand, toen werd het me even te veel. Straks ben ik einde contract. Ik ben gematigd tevreden over wat ik tot dusver bracht. Acht goals is te weinig, ook al had ik veel last van kleine blessures. Ik moet straks uitkomen op minstens vijftien doelpunten.”

En stijgt, nu hij in eerste zit, zijn sex-appeal ? Hij lacht luidop : : “Joker ! Ik ben 29 en nog niet getrouwd, maar dat komt vooral omdat ik veeleisend ben.”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content