Zaterdag 15 mei speelt AA Gent tegen Cercle Brugge de finale van de Belgische beker. Op 5 mei 1984 won het die voor het laatst. ‘De spelers riepen: allee, tuund’em toch?!’ Een opwarmertje.

Het moment sierde lang de begingeneriek van Sportweekend: Aad Koudijzer, in wit shirt met horizontale blauwe lijntjes en sponsor Bellewaerde Park, neemt als kapitein op de eretribune een beker in ontvangst, steekt hem de hoogte in en geeft de trofee dan door aan zijn inmiddels in rode Standardshirts gehulde ploegmaats. Het is 5 mei 1984 en AA Gent heeft voor de tweede keer de beker van België gewonnen.

Makkelijk was dat nochtans allerminst.

Twee kapiteins

AA Gent was het seizoen 1982/1983 nog begonnen met Robert Goethals als trainer, maar dat hij Erwin Van den Daele als assistent kreeg toegewezen, kondigde al aan wat daarna zou gebeuren.

Goethals was een licentiaat lichamelijk opvoeding die in 1979 kampioen was geworden met SK Beveren. “Hij kon trainingen geven die ik nooit van iemand anders gezien heb”, weet Julien Verwee, destijds manager van AA Gent. “Ik herinner mij dat het eens gesneeuwd had en wij niet over een sporthal konden beschikken. Robert gaf toen een training in de oude tribune: met een bal over en onder de banken. Ja, santé! Robert was een vakman, maar te braaf. Te broave. Als je zei: ‘Robert, dat is een zeer goed idee’, dan was hij content, hé. ‘Ah ja, vind je dat?!’ Maar als je eraan twijfelde, dan zat hij in de put. Hij kwam dan bij mij: ‘Julien, we gaan si en we gaan la. Zou ik er goed aan doen? Zou ik dit, zou ik dat?’ Hij moest iemand naast zich hebben. Van De Meester ( de flamboyante voorzitter, nvdr) moest de trainer het soms al eens zo of zo aanpakken. Een ander zou gezegd hebben: ‘Kus mijn …’ Maar Robert trok zich dat aan, dus ik schermde hem af.”

Hoog liepen de spelers niet op met Goethals’ schoolse aanpak, waardoor Van den Daele het na een paar maanden van hem over kon nemen. Van den Daele had een ander soort voetbal voor ogen. “Hij wilde een systeem spelen waarin hoog gestoord moest worden, maar wij hadden niet van de snelste spelers, dus dat ging gewoon moeilijk”, zegt Aad Koudijzer. Bovendien werd het voor Koudijzer en Van den Daele, twee kapiteins op één schip, steeds moeilijker samenwerken, wat ertoe leidde dat de Nederlander in december 1983 bij Albert De Meester ging aandringen op een trainerswissel.

Die kwam er ook: Robert Goethals kreeg ondanks het saaie en behoudende voetbal dat hij voorstond opnieuw het vertrouwen. Zijn schoolse aanpak bleek bij nader inzien namelijk ook voordelen in te houden: spelers lieten Goethals vaak doen, waarna Aad Koudijzer op het veld aangaf hoe er zou worden gespeeld. “De Lange zorgde dat alles op een zachte manier in orde kwam”, omschrijft Luc Criel, centrale verdediger uit die tijd, het.

Bekend is bij veel insiders van toen een tactische bespreking voor een wedstrijd tegen Kortrijk waarin Goethals ervoor waarschuwde dat bij de tegenstander Bourgeois in de gaten moest worden gehouden. Tot Bo Braem, die in Kortrijk woonde, terecht opmerkte dat hij had vernomen dat Bourgeois niet zou spelen. “Je had dat bord moeten zien: helemaal vol getekend”, lacht Marc Temmerman, kinesist van AA Gent in die periode. “‘Aaahhh, heel mijn theorie …’, riep Goethals. En hij ging opnieuw beginnen! Maar Aad zei: ‘Trainer, het is duidelijk.'”

Gents eerste zorg in het seizoen 1983/84 was het ontlopen van de degradatie – op het moment dat Goethals halverwege had overgenomen, stond AA Gent laatste in de rangschikking. “Het liep voor geen meter in de competitie”, herinnert Aad Koudijzer zich, “en de beker leefde eigenlijk ook niet in de groep. Maar we zijn toen weer gaan voetballen zoals we het al vijf jaar deden: goed gesloten. Ik denk dat we acht, negen wedstrijden 0-0 speelden omdat we zo weinig scorend vermogen hadden.”

‘Uufflakke’, ‘espe’ & ‘bruud’

Wat de ploeg overeind hield, was de samenhorigheid: het grootste deel van de groep speelde al een paar jaar samen.

“We hadden in dat jaar een kern van amper veertien man en niet eens van dezelfde kwaliteit”, zegt Koudijzer. “Maar wij hingen heel goed aan elkaar. Alles wat god verboden heeft, hebben we gedaan. Maar niemand liet het ooit afweten. Als we mekaar nu tegenkomen, is het nog altijd lachen.”

“Ik herinner mij”, zegt Luc Criel, “dat we in een jaar waarin we premies kregen voor Europees voetbal alles hebben samengelegd en gedeeld door zestien in plaats van vijftien, zodat wie een keer naast de kern viel, toch mee kon profiteren. Dat getuigde van veel vriendschap en respect voor elkaar.”

Er werd vaak op stap gegaan en het contact met de supporters was intenser dan ooit. “Zaten er 35 supporters in de kantine,” herinnert Luc Criel zich, “dan werd er aan elke supporter een hand gegeven vóór we als spelers samen aan een tafel gingen zitten. En dan was het van: ‘Geef ze d’r allemaal een!’ Het gebeurde dat ik met vijf pakjes wafels naar huis ging. Tja, je kan er twee of drie drinken, maar geen acht, hé.” ( lacht)

Raakte de sfeer toch eens vertroebeld, dan was er nog altijd het bestuur. “Om ze een beetje ‘samen’ te krijgen”, zegt Julien Verwee, “ben ik nog om uufflakke ( hoofdvlees, nvdr) gereden en Robert ( Naudts, nvdr) bracht een espe ( een ham, nvdr) mee die hij thuis nog had liggen en we kochten bruud ( brood, nvdr). Dan konden ze eens samen zitten en kaarten. Ah ja, voetballers hebben niet voor niets een korte broek aan, hé, het zijn kleine kinderen, hé. Maar als ze over geld komen praten, zijn het gangsters.” ( grijnst)

Geld had de voorzitter, Albert De Meester, als wegenbouwer bij de aanleg van de eerste autosnelwegen, veel vergaard. Iets meer dan voetbalkennis.

“Hij durfde wel eens in de cabine te komen en dan deed hij teken met zijn handen hoeveel premie we wilden: zo veel of zo veel?”, weet Koudijzer. “Ooit kwam hij mij vóór de training 200.000 of 250.000, ik weet het niet meer precies, frank brengen om te verdelen onder de spelers. Ik kon dat niet in de cabine gaan leggen, want iedereen kon daar binnen, en bovendien moest ik dan een kilometer teruglopen, dus ik heb met dat geld gewoon in mijn kousen getraind. ( grijnst) Of die keer dat het koud was en gesneeuwd had, tegen Boom in tweede klasse … ( grijnst) Hij kwam aan de rust met een koffertje de kleedkamer in. Wij dachten: wat doet ie nou?! Hij haalde een fles jenever en een fles cognac boven en een glaasje. ‘Wie moet er een druppel?'” ( lacht)

Terwijl in de competitie met weinig goals verschil de punten bij elkaar werden geharkt, sleepte Gent zich door de voorrondes van de beker. Na Club Brugge en Lokeren was Lierse de laatste eersteklasser die opzij werd gezet. Een wedstrijd met een pijnlijk sleutelmoment: in een als onschuldig omschreven duel met Willy Quipor loopt Herman Helleputte een dubbele beenbreuk op. Marc Temmerman liep er als kinesist van AA Gent naartoe. “Het was net vrij stil in het stadion en ik hóórde de krak van dat been. Ik had het al eens eerder meegemaakt met Bibi Hinderyckx. Net hetzelfde geluid. Dat been zat bijna door Helleputtes vel.”

AA Gent plaatste zich voor de finale en op 5 mei trok het naar de Heizel, waar Standard de tegenstander werd. “We waren met vijftig, zeventig autocars,” schat Verwee, “een hele colonne. Zelfs wie geen supporter was, ging mee voor het evenement. Van Gent waren er veel supporters. Ieuwig veel, hé. Õeuwig veel! De politie heeft mij toen nog gezegd dat de eerste bus van de colonne al in Ternat was toen de laatste nog moest vertrekken in Gent.”

Commentaar van De Saedeleer

Standard trad in de finale aan met een gedecimeerde ploeg. Rechter Guy Bellemans was in een onderzoek naar zwart geld in het voetbal op een omkoopschandaal gestoten in Standard-Waterschei van twee jaar eerder. Een groot deel van de Standardselectie werd daardoor geschorst en kon niet deelnemen aan de bekerfinale. Raymond Goethals werd als trainer van Standard in de finale vervangen door Léon Semmeling.

Michel Preud’homme ( toen doelman van Standard en de nationale ploeg, nvdr) was – dat herinner ik mij nog zeer goed – de enige van de geschorste spelers die de moed had om te komen kijken, de rest durfde niet. Ik zie hem nog geëmotioneerd staan tussen zijn vrienden”, zegt Heli Rombaut, supporter sinds 1957 en auteur van twee boeken over AA Gent – Bruiloftstraat 42 en De Buffalo Bijbel.

In het Heizelstadion zaten door de affaire minder toeschouwers dan verwacht, maar de spanning was te snijden.

“Ik denk dat ik bijna een hartinfarct had”, zegt Julien Verwee. Ook bij de spelers verliep de voorbereiding niet als gewoonlijk.

“Ik weet dat ik vrij zenuwachtig was”, zegt Luc Criel, die Horst Hrubesch uit de match moest houden. “Ik kon anders mijn zenuwen nogal goed wegsteken, maar ik herinner mij dat ik toch af en toe op mijn badsloppers een keer buitenging om te zien hoeveel volk er al zat en om wat naar de vrouwenfinale te kijken … Onrustig was ik.”

Marc Temmerman, kinesist, merkte het ook. “Anders babbelden ze voor de match nog wel eens met elkaar, maar toen waren de spelers heel geconcentreerd, sereen, met het kopje erbij. Dat is mij wel bijgebleven.”

De wedstrijd zelf wil maar niet openbarsten. “U ziet, als Koudijzer er niet is, gebeurt er niets vooraan bij Gent”, becommentarieert Rik De Saedeleer op de televisie een door Gilbert Bodart gevangen kopbal van de Nederlander. In de voorlijn van AA Gent staat alleen Johan Van Looy, vermits Cees Schapendonk, pas terug na een langdurige blessure, aanvankelijk op de bank wordt gehouden, net als Jean-Claude Bouvy. Na 46 minuten pas meldt De Saedeleer het eerste (slappe) schot van Standard op het doel van André Laurijssen. Schapendonk komt in de ploeg en Collard wordt van het veld gestuurd bij Standard, maar het blijft 0-0. Er komen verlengingen.

“Het was een beetje onze tactiek om te zorgen dat we geen goal tegen kregen”, weet Luc Criel. “We zijn misschien te behoudend begonnen. Nu zouden ze zeggen: we gaan van de eerste minuut druk zetten, de ruimte klein houden en het afmaken als ze in de fout gaan. Maar wij hadden door de leeftijd van veel spelers niet de ploeg om dat constant te brengen. Het klassement liet dat in de competitie ook wel zien. We gingen er niet over proberen te lopen omdat Standard maar een halve ploeg was. De ervaring met onder anderen Aad Koudijzer heeft daarin toch de doorslag kunnen geven. Cees is er dan in gebracht en ik denk dat Aad daar wel voor een stukje tussen zat. Hij zal wel teken gegeven hebben of het toch niet het moment was om dat te doen. Hij zag dat er verlengingen van zouden komen en dan was het misschien best om hem toch voordien al even te laten meedoen.”

In de verlengingen scoort Schapendonk vrijwel meteen, nadat Quipor over een voorzet heen stapt. Daarna legt Michel De Wolf de eindstand vast door op aangeven van René Mücher alleen door te breken en de bal over Bodart te lobben. De Wolf maakt een koprol en heel Gent juicht. “Voor de wedstrijd begint, weet je waar je familie en je vrienden allemaal samen zitten”, zegt Luc Criel. “Dus toen we met de beker rondliepen op de piste, ben ik er – toen ik hem mocht vasthouden – mee vooruit gelopen naar mijn supporters uit Beervelde. Ik moet zeggen: dat deed enorm deugd.”

De Buffalomars

Na de finale reed de spelersbus richting Gent waar een menigte hen opwachtte.

“Wij hadden als spelers niet verwacht dat daar zo veel volk ging staan”, zegt Luc Criel. “We konden niet door!”

“De hele afrit van de autostrade zag zwart van het volk”, zegt Marc Temmerman. “Echt waar.”

“Ik stond vooraan in de bus en de beker lag daar plat op de grond”, zegt Julien Verwee. “En de spelers riepen: ‘Allee, tuund’em toch?!'”

De beker werd in de bus getoond en het beeld vereeuwigd in een foto, met van links naar rechts: materiaalmeester Van Glabeke, hulptrainer Van Gansbeke, manager Verwee met de beker, ondervoorzitter Naudts en de buschauffeur.

De Gentse delegatie stortte zich daarna in een lange feestnacht. Marc Temmerman werd nog terug verwacht op een trouwfeest in ’t Groenhof in Melle, dat hij om twee uur ’s namiddags omwille van de finale had verlaten. “Ik ben rond drie uur ’s nachts naar dat trouwfeest gegaan. Ik heb op de parking nog mijn kleren uitgedaan, een smoking aangetrokken en toen ik binnenkwam, speelden ze de Buffalomars!” ( lacht)

’s Anderendaags werd de delegatie bij Albert De Meester thuis verwacht in het Gentse Miljoenenkwartier.

De voorzitter was niet aanwezig geweest bij de bekerfinale omdat zijn gezondheid te wensen over begon te laten én omdat zijn teleurstelling groeide. “Want er zijn behoorlijk wat mensen, strontvliegen, geweest die van hem geprofiteerd hebben”, zoals Koudijzer het omschrijft. Vóór de finale was het ook met de spelersgroep al tot een conflict gekomen over de bekerpremie. Er werd zelfs een training gestaakt om de habbekrats die hen was beloofd om te buigen in een groter bedrag. “Voor zover ik mij herinner kreeg Standard evenveel om te verliezen als wij om te winnen”, bedenkt Luc Criel.

Dat de spelers, trainers, manager en ondervoorzitter er in het bijzijn van de pers aan hechtten om alsnog aan Albert De Meester officieel de beker te gaan overhandigen, raakte de voorzitter. De man die in het bijzijn van spelers ooit een fles wijn tegen de muur kapot gooide omdat zijn vrouw – die hij steevast met ‘moeder’ aansprak – er een van slechte kwaliteit uit de kelder had gehaald, riep nu tot tranen toe ontroerd: “Moeder, ga die champagne uit de ijskast halen!”

De mot erin

In 1983/84, het seizoen van de bekerfinale, was Gent in de competitie als vijftiende geëindigd, waarna het een opleving kende en een keer zesde en vierde werd, om vervolgens weer weg te zakken, met de degradatie in 1989 tot gevolg.

“De mot raakte erin”, herinnert Marc Temmerman zich. “Met goede ambities op het veld komen, maar na een kwartier, twintig minuten zag je dat wegdeemsteren. Een goal tegen en ze hingen in de touwen.”

Zonder de financiële armslag van Albert De Meester viel het de club zwaar een ploeg van niveau te handhaven. Aad Koudijzer, de patron van het elftal, stopte bovendien met voetballen, anderen voelden de leeftijdsgrens naderen en/of misten het talent om een hoog niveau aan te houden.

“Nadien hebben we Ronny Martens gehaald en verkocht, Bouvy is verongelukt, Rombouts is gestorven, we zaten met geblesseerden, waaronder Cordiez voor lange tijd, Koudijzer is gestopt en het was gedaan: dat was een tegenslag, ongelooflijk”, analyseert Julien Verwee. ” Van der Elst, Clijsters, Daerden, waren allemaal rond met mij, maar de club kon dat niet betalen. Ze konden geen geld samen krijgen. De Meester heeft mij dat dan daarna wel eens een beetje kwalijk genomen. ‘Julien, je hebt ons verkocht’, zei hij. Maar ik heb hem gezegd: ‘Het is de redding van Gent, geloof mij.’ Ik mocht blijven, maar ik moest alle medewerkers, Naudts en zo, buiten gooien. Ik ben er dan zelf maar mee gestopt.”

Langzaam groeide het besef dat met het behalen van de beker voor de club een zeldzaam hoogtepunt was bereikt.

“Als je hier in mijn woning rondkijkt, zie je geen andere herinneringen dan dat ene kleine bekertje dat elke speler kreeg en dat daar op de kast staat”, wijst Luc Criel. “En dat moet ook altijd mooi in het midden staan. Daar mogen ze mij veel geld voor geven, dat doe ik nooit weg, want de beker van België is voor mij het mooiste moment uit mijn leven.”

door raoul de groote – beelden reporters

“Preud’homme was de enige die de moed had om te komen kijken.” Heli Rombaut

“Ze mogen er veel geld voor geven, dat bekertje doe ik nooit weg.” Luc Criel

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content