Als Anderlecht verhuist, wordt een levensader van de gemeente wegge- sneden. Misschien vierde men zaterdag wel de allerlaatste échte Anderlechttitel. VM/SM peilde, nu het nog kan, naar de voetbalsfeer in de gemeente.

Het is kwart voor zeven wanneer aan het café ‘Petit Saint Guidon’ aan de Place de la Vaillance (het Dapperheidsplein) de die hards van Anderlecht zich verzamelen. Straks zakken ze langs het Middeleeuwse Porseleinstraatje af naar het Astridpark, voor de derby tegen Brussels, die Anderlecht zijn negenentwintigste landstitel kan opleveren. De sfeer is ontspannen, veel opwinding hangt er niet in de lucht.

Ook op het Lindenplein tussen het dorpscentrum en het stadion is het kalm. Traditioneel drinken de supporters hier een pintje met vrienden op straat en eten een hamburger, voor ze een half uur voor de aftrap langzaam het stadion binnenslenteren. Uit de jukebox van een café uit de Theo Verbeecklaan, net aan de hoofdingang van het stadion, knalt het lievelingslied van Michel Verschueren : ‘We are the Champions’ van Queen. Na de wedstrijd barst het feest echt los, tot na middernacht is het van de Theo Verbeecklaan tot net voorbij het Lindenplein één groot openluchtcafé in paars en wit. Binnen, bij een door de club aangeboden glas champagne, is tv-commentator en ex-doelman Filip De Wilde niet verbaasd dat voor de wedstrijd weinig sfeer te proeven viel. Aan succes raakt een mens snel gewend : “De titel, dat is hier toch de normaalste zaak ter wereld ?”

Een paar uur voor de aftrap is het, net als doorgaans op wedstrijddagen, relatief rustig op de Place de la Vaillance. Alleen bij leuk terrasweer willen de fans die op het plein voor de kerk hun auto achterlaten nog wel eens een pintje buiten drinken. De meeste bezoekers van het voetbal geraken niet tot hier. Zij komen vanaf de Brusselse ring, de Bergensesteenweg of de Ninoofsesteenweg langs het westen de gemeente in gereden, via het Westland Shoppingcenter of de Prince de Liège, zoals het kruispunt Prins van Luik in de volksmond altijd wordt geheten. Daar laten ze de auto achter om te voet naar het stadion te komen.

Toch zitten hier de talrijke cafés en restaurants altijd vol voor topwedstrijden. Zonder reservatie kom je geen van de talrijke restaurants in. ‘Le Chapeau Blanc’ op de hoek van het plein met winkelstraat Wayez, is nu een stemmige brasserie à la parisienne, en voorheen een supporterscafé van paars-wit. Jan Mulder herinnert zich dat de spelers er af en toe langs kwamen voor supportersavonden, of boven in het zaaltje gehuldigd werden. Honderd meter verder, op de hoek met de Wayezstraat, tegenover de uitgang van Metrostation Sint-Guido, ligt het café ‘Belle Vue’. Het werd in 1927 overgenomen door biersteker Philemon Vanden Stock, vader van Constant Vanden Stock en grootvader van huidig voorzitter Roger Vanden Stock. Hier kwam de kleine Paul Van Himst met zijn vader wel eens langs op wedstrijddagen, om te horen wat Sporting die dag had gedaan : tv bestond toen nog niet. In de jaren zeventig werd, tijdens de voetbalcarrière van Frank Vercauteren bij paars-wit, het café uitgebaat door Vercauterens broer.

De roots

Op het Dapperheidsplein klopt het hart van de wijk Sint-Guido, het oude centrum van de gemeente die vanaf de elfde eeuw groeide rond de kerk van Sint-Guido en Sint-Pieter, die haar definitieve vorm kreeg tussen 1470 en 1515. Tot halfweg de negentiende eeuw bleef Anderlecht een landelijk dorpje aan de rand van het Pajottenland. In 1850 telde het amper 7400 inwoners, minder dan één tiende van nu. In de negentiende eeuw verschoof het economisch zwaartepunt naar de oevers van de Zenne en het Kanaal Brussel-Charleroi. In het zuiden van de toenmalige bloeiende industriewijk Kuregem werd in 1877 het gemeentehuis van Anderlecht opgericht tussen de Bergensesteenweg en het Zuidstation. Op dat gemeentehuis wordt na elke landstitel RSC Anderlecht gehuldigd.

Afgezien van die huldiging had RSCA nooit iets te maken met het geïndustrialiseerde deel van de gemeente. De club zelf werd opgericht op minder dan een steenworp van de imposante kerk van Sint-Guido en Sint-Pieter. Wie vanaf het Place de la Vaillance de Aumalestraat in wandelt, wandelt al snel voorbij het huisnummer elf. Hier huist tegenwoordig het ACV en zijn Franstalige tegenhanger CSC. Wanneer de deur open is, leidt een portaaltje naar een tweede, oudere ingang, die toegang geeft tot een zaal. Hier staat in grote, een beetje verweerde, letters ‘Concordia’. In deze zaal Concordia werd op 29 mei 1908 Sporting Club Anderlecht opgericht, met als kleuren violet en wit, niet de officiële gemeentekleuren geel en blauw. Op het Dapperheidsplein, is op de dag van de titel het huis met nummer zes, Eetcafé De Rinck, net naast het Nederlandstalig sociaal-cultureel centrum, gesloten. Nergens is te zien dat dit een belangrijk etablissement is in de supportersgeschiedenis van Anderlecht. Hier is de oudste supportersclub van Anderlecht gevestigd : Centre et Progrès, met als stichtingsdatum 16 februari 1916 : meer dan 91 jaar oud dus. Officieel is dit niet alleen de oudste supportersclub van Anderlecht, maar ook van België, zegt de fiere voorzitter Willy Maes. “De oudste was een supportersclub van Beerschot, uit 1914, maar sinds de opslorping van die club door Germinal Ekeren, is dat stamnummer verdwenen en zijn wij nummer één.” Centre et Progrès is één van de zeven in Anderlecht zelf gevestigde supportersclubs.

Maes, perfect Nederlandstalig, is zelf geboren en getogen in de gemeente Anderlecht. Hij heeft zelf nog bij paars-wit gevoetbald van 1950 tot 1960 : “Ik was rechtsback, tot ik mijn voet brak. Georges Heylens heette mijn vervanger.”

Negentig procent van de leden van Centre et Progrès is afkomstig van Anderlecht. Dat de club geen aanhang heeft in de eigen gemeente of Brussel, klopt niet, zegt Maes.

Op 29 mei is er een nieuwe vergadering over de plaats waar het nieuwe stadion moet komen. Maes hoopt dat de club in Anderlecht blijft. “Op dit ogenblik is er nog geen beslissing. Het laatste gerucht is een verhuis naar de Heizel. Dan zijn de handelaars rond het stadion er allemaal aan. De gemeente Anderlecht is dood als de club hier weg trekt. Alleen al de naam : waar anders dan via het voetbal kent men elders de naam Anderlecht van ? Al die cafés aan die kant van het centrum leven van het voetbal. De Theo Verbeecklaan, het Lindenplein incluis, wordt een dodenstraat na het vertrek. Ik zou het jammer vinden als Anderlecht zijn geboorteplaats verlaat.”

Naar het Park

Nooit speelde paars-wit zijn thuismatchen buiten de eigen gemeentegrenzen. Van het eerste speelveld waar Sporting tot 1914 op speelde, blijft niets over, behalve vergeelde foto’s. Het bevond zich volgens de overlevering ‘à gauche du cimétière’ te Scheut, de wijk tussen de Ninoofsesteenweg en de Birminghamstraat. Volgens sommigen bevond het terrein zich in de Rue Verheyden, waar de ouders van Jacques Brel een kartonfabriek hadden, net naast het huidige Metrostation ‘Jacques Brel’. Anderen situeren het terrein vlak naast het vroegere kerkhof van Scheut, in de Demosthenesstraat.

Vanaf 18 mei 1914 kreeg de voetbalclub een nieuwe locatie. Op de gronden die in 1903 door een weduwe aan de gemeente was verkocht werd in 1905 een nieuwe wijk gesticht, de Meir, met een bijbehorend park, het Meirpark. Na de dood van koningin Astrid in 1935 werd het Meirpark omgedoopt tot Astridpark. Door de oorlog ging RSCA pas in 1917 in het Park voetballen. Het speelt er, meer dan negentig jaar later, nog steeds. Op 30 april 1946 verkreeg de club, intussen al een stevige eersteklasser, de toestemming voor uitbreidingswerken aan wat toen nog het Emile Verséstadion heette. Nog steeds omvat het stadion ongeveer één derde van het park. Een uitbreiding door diep te bouwen onder de grond droeg de voorkeur weg van Walter Vandenbossche, een ex-schepen van Anderlecht. “Dat plan is afgeketst door de gemeente”, zegt Maes. “Neerpede ? Toen de burgemeester 35.000 handtekeningen zag tegen het plan om naar het Jesse Owensstadion te verhuizen, bond hij in. Ook een plan om een nieuw stadion te bouwen op de grens van Anderlecht en Dilbeek ketste af. Wat rest in Anderlecht zelf, is het Klein Eiland, in de industriezone, maar dan moeten er nieuwe ontsluitingswegen gebouwd worden en andere aanpassingswerken uitgevoerd.” Bij de Heizel heeft Maes zijn twijfels : “Het huidige stadion is betaald door de club maar ligt op grond van de gemeente, waarvoor de club een symbolische huur van één euro per jaar betaalt. Ik hoop alleen dat de naam Anderlecht niet verdwijnt. Of wij ook dan blijven supporteren ? Natuurlijk, mijnheer.”

Geen verhuis

Toen paars-wit gesticht werd in 1908 had de gemeente iets meer dan 47.000 inwoners, de helft van vandaag. Jan Mulder herinnert zich nog hoe net voorbij het stadion het platteland begon, waar de Vlaamse keuterboeren groenten en fruit kweekten. Daarom is Mulder geschokt wanneer hij hoort dat Anderlecht een verhuis naar Brussel of Schaarbeek overweegt : “Anderlecht is de club van Anderlecht, niet van Brussel.”

In een zijstraat van het Dapperheidsplein runt ex-Rode Duivel én Anderlechtspeler Georges Heylens al een paar decennia zijn sportwinkel ‘Heylens Sport. ‘ Heylens is zelf afkomstig van Etterbeek, maar heeft als zaakvoerder én ex-speler de vinger aan de pols bij wat er in de gemeente en de club leeft. Dat de gemeente Anderlecht dood is als de club verdwijnt, vindt hij een beetje overdreven : “Het zou wel een zeer grote klap zijn voor veel handelaars in de stadionbuurt. Maar om nu te zeggen dat het centrum van Anderlecht leeft van de club, dat klopt toch niet. Op wedstrijddagen wordt hier veel gegeten of gedronken, maar dat is maar één keer om de twee weken, soms midweeks.” Toen Heylens nog voetbalde, was de band tussen de club en de omliggende gemeenten sterker : ” Pierre Hanon kwam van Anderlecht, uit de wijk Het Rad, Martin Lippens en nog vroeger Rie Meert waren ook van Anderlecht. Paul Van Himst kwam van Sint-Pieters-Leeuw, Jef Jurion van Ruisbroek. Later is de aanhang veranderd : er komen veel minder Brusselaars naar Anderlecht dan vroeger, nog ongeveer één vierde. De andere drie kwart komt voornamelijk uit Vlaanderen, vooral het Pajottenland. In het Brussels Gewest en het centrum van Anderlecht zelf wonen veel mensen die financieel niet de mogelijkheid hebben om een duur ticket te kopen voor eersteklassevoetbal. Als ze naar het voetbal gaan, is het naar de kleine clubs.”

Als Anderlecht verhuist, mag het niet aan zijn naam raken, waarschuwt Heylens : “Die is uniek, ook in het buitenland. Als trainer van RWDM (de ploeg die een paar jaar geleden na het verdwijnen van het vroegere RWDM in Brussels opnieuw werd opgericht en afgelopen seizoen in eerste provinciale voetbalde) werd ik met de ploeg nog uitgenodigd voor een toernee in Canada, enkel op basis van onze naam. ‘Jullie hebben toch nog Europees gevoetbald’, zei men ons ginder. Brussels kent men in het buitenland nog niet. Een naam is een sterk wapen.”

Heylens ziet RSCA nog niet uit de gemeente vertrekken, alle geruchten en lobbywerk van de stad Brussel ten spijt : “Eigenlijk is het perfect mogelijk het huidige stadion uit te breiden. De burgemeester is voorstander om in Anderlecht te blijven, maar de politici wachten om zich uit te spreken tot na de verkiezingen. Als Roger Vanden Stock de zaken goed aanpakt, kan hij zijn stadion uitbreiden tot 40.000 plaatsen zonder extra uitbreidingswerken. Maak van dat oefenveld naast het stadion een ondergrondse parking : de A-ploeg traint toch bijna nog uitsluitend op Neerpede.”

Ook Heylens kreeg onlangs een enquête met de vraag of hij de club op zijn huidige locatie weg wilde. Hij kan niet geloven dat de Anderlechtenaren de club liever zien verhuizen. “De mensen in de buurt van het stadion, dat zijn bijna allemaal handelaars, die leven van Sporting. Hoe zouden die tegen hun eigen bron van inkomsten zijn ? Ik zie Anderlecht niet in Dilbeek, niet op de Heizel. Anderlecht is geboren in Anderlecht en moet hier blijven.” Dat het stadion voor grote wedstrijden te klein zou zijn, zelfs met 40.000 plaatsen, vindt Heylens geen argument om weg te gaan. “Vroeger gingen wij met Sporting voor de paar absolute toppers ook naar de Heizel. Zeg nu eens eerlijk : hoeveel keer per jaar krijg je in België 50.000 toeschouwers in een stadion ? Geen tien keer. De hamvraag is : hoe vaak krijg je dat stadion vol en loont het daarvoor de moeite weg te gaan ? Ook met een stadion van om en bij 40.000 plaatsen kan je een topclub gezond runnen. Naar boven gaan en meer geld uitgeven is gemakkelijk, maar ten koste van wat gebeurt dat doorgaans in het Belgische voetbal ?”

Heylens pleit voor moed bij politici : “Die komen als supporter kijken als het goed gaat, maar wat doen ze echt voor de clubs ? Wat heeft Dehaene eigenlijk al voor Club Brugge gedaan ? In Frankrijk en Nederland durven ze wel hun gewicht achter dossiers zetten. Ook in Wallonië gebeurt het te weinig. Standard krijgt een fonkelnieuw jeugdcomplex, maar dat draagt wel de naam van Louis- Dreyfus : de initiatiefnemer is een Fransman.”

door Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content