Marc Noé, de laatste trainer van ‘het echte Beerschot’, overleefde op het Kiel twee faillissementen. Deze week viert hij als assistent bij Beerschot-Wilrijk de tweede promotie op rij, nu naar de derde klasse. ‘Op de tribune tjaptjoi eten en een fles wijn ontkurken, dát is Beerschot.’

Marc Noé: “Vroeger, vóór ik in dienst was op het Kiel, ging ik ook al naar Beerschot kijken. Toen ik daar op een keer met vrienden een match aan het volgen was, liep ineens een man de tribune op. Die riep: ‘Chinees! Chinees!’ Blijkbaar had iemand Chinees eten besteld en had de club die besteller binnengelaten; toen kon dat nog allemaal. Vijf minuten later waren enkele supporters daar op de tribune tjaptjoi aan het eten en een fles wijn aan het ontkurken. Dát is Beerschot: die ludieke noot, met de mensen hun voeten spelen. Er hangt op het Kiel vaak een wat vijandige sfeer – ‘Wij willen bloed aan de palen!‘, waar zingen ze dat nog? – maar er is vooral veel humor. Humor die je wat moet leren proeven, humor die soms zeer direct is. Maar ik hou daarvan. Net zoals ik hou van de emotie op het Kiel. Kijk naar hoe onlangs afscheid genomen is van Rik Coppens. Zoiets doet mij goed. Er gaat ook een bepaalde warmte uit van deze club. Die verbondenheid, dat Engelse gedachtegoed rond de supporter, voor mij is dat hét van het. Velen denken dat ik niet emotioneel ben, maar eigenlijk ben ik dat wel, zoals veel mensen hier: de grote bakkes, het kleine hartje.”

Pasta van de pompier

“Al veertig jaar ben ik supporter van Beerschot, sinds een nonkel mij op mijn elfde eens meenam naar het Kiel. In 1995 vroeg mijn goeie kameraad Eric Verhoeven me of ik hulptrainer wilde worden. Hij was teammanager van Beerschot. Ik had op dat moment al wat trainerservaring opgedaan bij Geel, waar ik plots was moeten stoppen met voetballen door knieproblemen. Ik zei tegen Eric dat ik het deed. Zo werd ik de assistent van Raoul Peeters; we zaten toen in de tweede klasse. Twee seizoenen later was Barry Hulshoff de hoofdcoach, maar die stopte in de loop van dat seizoen. Toen vroegen ze aan mij om over te nemen. Geld had de club op dat moment niet meer, maar ik wou de uitdaging aangaan.

“We eindigden dat seizoen 1997-1998 laatste in de tweede klasse. Dat was terecht. Links en rechts kregen we af en toe wat centen, maar niet veel. Het was een heel lastig jaar. Ik herinner me dat er in de voorbereiding 63 testers de revue waren gepasseerd. 63. Maar als het moeilijk wordt, komt het beste in mij naar boven. Ik voelde mij dus snel in mijn sas bij Beerschot. Vóór elke wedstrijd kookten we met de technische staf. Omdat ik in de keuken niks kan, bracht ik het brood mee. Dat kwam van de bakkerij waar mijn vrouw werkt en kostte dus al niks. Jean Clarijs, toen mijn assistent, was pompier. Die stond in de kazerne regelmatig eens in de keuken; hem vroegen we om wat spaghetti te koken. En Willy Smolders, mijn keeperstrainer, kon spaghettisaus maken. Zo kwamen we toch elke week aan een maaltijd voor de groep. In de stand bengelden we onderaan en we hadden misschien geen goede ploeg, maar we wilden niet de mentaliteit van het cafévoetbal. Toen we op een vrijdagavond, daags voor een match, een kwartier bezig waren aan de opwarming, viel de verlichting uit. De rekening was niet betaald. Op zo’n moment nam ik de groep mee naar binnen om wat theorie te geven. Ik probeerde te werken volgens wat er mogelijk was, ook al was dat niet veel.”

Rieken, zagen en borstels

“Met zestig jeugdspelers maakten we in die periode ook eens heel het Olympisch Stadion proper. Vraag het maar aan Bram Verbist; die was toen nog scholier. Jean Clarijs zorgde voor de rieken, de zagen en de borstels. We maakten korte metten met alle wildgroei. We zaagden bomen af en schuurden het mos van de reclamepanelen. De ene begon lijnen te kalken, de andere zorgde voor een nieuw likje verf in de kleedkamers. Ook op de Wilrijkse Pleinen schilderden en kuisten we regelmatig. Mijn vrouw zegt het dikwijls: ‘Thuis doe je geen klop en op den Beerschot heb jij een borstel vast.’ Dat is ook zo. En ik ben niet de enige.

“Hoewel de betalingen heel beperkt bleven, waren er in die jaren 1998 en 1999 niet veel jeugdspelers en jeugdtrainers die de club verlieten. Omdat het Beerschot was. Dat is onze sterkte: die naam. Daar gaat een bepaalde aantrekkingskracht van uit, nog altijd. Veel mensen die bleven, hadden volgens mij een heel goed gevoel bij de club. Dan gaat het er vaak om ook te kunnen lachen met je situatie; dat haalt je er op moeilijke momenten door.

“In 1998 begonnen we aan ons seizoen in de derde klasse met provinciale junioren. Uiteindelijk konden we nog wat extra spelers aantrekken, maar het was zeer, zéér moeilijk. Als je naar foto’s kijkt van dat jaar, zal je zien dat we Hummeltrainingspakken droegen van twee jaar eerder. Links en rechts werd wel nog wat sponsorgeld binnengehaald, maar dat was maar net genoeg om de boel nog even draaiende te houden. Na een tijdje wisten we niet eens meer of we het volgende weekend nog zouden spelen. Uiteindelijk zongen we dat seizoen toch uit, met net vóór het failliet die fameuze laatste match tegen Rita Berlaar. Toen pinkte ik een traantje weg, want in zulke moeilijke periodes word je heel close met de mensen die je dag in dag uit rond je hebt. En iemand als Paul Nagels, die voorzitter was toen ik hulptrainer werd, zag ik bijvoorbeeld niet vaak, maar als ik die nu tegenkom, zegt hij nog altijd: ‘Dag trainer.’ En ik: ‘Dag voorzitter.'”

Het model van Lokeren

“Bij de start van Germinal Beerschot en de samenwerking met Ajax zagen Louis De Vries, de algemeen directeur, en Eric Verhoeven in mij de nieuwe beloftentrainer. Het stadion in het Veltwijckpark in Ekeren werd een soort van academie. De kantine werd er omgetoverd tot een loopzaal, met een speciale vloer. We kregen er ook krachtapparatuur. Boven werden kamers gemaakt, een soort van ministudio’s. De velden waren geweldig en er was altijd een kinesist en een dokter aanwezig. De eerste jaren van dat project waren super.

“Toen later Jos Verhaegen aan boord kwam, werden de financiële middelen voor de jeugd teruggeschroefd; zo’n academie vond hij overbodig. En dus brokkelde die af. Op den duur verhuisden we naar de Wilrijkse Pleinen. ‘De jeugd kost ons alleen maar geld’, zei Verhaegen. Onbegrijpelijk. Natúúrlijk kost de jeugd geld, maar het brengt ook op. Kijk naar Anderlecht nu. Als je een budget hebt van tien miljoen euro en je trekt daarvan één miljoen uit voor de jeugd, kun je heel veel doen. Maar de meeste Belgische ploegen vinden dat ze dat miljoen nodig hebben voor hun eerste ploeg en trekken er dan spelers mee aan zonder meerwaarde. Ze geven die langdurige contracten en moeten hen wat later in een C-kern laten trainen. Ik zal nooit begrijpen waarom clubs niet het model gebruiken dat Lokeren de laatste jaren hanteert: geen vijftien spelers halen, maar wel twee of drie gerichte en reële versterkingen. En als Germinal Beerschot wat meer geld in de jeugd had gestoken, was bijvoorbeeld Radja Naingolan in 2005 nooit naar Piacenza vertrokken. Maar Verhaegen was al onder de indruk als hij voor zo’n jonge gast wat geld kon vangen. Dus liet hij die gaan, terwijl de club dat geld niet eens meteen nodig had.”

Een emmertje naft

“Verhaegen speelde het op het Kiel ook niet goed naar de achterban toe. Hij zocht er geen affiniteit mee. Verhaegen is geen warm man, maar een grijze muis. Zo’n figuur slaat hier niet aan. Zijn opvolger, Patrick Vanoppen, is dan weer het andere uiterste. Verhaegen en Vanoppen samen aan het roer, dát was ideaal geweest; Verhaegen met zijn centen op de achtergrond en Vanoppen met zijn ego op de voorgrond.

“Ik had het wel voor Vanoppen. Hij had goede ideeën. Vanoppen gokte en verloor. Hij vergaloppeerde zich, maar meende het wel goed. De laatste jaren van zijn beleid gebeurde hetzelfde als eind de jaren negentig. Rond ons oefenveld op de Wilrijkse Pleinen stonden mobiele lichtmasten. Op een avond hadden mijn assistent en ik alles klaargezet voor de training. Nadien gingen we aan Dré, de conciërge, vragen waarom het licht nog niet brandde. Die zei: ‘Kijk eens uit jullie doppen, zien jullie hier nog lichtmasten staan?’ Die waren eerder die dag weggehaald, want de facturen waren weer niet betaald. Daar stonden we met onze pottekes in het donker. Eerder dat seizoen had Dré ook al eens met een emmertje naft uit die lichtmasten moeten halen. Die had hij nodig om in de compresseur te gieten waarmee het water voor de douches werd verwarmd. Het vuilnis kwamen ze toen al een tijdje niet meer ophalen. Ik ben dan zelf eens vuilzakken gaan halen in de Hema. Wat later liep ik op de Wilrijkse Pleinen in de sneeuw lege flesjes Aquarius te rapen met een knijpertje. Toen verklaarde mijn vrouw mij helemaal zot. En waarom ik dat allemaal deed? Omdat ik niet ga lopen als het moeilijk wordt. Omdat ik wou dat het zo goed mogelijk ging tot het eind van de rit. Ik zou het voor geen enkele andere club kunnen opbrengen, maar voor Beerschot wel.”

Een goed soepke

“Rond het failliet van 2013 kreeg ik aanbiedingen van andere clubs. Zeer interessante. Maar stiekem bleef ik altijd rekenen op een doorstart van Beerschot. Eén dag voor de eerste training van Beerschot-Wilrijk zette ik hier mijn handtekening. Deze club terug op de kaart zetten, dat werd mijn nieuwe uitdaging. En als daar maar honderd man was komen naar kijken, had ik dat ook willen doen. Dat het zou lopen zoals het nu loopt, kon niemand voorzien. Het is echt waanzin, alleen al door de supporters. En ik denk dat we nog even op dit elan kunnen doorgaan, ook op sportief vlak. Peter Claessens, een maat van mij, is nu assistent bij Cappellen, de leider in de derde klasse B. Hij zegt tegen mij dat zij dit seizoen al tien matchen speelden tegen juniorploegen. Visé, Turnhout, Verviers, La Louvière, dat zijn allemaal clubs met problemen, teams met twee of drie oudere spelers en voor de rest jonge gasten die eigenlijk niet het niveau hebben voor de derde klasse.

“Telkens we met Beerschot-Wilrijk thuis spelen, denk ik: hopelijk mogen we dit nog jaren meemaken. Beerschot is een theatervoorstelling waar alles inzit; iets om te lachen en een stuk verdriet. Je hebt hier alle ingrediënten voor een goed soepke. Het is niet kleur- of smaakloos. Er is altijd wel iets. Daarom staan we ook de hele tijd in de gazet. Dat maakt het tegelijk moeilijk om de club te runnen. De supporters in Antwerpen willen altijd ook alleen maar het beste. Krijgen ze dat niet, dan zijn ze cynisch en hard. En dan blijven ze weg. Maar op zo’n moment moet het bestuur rustig blijven, een visie hebben en niet vervallen in het emotiemanagement dat hier eerder al is gevoerd. Ik hoop dat er nu mensen aan het bewind zijn die weten wat er nodig is om het goed te laten gaan met deze club, en die ook goed weten wat alles weer naar de kloten kan helpen.”

DOOR KRISTOF DE RYCK – FOTO’S BELGAIMAGE / CHRISTOPHE KETELS

“Mijn vrouw zegt het dikwijls: ‘Thuis doe je geen klop en op den Beerschot heb jij een borstel vast.'”

“Als ik Paul Nagels tegenkom, zegt hij nog altijd: ‘Dag trainer.’ En ik: ‘Dag voorzitter.'”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content