Wat is er van de clichés over Belgen en Nederlanders ? Van hun zakelijkheid kunnen wij naar verluidt nog iets leren, maar ‘ze trainen ook wel zoals ze zijn : zo zuinig mogelijk.’ Welaan, een rondje Belgen in Nederland op onze kosten dan maar.

Belgen en Nederlanders mogen – af en toe steken de ouderwetse gevoelens nog eens op – elkaar graag een potje plagen, maar blijkbaar moet er, benevens het geld, toch iets zijn dat Belgen in Nederland houdt : goed vijftig landgenoten zijn bij een eredivisieclub aangesloten. En ?

Bek houden !

Brian Vandebussche (Heerenveen, voorheen Sparta) : “De Belgen die in Nederland voetballen, zijn bijna allemaal stille werkers en daarmee verdienen ze krediet. Terwijl Nederlanders … als ze het met woorden kunnen oplossen zullen ze het zeker zo doen. Al wordt er ook wel gestreden, hoor. De Friese mentaliteit van Heerenveen bijvoorbeeld is een beetje zoals die in Vlaanderen, maar weer anders dan in Rotterdam bijvoorbeeld. Ik heb daar op training wel mijn mond leren opendoen, anders word je gewoon afgemaakt. Na een tijdje leer je dat wel, maar in het begin kon ik dat moeilijk beantwoorden, vloog ik er op training feller in, durfde ik bij wijze van spreken al eens een schop geven omdat je dat verbale nog niet onder de knie had. Hier in Heerenveen denken ze twee keer na voor ze iets zeggen. Er zitten hier ook veel Zweden en Denen in de club en dat is toch wat dezelfde mentaliteit : werken voor elkaar.

“In Heerenveen word je ook door iedereen herkend. Maar ze doen niet moeilijk. Integendeel : voor de vakantie hebben we in de straat nog een kerstborrel gehouden. Maar op een bepaald moment kwamen de kinderen uit de buurt elke dag in onze tuin met de hond spelen. Toen heb ik wel even moeten zeggen dat het wat minder mocht ( lacht). Wij zijn ook de enigen in de straat met gordijnen voor de ramen. Je kan bij iedereen binnen kijken, maar ik hou toch nog altijd van wat privacy. Maar we zijn hier goed terechtgekomen. Iedereen zegt op straat goeiedag tegen iedereen. Als ik terug in België ben en ik doe dat, kijken ze mij allemaal raar aan ( lacht). Tja, je neemt dat gewoon over. Mijn kleine is nu twee maanden en ik heb voor vijf jaar bijgetekend, dus als alles goed gaat, zal dat een Nederlander, een Fries worden. Ik ben benieuwd ( lacht).”

Stefaan Tanghe (Heracles, voorheen Utrecht) : “In de kleedkamer is er altijd veel lawaai. Nederlanders zijn veel verbaler, soms op het arrogante af. Maar je weet wel meteen waar je voor staat. De eerste training die ik meemaakte bij Utrecht riepen ze bij de eerste slechte bal al : ‘Godverdomme, klootzak !’ En ze kenden mij nog niet eens ( lacht). Als je in België tegen de scheidsrechter zou zeggen wat je er in Nederland tegen zegt, zou je ook veel meer gele kaarten krijgen. De scheidsrechter zegt soms zelfs dingen terug, wat, vind ik, ook niet altijd kan.”

Stijn Vreven (ADO Den Haag, voorheen Utrecht) : “Scheidsrechters zijn absoluut mondiger. O ja ! Ik kan me niet meer zo herinneren wat allemaal kon bij een Belgische scheidsrechter, maar geloof me, ze schelden hier niet altijd met u en drie woorden ( lacht). Dus hier roept de scheids gewoon terug : ‘Jij moet je bek houden ! Raak de bal eerst eens goed !’ Ze zijn daarom iets toleranter met kaarten als het op het verbale aankomt. Soms moet ik wel eens lachen als ik mij omdraai : eigenlijk gaat het nergens over. Maar het wordt vaak met humor opgelost en dat apprecieer ik wel ( lacht).

“In groepsbesprekingen is het normaal dat je elkaar de waarheid zegt. Niemand kijkt op als het persoonlijk wordt. Zelfs niet over een wissel van de trainer. ‘Waarom deed je die wissel ?’ of ‘Had je niet beter … ?’ Alles is bespreekbaar. Dat vind ik dan weer positief, omdat je uiteindelijk hetzelfde doel nastreeft en er zelf ook sterker van wordt. Maar in België zou zoiets absoluut not done zijn. ‘Wie zijn wij om … ?’ Maar Nederland is : altijd vragen ! Soms zelfs overdreven. Waarom ? Wie ? Hoeveel ? De achterliggende gedachte moet voortdurend duidelijk zijn. Ze gaan niet blind achter de trainer staan, de trainer is geen alleenheerser.

“Ze dúrven, dat is het. Ik heb het bijvoorbeeld nog niet vaak meegemaakt dat in België een twintigjarige in een groepsbespreking zegt dat hij zijn kans moet krijgen omdat hij zich beter vindt. Daar kijk ik telkens van op. Als ze het dan nog bewijzen ook, is het prima. Maar die mentaliteit hebben ze dus : ik wil en ik kan.”

Davy De fauw (Roda JC, voorheen Sparta) : “Ik ben in Rotterdam, bij Sparta, begonnen : dat ging er daar super hard aan toe. Rotterdam is een grote stad en ze liegen er niet om : als het goed is, ben je de beste, zoniet dan hoor je het wel. In Kerkrade moet ik precies afkicken van dat Rotterdams lawaai. Roda is toch meer Belgisch. Ik moet zelfs zelf af en toe op mijn woorden letten ( lacht). In Rotterdam vloekten we namelijk nogal eens, Roda is serieuzer.

“Ik vind wel dat Nederlanders socialer zijn dan Belgen. Dat verrast hen altijd als ik dat zeg, maar ik ben bij Sparta echt heel goed opgevangen. Bij Club Brugge hield je toch wat afstand van buitenlanders, hier word je aanvaard als ieder ander. Ze zijn heel open, willen helpen.”

Linksbuiten, rechtsbuiten

Vandenbussche : “Ik kan moeilijk vergelijken met België, maar als ik afga op de tv-beelden, moet je in Nederland als doelman toch meer meevoetballen. Je doet op training ook meer mee in positiespelletjes en zo. Het Belgische voetbal lijkt mij fysieker te zijn, al zal er overal wel gestreden worden, maar de keeperstrainers bij de nationale ploeg, Munaron en Custers, zijn technisch eigenlijk beter dan wat ik in Nederland al gehad heb. Omdat je in Nederland veel meer bij wedstrijdjes en bij de groep betrokken wordt en minder keeperstraining krijgt. In België is dat toch één à twee keer per week.”

Tanghe : “Ik vond het toen ik voor het eerst in Nederland speelde anders dan in België : het was vooral aanvallen en de buitenspelers waren heilig. Nu zie je dat de laatste jaren toch sterk afnemen. Het wordt iets meer verdedigend. Vijftien van de achttien clubs speelden vroeger in een 4-3-3, maar ik zag Ajax in sommige wedstrijden al 4-4-2 spelen, wat nochtans niet echt de huisstijl is.

“Uitslagen van 8-2 of 7-1 zoals je vroeger wel eens zag, kom je toch niet meer tegen. Het resultaat is gewoon heilig geworden voor alle clubs. Ik krijg de laatste jaren ook de indruk dat er daardoor minder doelpunten worden gemaakt. Vroeger ging het spel op en neer, werd er open gevoetbald ; nu zie je al bij veel ploegen dat ze durven inzakken naar de middellijn.”

Vreven : “Zij zijn er trots op omdat Nederland er in Europa op wordt aangekeken dat ze hun 4-3-3 aanhouden, maar je ziet dat ze er op Europees niveau ook mee worden afgestraft. Ik heb zelf Europese wedstrijden gespeeld en daar wordt er vaak heel zakelijk op ingespeeld. Italiaanse ploegen bijvoorbeeld loeren op één kansje en … Europees denk ik dat het niet meer zo van deze tijd is om zo aanvallend te willen voetballen.

“Een 4-4-2 is in de competitie bijna niet aan de orde, een of twee ploegen zullen zich af en toe eens aanpassen, maar uit of thuis is het anders bijna altijd een 4-3-3. Speel je in België een 4-3-3, dan is dat toch meestal met een verkapte links- en rechtshalf in plaats van een links- en rechtsbuiten met een individuele actie. Dat vereist wel dat je van nummer een tot elf goed aan de bal bent, niet met lange halen speelt. Soms is het wel een beetje tot in het overdrevene toe en willen ze met de bal in het doel lopen. Dat zou voor mij soms wat anders mogen.

“Maar het grote verschil blijft voor mij dat het voetbal in Nederland gebaseerd is op aanvallen, niet op een goeie organisatie en een doelpunt maken zoals in België. Ze appreciëren meer een 5-4 dan een 1-0. Het resultaat spelen, dat pikt het publiek in Nederland niet. Als je probeert een 1-0 te consolideren, zullen ze niet achter hun ploeg staan. En de trainers gaan daar dan natuurlijk in mee om geen negatieve sfeer te creëren. René Vandereycken leverde daarvan het beste voorbeeld : hij werd niet geapprecieerd hoewel hij resultaten haalde, maar hij liet zijn ploeg te berekend voetballen, te veel speculeren op de 1-0. Resultaat alleen is hier absoluut niet heilig. Al heeft PSV dat wel, maar op Europees vlak halen ze er resultaten mee. Als ze dat alleen in de competitie zouden doen, dan zou het ook niet gepikt worden.”

Van negen tot vijf

Tom Caluwé (Utrecht, voorheen Willem II) : “Ze durven meer, maar of dat altijd een kwaliteit is, weet ik niet. Want ze zijn toch heel tevreden van ónze mentaliteit. Belgen klagen niet te veel en doen meestal wat er gevraagd wordt. Een Nederlander stelt vragen. Dus ik denk dat het qua mentaliteit bij ons zelfs beter zit. Ik begrijp eigenlijk niet dat het verschil zo groot geworden kan zijn : pas de laatste tien jaar zeg maar is het zo snel gegaan. Er was een tijd dat de Nederlanders nog in België kwamen voetballen.”

Tanghe : “Hoe er in Utrecht soms werd geschopt … Bijna wekelijks was er op training een vechtpartijtje. Ieder spelle-tje ging op leven en dood en je moet daarin meegaan. Op dat vlak heb ik hier veel geleerd. Toen ik hier kwam, was ik een stille jongen, maar dat is nu toch veranderd.”

Vreven : “Een Nederlandse voetballer gaat een wedstrijd in met het idee : ik kan hier winnen. Een Belg denkt meer : als ik hard werk, komt er misschien iets van. Ze hebben misschien iets te veel de uitstraling van : wij zijn goed. Er komt tegenwoordig meer bij kijken. De absolute wil om een wedstrijd over de streep te trekken … Ze bouwen op techniek en positiespel, maar er zijn wedstrijden waarin dat niet genoeg is. Dan komt er strijd bij kijken, overlevingsdrang en daar zijn ze niet altijd goed in.

“Ze beleven het voetbal, vind ik, wel meer als een nine-to-five job. Ze voetballen heel graag wedstrijden, maar ze trainen een beetje zoals ze zijn : zo zuinig mogelijk. Ze trainen omdat ze moeten trainen en ze doen wat moet, maar dan houdt het op. Belgen zijn toch meer de harde, noeste werkers, hen moet je meer met de hardere hand pushen.”

De fauw : “Ik ben hier als rechtsachter rustiger aan de bal geworden onder Rijkaard bij Sparta. Vroeger wou ik altijd heel snel de bal kwijt zijn, maar nu raak ik niet meer in paniek. Ik denk nu : laat ze maar komen, er staat altijd wel iemand vrij. Het is een beetje bluf spelen. Dat kunnen Nederlanders ook goed ( lacht).

“Iedereen die mij van bij Club Brugge kent, zal zeggen dat ik een rustige, bescheiden jongen ben, maar eigenlijk ben ik zo niet meer. Ik ben helemaal opengebloeid. Je maakt hier van alles mee, zeker in het degradatievoetbal dat we met Sparta speelden. Elke week kreeg je het van de pers te horen. Je krijgt constant op je flikker, zeker omdat ik aanvoerder was. Ook op het veld kreeg je het na drie slechte passes van de trainer te horen. En bij de vierde slechte is het helemaal klaar. Er zaten er ook een paar van Amsterdam in de ploeg en dat kon wel eens botsen, al die karakters. In het vierde seizoen daar werd het de gewoonte om op training ook scheenbeschermers te dragen en dat was maar goed ook. Raymond Atteveld, die nog bij Waregem heeft gespeeld, is assistent en doet af en toe mee op training bij Roda. Die vliegt erin en naait de boel op ! Er zijn soms partijtjes waarin alles mag …”

In de disco

Vandenbussche : “Ze léven hier in Heerenveen voor het voetbal : als er een wedstrijd is komen man met vrouw en kind naar het stadion. Dan is de stad leeg. Ze sluiten er zelfs vroeger voor. Overal zijn de stadions vernieuwd. Gaan voetballen in de Kuip, dat is machtig, het nieuwe van AZ schijnt ook schitterend te zijn, Sparta was niet zo groot, maar heel gezellig. Drie jaar geleden heb ik met hen nog eens op Antwerp gespeeld. Alsof je weer zoals vroeger met de preminiemen van Sport Blankenberge ging voetballen. Maar dat heeft ook zijn charmes hoor. En ik kan natuurlijk niet goed vergelijken, want ik heb nooit in de eerste klasse gespeeld in België.”

Caluwé : “Bij Utrecht hebben wij een stadion met een capaciteit van 25.000 toeschouwers. Bij topwedstrijden is dat uitverkocht, maar anders zit er telkens ook 20.000 man. Wat hier, bij een subtopclub, het stadion binnen loopt bij een wedstrijd … Daarvoor moet je in België al bij een topploeg zijn. Heel veel kleinere sponsors bijvoorbeeld, die niet veel te zeggen hebben in het beleid, maar wel komen netwerken. Financieel is er in Nederland meer mogelijk, de lonen liggen ook een stuk hoger. Buitenlanders van buiten de EU mogen er niet zomaar in : ze moeten een minimumsalaris hebben en dat is geen lachertje, dat gaat om forse bedragen. Komt er dan toch een buitenlander van buiten de EU, dan heb je gewoon iemand die iets toevoegt. In België kan iedereen zomaar afkomen en dat remt je jeugd natuurlijk af. De structuur in een club is heel anders : het lijken net bedrijven. Voor alles is er iemand, terwijl je in België toch vaak ziet dat je bij dezelfde mensen terechtkomt die verschillende functies hebben. Maar zelfs tot in de technische staf toe is alles hier afgebakend : zelfs de conditietrainer, iemand die op de 800 meter naar de Olympische Spelen of het WK is geweest, heeft een assistent. Die structuren hier zijn een basis om rust te krijgen. Daar kunnen Belgische clubs nog wat van leren. Ik weet alleen niet hoe ze die kloof gaan dichten, want hier verbeteren ze natuurlijk nog. Ik denk dat België klein zal moeten beginnen, met de jeugd.”

Tanghe : “Ze kúnnen ook investeren, want alles staat al op poten. Terwijl in België veel clubs nog geld moeten steken in het halen van hun licentie.”

Vreven : “ADO Den Haag is, denk ik, de enige club die nog geen nieuw stadion heeft, maar dat komt er wel volgend jaar. Met dank aan de overheid. Die is, dat is waar, hier wat soepeler met middelen dan in België. Daarom wordt hier ook wel eens neerbuigend over Belgische stadions gedaan. Het Kuipke vind ik heerlijk, maar dat kunnen zij zich niet voorstellen. Maar Nederlandse stadions maken het voetbal wel aantrekkelijker, als het al niet goed is.”

De fauw : “Je moet hier alleen met voetbal bezig zijn. Qua comfort is het bij alle clubs in Nederland zoals bij de top in België, schat ik. Ze hebben mensen in dienst die alles voor je regelen. Roda bijvoorbeeld wil er echt een familiegroep van maken. Wel, mijn ouders komen van Aalter naar de wedstrijd kijken en die krijgen van de club eten achteraf. Dat is ook leuk om vast te stellen voor ons als speler. Bij Roda hebben ze sinds kort ook een discotheek in het stadion, waar drie- à vijfduizend man in kan. Als we gewonnen hebben is het de gewoonte dat we daar ook even verschijnen. Dat is altijd wel leuk.”

Busje komt zo

Caluwé : “Wat mij bij Utrecht, meer nog dan bij Willem II opvalt, is dat er zo weinig jeugdploegen zijn. Ze houden zich alleen met de allerbeste bezig. Bij KV Mechelen bijvoorbeeld had je destijds een lichting jongeren die uit de regio kwamen, maar wie hier niet goed genoeg is, moet maar bij een regioploeg gaan voetballen en wordt daar dan wel in de gaten gehouden. Ik denk dat er in Utrecht maar één lichting junioren is en maar vijf of zes jeugdploegen in totaal. Maar dat is dan wel kwaliteit. Ook bij Willem II waren er minder ploegen.”

Tanghe : “De jeugd is het summum van voetbalopleiding hier. Bij Utrecht bijvoorbeeld kon je je als jeugdspeler niet zomaar aansluiten om mee te trainen. Zij zelf gaan namelijk de spelertjes scouten. Vanaf de leeftijd van tien jaar worden alle talenten uit de omtrek aangetrokken en in ploegjes onderverdeeld. Dan pas mogen ze bij een grote ploeg komen.”

Vreven : “Ik moet zeggen dat ik natuurlijk al een tijdje weg ben uit België : het trainingscomplex van Gent was toen ik er vertrok ook verbeterd. Zo’n accommodaties maken indruk op de jeugd. Ik geef in Nederland wel eens jeugdtrainingen en vanaf de C’tjes zie je ze al twee keer per dag trainen, met busjes gehaald en gebracht worden. Ik denk dat er in België op een paar clubs na maar weinig zoveel aandacht voor jeugd hebben. In elke club lopen vier of vijf jeugdspelers die het eerste elftal halen. De jeugd heeft hier de intentie niet om op z’n veertiende naar het buitenland te gaan omdat ze weten dat ze kansen zullen krijgen. Want jeugd die goed is, speelt gewoon.”

De fauw : “Ik was de laatste dag van de transferperiode, eind januari, aan het trainen bij het B-elftal van Club Brugge en de week nadien stond ik bij Sparta in de ploeg tegen Feyenoord. Dat was een super ervaring. Het ging ineens heel snel. Voor mij is Nederland fantastisch ! Ik heb het mij nog nooit beklaagd. Ik kan het iedereen aanraden, ook als jonge gast. Het voetbal leeft hier gewoon meer, het is aanvallender, technischer, in mooiere stadions, de jeugd krijgt kansen … België moet gewoon leren vertrouwen te hebben in de jeugd, ze een kans geven en nóg een kans geven. En voor de rest : met veel minder buitenlanders voetballen. Al ben ik er in Nederland natuurlijk zelf één ( lacht).”

RAOUL DE GROOTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content