Tot zijn 29ste, toen hij bij Moeskroen tekende, moest Mark Volders wachten om van een volwaardige carrière te kunnen spreken. Het resultaat van foute keuzes en veel pech. Een reconstructie.

M ark Volders (31) geldt tegenwoordig als een van de betrouwbaarste sluitstukken in onze Belgische competitie. Zowel vorig seizoen als dit seizoen prijkte hij in ons topfootklassement van wedstrijdgemiddelden bovenaan het lijstje, wat wijst op de regelmaat die de Moeskroengoalie nu al twee jaar op rij in zijn prestaties legt.

Maar het pad van Volders, die eigenlijk nu pas ten volle erkenning geniet als eersteklassedoelman, was er een van vele kronkels. “Een carrière heeft veel te maken met geluk”, weet de Belg met Duitse roots. “Pas achteraf kan je zeggen of iets de goede of de slechte beslissing was. Maar oké, alle shit en ellende die ik heb meegemaakt, is eindelijk achter de rug. Ik besef hoe goed ik het nu heb bij Moeskroen, waar ik een contract van vier jaar kon tekenen. Vroeger moest ik altijd tevreden zijn met wat men mij bood, maar om nu bij Moeskroen te vertrekken, moet ik al een schitterende zaak kunnen doen.”

Samen met Sport/Voetbalmagazine loopt Mark Volders nog eens zijn bochtige parcours af.

1983-1998: KTH Diest

“Ik woonde tot mijn vijf jaar in Duitsland, toen zijn mijn ouders gescheiden en is mijn moeder, een Duitse, gek genoeg naar België verhuisd. Ze is in Diest terechtgekomen. Er woont nog altijd familie in Xanten, maar daar had ik nooit veel contact mee.

“Het voetbal heb ik ontdekt via mijn grootvader, die mij motiveerde om te gaan voetballen. Van hem heb ik de filosofie overgenomen: ofwel doe je iets goed, ofwel doe je het niet. Hij was heel streng. Toen ik twaalf was, overleed hij. Ik ben eigenlijk pas laat beginnen te keepen. Helemaal in het begin was ik een spits, redelijk vlot scorend dan nog. ( lacht) Maar rond mijn negen of tien jaar sukkelde ik met mijn gezondheid – onder meer een longontsteking – waardoor ik moeilijk lange inspanningen kon doen. Dokters hebben me toen aangeraden niet te intensief aan sport te doen. Ik was ook zeer vatbaar voor allergieën. Kortom, een topsportcarrière zat er niet echt in. In de loop van het seizoen hebben ze mij bij Diest dan eens in doel gezet en dat verliep vlot. Dus ben ik daar blijven staan. Ik denk dat ik al zestien jaar was toen ik mijn eerste keepers-training kreeg.

“Ik stak veel op van Jos Beckx, de toenmalige doelman van de eerste ploeg. Hij is de rode draad in mijn carrière. De enige die me altijd gesteund heeft, ook op momenten dat ik zonder club zat en erover dacht te stoppen met profvoetbal.

“Bij Diest speelde ik samen met Timmy Simons. We doorliepen er samen de jeugdreeksen en kwamen ongeveer tegelijkertijd in de eerste ploeg terecht. Timmy is naar Lommel vertrokken, ik ben daar ook beland, maar via een omwegje langs Genk.”

1998-1999: KRC Genk

“Die transfer naar Genk kwam er via Jos Beckx, die goed bevriend was met Guy Martens, de keeperstrainer daar. Ik kwam er terecht als derde doelman, na Istvan Brockhauser en Gert Doumen. Dat was het superseizoen met Strupar en Oulare, de eerste maal dat Genk een landstitel vierde. Bij Genk heb ik ingezien hoe mooi het bestaan van een profvoetballer kon zijn. Daar heb ik beseft: dit wil ik ook worden. Anderzijds, als derde keeper train je wel maar speel je zelden. Ik denk dat ik amper tweemaal op de bank mocht plaatsnemen in dat seizoen. Behoorlijk frustrerend. Daarom wilde ik niet blijven. Achteraf bekeken had ik daar misschien moeten doorbijten. Zeker omdat Brockhauser niet meer van de jongste was. Maar op de bank zitten bij de reserven: neen, daar kon ik niet mee om.”

1999-2000: Dessel Sport

“Een absolute flop, ik speelde er één wedstrijd op een heel seizoen. Een verloren jaar. Die transfer kwam er via een manager, ik heb me toen een beetje naïef laten leiden. Maar ik wilde absoluut spelen na dat jaar trainen bij Genk. Er was de afspraak dat Kris De Fré, een clubmonument bij Dessel, zou stoppen en dat ik eerste doelman werd. Op de eerste training bleek hij daar ineens toch te staan, we hebben een hele voorbereiding fel geconcurreerd en uiteindelijk deelde de trainer mij twee uur voor de eerste competitiematch mee dat ik niet zou starten. Ik was zwaar ontgoocheld en dat liet ik blijken. Sorry, zo zit ik in elkaar. Als ik niet speel, laat ik duidelijk merken dat mij dat niet zint. Niet dat ik stokken in de wielen wil steken bij ploegmaats, maar ik zet wel druk. Is dat verkeerd? Pas op, ik had veel respect voor De Fré, dat die op zijn 38ste nog zo hard werkte voor zijn plaats. Ik had geen persoonlijk probleem met hem, wel met de niet professionele entourage van de club. Ik kwam van Genk, hé, qua accommodatie de top in België.”

2000-2003: SK Lommel

“Daarna kende ik veel geluk dat ik, als tweede doelman van een tweedeklasser, een profcontract kon tekenen bij Lommel. Dat was via Gaston Peeters. Ik herinner me dat nog goed: tijdens een reservewedstrijd met Dessel kreeg mijn vader het verlossende telefoontje van Lommel. Hij riep vanaf de kant naar mij in doel: ‘ Het is in orde!’ Een grote opluchting: ik was 23 jaar, mijn leven als profvoetballer kon beginnen. Ik was ook net afgestudeerd als regent lichamelijke opvoeding, de timing klopte.

“Lommel speelde toen ik er aankwam nog in de tweede klasse, maar promoveerde dat jaar naar de eerste klasse. Gert Davidts was eerste doelman. Ik werd weer snel nerveus, maar gelukkig kon Gaston Peeters mij rustig houden. Harm van Veldhoven was er trainer. Een harde trainer, maar wel correct. Hij zei dat ik te veel op mijn talent teerde en dat ik harder moest werken. Misschien had hij gelijk, dat ik dacht: ik pak die ballen in het weekend wel. Je moet ook als keeper constant bijtrainen: nablijven om te leren uittrappen of uitwerpen, af en toe eens in het rood gaan. Ik ben Harm dankbaar voor het feit dat hij mij dat deed inzien. Daarom voel ik me nog altijd een beetje schuldig over zijn ontslag destijds bij Lommel, want hij werd ontslagen na een wedstrijd op Mechelen, waar ik barslecht presteerde. Telkens ik Harm nadien nog tegenkwam, spookte dat schuldbesef door mijn hoofd.

“Het failliet van Lommel is een doodsteek geweest voor heel wat jongens, uiteindelijk mag ik nog blij zijn dat ik het overleefd heb. Richard Culek, Carl Hoefkens en Timmy Simons: daarmee zijn we ongeveer uitgepraat. Ik had het geluk dat ik nog thuis woonde en geen leningen moest afbetalen. Acht maanden zat ik zonder inkomen en ging ik stempelen. Ik ontzegde me iedere vorm van luxe en had zelfs geen wagen. Mijn moeder wilde dat ik in het onderwijs zou stappen, maar ik wilde mijn droom niet zomaar laten varen. Niet dat ik te vies was om te gaan werken, maar voetbal was mijn leven. Ik zat heel dicht bij de beslissing om les te gaan geven en in de derde of vierde klasse een centje bij te verdienen.

“Er waren in die periode nochtans aanbiedingen uit het buitenland. Ik heb in Coventry, Wolverhampton en Liverpool gezeten. Enkel Coventry, waar Gary McAllister toen trainer was, heeft me een concreet voorstel gedaan. Maar dat lag zo laag dat ik meteen het vliegtuig richting België heb genomen. Dat ligt in mijn karakter om dan zo fel te reageren. Mijn vader is daar nu nog boos om, ik had die kans moeten grijpen. ( twijfelt) Misschien. Maar dit was de situatie: ik had al drie weken bij Wolverhampton getest terwijl dat maar twee dagen voorzien was. Daar lag ik in balans met Carlos Idriss Kameni ( nu bij Espanyol,nvdr), de Kameroense international. Ik verloor het pleit en als ik dan ook nog eens hoorde wat die mannen daar allemaal verdienden … heel frustrerend. Bij Coventry hetzelfde: de parking stond vol dure wagens en dan kreeg ik daar zo’n laag contractvoorstel dat ik eigenlijk beter af was met mijn stempelgeld. Tja, dat is mijn eergevoel dat dan opspeelt. Mijn manager was razend: hij had alle contacten geregeld, alle vliegtuigtickets betaald, en dan is daar een jonge doelman die Coventry afwimpelt en het eerste vliegtuig terug wil nemen.

“Wat later heb ik ook een week bij Liverpool meegetraind. Met de grote jongens: ChrisKirkland, JerzyDudek en Patrice Luzi ( later Moeskroen en Charleroi,nvdr). Luzi moest weg en ze zochten een vervanger. Gérard Houllier kwam na die week op mij af en zei: ‘Ik wil je absoluut in mijn team.’ Er was één probleem: ik moest een officiële oefenwedstrijd meedoen en daarvoor heb je in Engeland een licentie nodig. Die vrijgave zat nog bij Wolverhampton en die wilden dat niet geven, dus ik kon geen kant uit. Eens terug in België heb ik naar Houllier gebeld en hem gezegd: ‘We regelen hier zo snel mogelijk een wedstrijd.’ Prima, hij zou komen kijken … maar die wedstrijd is er nooit gekomen.”

Januari 2004-april 2004: Verbroedering Geel

“Na lang zoeken en testen belandde ik bij tweedeklasser Geel, waar ik amper vier maanden ben gebleven, die periode is slecht geëindigd. Meer wil ik daarover niet zeggen, enkel dat het om een conflict ging met de toenmalige trainer Peter Maes. Puur als trainer vond ik hem top, alleen verloor hij het menselijke aspect wel eens uit het oog. Ik heb in de kleedkamer jonge gasten zien zitten die het in hun broek deden van schrik. Dan reageer ik.”

2004-2005: SK Beveren

“Na het fiasco in Geel mocht ik dus wéér op zoek naar een nieuwe club. Ik belde zelf naar Herman Helleputte, omdat ik in de krant gelezen had dat Beveren geen doublure voor Copa vond. Ik zei tegen Helleputte: ‘Ik wil komen, maar laat mij alsjeblieft niet testen.’ Dat zei ik om mezelf te beschermen, ik was fysiek geen top. Ik onderhield mijn conditie wel bij Diest, waar ik van Jos Beckx – weer hij – training kreeg, maar dat was ook maar tweemaal per week. Helleputte heeft me gepakt op basis van wat ik vroeger bij Lommel had gepresteerd. Bovendien kon ik er trainen met Theo Custers, hij wist me scherp te houden. Tijdens de voorbereiding raakte Copa geblesseerd en kreeg ik zes wedstrijden mijn kans, onder meer Europees tegen Sofia. Ik speelde goed, maar zodra Copa weer fit was, moest ik naar de bank. Een lastig moment. Later blesseerde Copa zich weer en greep ik mijn kans, ik ben de rest van het seizoen blijven staan. Chapeau voor Beveren, moet ik zeggen, want Copa was fit en ik stond daar met tien Ivorianen in de ploeg.

“Op het einde van het seizoen onderhandelden we over een contractverlenging en toen voelde ik duidelijk dat ze toch van mij afwilden. Copa moest spelen. Ze deden mij een voorstel, dat lager was dan dat wat ik had.”

2005-2006: RBC Roosendaal

“Op het einde van dat goede seizoen bij Beveren was er heel wat interesse, vooral uit Nederland. Onder meer FC Utrecht was concreet, maar door mijn eerdere slechte ervaringen koos ik ervoor bij een kleinere club te tekenen waar ik zeker was van een basisplaats. Dat werd RBC. Ik werkte zonder manager, omdat ik in het verleden wel eens opgelicht werd door zulke personen. Neem die hele historie in Engeland: daar klopte iets niet. Met hoeveel geld gaan die mannen lopen? Dat weet je meestal niet. Sinds kort heb ik wel weer een manager: Nico Vaesen, die samenwerkt met Didier Frenay.

“RBC werd een heel moeilijk jaar, ondanks het feit dat we een kwalitatief sterk elftal hadden: Tim Smolders, Paul Kpaka, Ali El Khattabi, Robert Molenaar, Akram Roumani, Sidney Lammens … We waren niet fit genoeg, vond ik, er werd heel technisch getraind en gespeeld, maar eigenlijk ben ik daar nooit echt moe geweest.

“In Nederland zeiden de mensen vaak dat het moeilijk was om mij te beoordelen, omdat ik in een schietkraam stond. Ik kreeg veel goals binnen ( 90 in competitie, nvdr), maar er waren er weinig waar ik iets aan kon doen. Als doelman krijg je daar natuurlijk een stempel opgekleefd die niet bevorderlijk is voor je carrière. Binnen tien jaar praten ze daar misschien nog over.

“Ik had een contract van twee jaar en de voorzitter wilde me houden, maar ik had een clausule dat ik weg kon als de club degradeerde. Die beslissing had ik al genomen bij het begin van de terugronde. Ik ben er voor ik vertrok door de supporters nog verkozen tot verdienstelijkste speler van het seizoen, maar ik moet bekennen: ik was beschaamd om die trofee aan te nemen.”

2006-2010: Excelsior Moeskroen

“Pas op 31 augustus, de laatste dag van de transferperiode, zette ik mijn handtekening bij Moeskroen. Na het vertrek van Luzi naar Charleroi zaten zij plots zonder doelman. Het contact kwam er via toenmalig keeperstrainer Didier Vandenabeele, die me al wilde na mijn Beverse periode. Toen ik bij Moeskroen aankwam, had ik vier of vijf maanden geen wedstrijd meer gekeept. Ik had de hele zomer weer op mijn eentje getraind. Samen met Jos Beckx. Een absurde situatie eigenlijk. En dan start je plots in de competitie tegen Anderlecht. ( grijnst)

“Er wordt nu over mij gesproken, terwijl ik niet vind dat ik nu beter keep dan vorig seizoen. Maar de ploeg draait beter en ik pakte enkele strafschoppen, dan verandert de perceptie ineens. Ik ben geen doelman met uitzonderlijk veel talent zoals Logan Bailly. Ik doe geen uittrappen tot de andere kant van het veld die recht op de borst van de spits vallen, en ik kom zelden tot het penaltypunt uit om een hoge bal te plukken. Ik neem weinig risico’s. Maar dat heeft te maken met het feit dat ik pas laat doelman ben geworden.

“Moeskroen betekende voor mij een mooie terugkeer in de Belgische competitie, hier is mijn carrière eigenlijk pas echt begonnen. Laat, ja, maar een carrière heeft veel met geluk te maken: als Lommel niet failliet was gegaan, stond ik misschien al járen op dit niveau te keepen.” S

door matthias stockmans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content