Eindelijk heeft hij z’n grote transfer beet. Bernt Evens gaat straks naar Club Brugge. ‘Ik ben bij Westerlo absoluut een betere voetballer geworden. ‘

Goed mogelijk dat Bernt Evens (29) Belgisch recordhouder ‘gemiste transfers’ is. Alleen al in de laatste vijf jaar werd hij met niet minder dan vijftien ploegen in verband gebracht. In binnen- en buitenland. Van Palermo over Racing Genk tot FC Brussels. Maar altijd was er dat ene onoverkomelijke euvel: een lopend contract en een te hoge vraagprijs. Begin dit jaar was dat probleem van de baan. Op het eind van het seizoen loopt de verbintenis met Westerlo af. En dus was de hele waslijst gegadigden er opnieuw. Kiezen is verliezen, maar niet voor Bernt Evens. Club Brugge zou het worden.

“1 januari was ‘bellekensdag'”, zegt Evens. “Veel clubs waren geïnteresseerd, maar zodra ik hoorde dat Brugge me wilde, heb ik mijn manager een volmacht gegeven om alle andere pistes aan de kant te schuiven. Ik zei: ‘Zelfs al is er maar één procent kans dat het rondkomt, ga er toch maar volledig voor. Er waren interessante buitenlandse aanbiedingen uit Engeland, Nederland en Duitsland, maar Brugge had absolute prioriteit. Als je naar een topclub kan in België, dan laat je die kans niet liggen. Mijn handtekening onder het contract zetten, dat gaf een fantastisch gevoel. Eindelijk de transfer waarop ik zo lang heb gewacht.”

Brugge boven

Vanwaar die voorliefde voor Brugge?

Bernt Evens: “Als jonge gast heb je sowieso een club die je meer aanspreekt. Die voorliefde voor Brugge heb ik van mijn vader, ook een volbloed Clubsupporter. Niet voor de hand liggend voor Limburgers.

“Vroeger gingen we altijd op reis naar Nieuwpoort. Zogezegd naar zee, maar eigenlijk was dat vooral richting voetbal. Dichtbij Brugge, zo konden we makkelijk naar de Brugse Metten gaan kijken. Voor mij was dat fantastisch. Dat stadion van Brugge … Ik was wel al een paar keer naar Sint-Truiden geweest, maar dat was toch niet hetzelfde.”

Je tekende bij Brugge in de veronderstelling dat je nog zes maanden bij Westerlo zou spelen. Inclusief twee wedstrijden tegen Club. Was het daarom niet voortvarend om meteen in het blauw-zwarte shirt te poseren?

“Ik zou niet weten waarom. Zo’n fotoshoot hoort er gewoon bij als je ergens een contract tekent. Misschien neemt een aantal mensen me dat kwalijk, maar je kan nooit voor iedereen goed doen. Van de ploegmaats kreeg ik alleen toffe reacties. Op training worden er natuurlijk grappen over gemaakt. Als ik nu een goal maak, dan hoor je: ‘Ha, de Bruges boy scoort.'”

De hamvraag blijft: wat kan Bernt Evens Brugge bijbrengen?

“Die vraag is me inderdaad al vaak gesteld. Zelf heb ik er natuurlijk ook al over nagedacht. Ik denk dat ze in Brugge min of meer weten wat ze aan me hebben. Ik kan links of centraal achterin spelen. Brugge wil ook opnieuw stevige boys die er 100 procent voor gaan. Ik denk dat ik in dat plaatje pas.”

Maar ben je niet meer dan een stevige boy die er 100 procent voor gaat? Je basistechniek is toch heel degelijk? Kan ook moeilijk anders, je bent opgegroeid met het boek ‘Leerplan voor de ideale voetballer’ van techniekgoeroe Wiel Coerver.

(lacht) Inderdaad. Ik kreeg het voor mijn verjaardag van mijn vader. Samen met een truitje van Brugge trouwens. Nog met de ‘A’ van Assubel erop.

“Ik trainde echt aan de hand van dat boek. Van basisbeweging tot schijnbeweging, ik ken ze allemaal en ik kan ze ook allemaal. Bij de jeugd van PSV hadden we voor de training ook altijd een halfuurtje ’techniek’. Dan mocht je gewoon wat trucjes doen. Ik denk dat veel mensen verbaasd zouden zijn over wat ik kan met een bal.

“Ik snap anderzijds wel dat iedereen me nu als een rudimentaire verdediger ziet. Dat beeld dateert nog uit mijn periode met Antwerp. Ik heb dat toen zelf een beetje gecultiveerd. ‘Bloed aan de paal’, ‘we gaan ze opeten’ … dat soort van verklaringen liet ik in de kranten optekenen. Ik was de noeste, bikkelharde verdediger. Ik profileerde me zo. Als je op die manier speelt, dan denkt iedereen dat het technisch allemaal wel wat minder zou zijn. Je gaat mee in de filosofie van de club. Bij Antwerp werd zo’n speelstijl geapprecieerd.”

Bij Westerlo was dat anders?

“Ja, Westerlo wil altijd een voetballende en sportieve ploeg zijn, daarom heb ik mijn speelstijl hier aangepast. Ik ben bij Westerlo een betere voetballer geworden. Absoluut. Ik herinner me dat ik hier op training meteen twee ploegmaats blesseerde. Jochen Vanarwegen en Stijn Vangeffelen, ook een linksachter. Toeval (lacht). Ik ging toen nog over lijken, nu niet meer. Hulpcoach Danny Vlayen sprak me daar meteen op aan: ‘Jij hebt dat niet nodig. Je kan goed genoeg voetballen.'”

Zware gasten

Over je periode bij Antwerp beweerde je ooit dat je er een boek over kan schrijven. Wat komt er allemaal in?

“Van alles! Alleen al de trainers die ik er voorgeschoteld kreeg. Het dikste hoofdstuk wordt zonder twijfel Doy Perazic. Maar ik ga die verhalen voorlopig voor mij houden. Geduld, ooit wil ik ze wel eens uit de doeken doen.”

Oké, dan brengen we zelf een anekdote aan. Ooit haalde je het in je hoofd om de confrontatie aan te gaan met de woedende harde kern van de Antwerpsupporters.

“Ja, een van de weinige keren dat ik echt schrik heb gehad in mijn carrière. We hadden drie of vier keer na elkaar thuis met 0-4 verloren, onder andere tegen Germinal Beerschot. De supporters waren natuurlijk woedend. De harde kern had de uitgang van de kleedkamer gebarricadeerd. De politie durfde niet tussenbeide komen, want dan was het hek helemaal van de dam geweest. Ik zei tegen trainer René Desaeyere: ‘Kom, we gaan ernaartoe.’ Ik deed het in een opwelling. Ik dacht dat die gasten gewoon even hun gedacht wilden zeggen, maar de sfeer was ontzettend grimmig. Het kleine gangetje in de Bosuil stond helemaal vol, ik kreeg bier over me heen en voelde me echt in het nauw gedreven. Met een stamelend stemmetje ben ik tegen die zware gasten beginnen te spreken en geleidelijk is de stemming omgeslagen. De supporters respecteerden het dat ik naar hen toe durfde te stappen.

“Later heb ik dan ook nog eens een spandoek uit de tribunes gehaald. ‘Remember Vitosha Sofia’ stond erop. De supporters wilden daarmee duidelijk maken dat zelfs een uitzichtloze situatie niet hopeloos is, maar ik vond het een beetje te negatief en dus moest dat spandoek weg. Noem het maar jeugdig enthousiasme. Al denk ik dat het ook wel mijn karakter typeert. Ik kom voort uit een familie van mijnwerkers. Wij zijn mensen met het hart op de juiste plaats, maar ook harde werkers.”

Is het daarom ook typerend dat je in Antwerp zelfs op een vrije dag ging trainen?

“Ja, ik vrees het wel (lacht). Ik voetbal gewoon heel erg graag. Op een vrije dag was er training voor de spelers die geen wedstrijd in de benen hadden en dan deed ik altijd mee, samen met mijn maatje Gunter Ribus. Ik wil er gewoon alles aan doen om later op een mooie carrière terug te kunnen kijken.

“Dat is het enige wat mij hier in Westerlo soms stoort. Winnen is fantastisch, verliezen geen drama. Dat valt niet te rijmen met mijn mentaliteit. Ik haat verliezen, nog altijd. Het is máár voetbal, maar dat mag je nooit denken. Je mag voetbal niet relativeren, het is je job.”

Nepaccent

Je moet een van de allereerste jeugdspelertjes geweest zijn die in Nederland ging spelen. Toen was dat toch revolutionair?

“Voor mij was dat helemaal geen voor de hand liggende keuze. Toen bestonden er nog geen pendelbusjes en koelkastcontracten (contract waarin je verdiensten in een fonds worden gestopt tot je achttiende verjaardag, nvdr). Ik moest het echt doen uit liefde voor de sport. Ik ging naar Nederland omdat ik wist dat het goed zou zijn voor mijn carrière, maar het was geen pretje. Om zes uur stond ik op en mijn pa bracht me dan naar Eindhoven. Ik ging er naar school en trainde er. ’s Avonds kwam m’n pa me dan weer halen. Dag in, dag uit. Mijn ma krijgt nog koude rillingen als ze aan die periode terugdenkt. Ik was heel weinig thuis, maar op de momenten dat ik er was, wilde ik vooral met rust gelaten worden. Ik was veel te moe om te vertellen. Een moeilijke periode.

“De verhuis naar Nederland was ook een schok. Op het voetbalveld en op school. Ik was veertien en plots zaten er meisjes in mijn klas die zich schminkten (lacht). Ik was toen echt alleen maar bezig met voetbal. Ik had altijd, ook op school, een klein leren balletje bij me. Daar ben ik vaak mee uitgelachen. Ik was ook heel timide. Ik wilde niet opvallen en dus hoefde niemand te weten dat ik een Belg was. Ik deed een Hollands accent na om niet uit de toon te vallen. Echt waar.”

Ben je bij PSV opgeleid als linksachter?

“Neen, ik speelde er vooral centraal achterin en links voor de verdediging. Linksback ben ik pas geworden bij Patro Maasmechelen. Mathy Billen was de eerste trainer die me daar posteerde. Ik ging meteen verhaal halen. ‘Je gaat me toch niet op de linksback opstellen?’ Hij deed het toch. In het begin maakte ik gigantisch veel positionele fouten, maar gaandeweg ben ik van die positie gaan houden. Ik begon de zijlijn te zien als een bondgenoot en niet langer als een beperking. Je kan een linksachterpositie op verschillende manieren invullen. Je kan je vastbijten in je man, maar ook voor offensieve impulsen zorgen. Als je de eerste keer de achterlijn haalt en een assist geeft, dan heb je de smaak natuurlijk helemaal te pakken.” S

door jan-pieter de vlieger – beelden: reporters/ didier mossiat

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content