Vanavond neemt FC Sevilla het in de finale van de Europa League op tegen Benfica. Op 24 mei staan Real en Atlético Madrid tegenover elkaar in de eindstrijd om de Champions League. Het Spaanse voetbal floreert, maar aan de Iberische hemel pakken de donkere wolken zich samen.

Er is een campagne gaande tegen het Spaanse voetbal.” Florentino Pérez, de voorzitter van Real Madrid, reageerde in december vorig jaar verontwaardigd op een onderzoek dat door de Europese Commissie is opgestart. Brussel richt het vizier op zeven Spaanse clubs – Real Madrid, Barcelona, Athletic Bilbao, Valencia, Osasuna, Elche en Hércules – die illegale overheidssteun gekregen zouden hebben.

“Beweren dat er staatssteun is geweest voor die ploegen, dat slaat echt nergens op”, reageert Miguel Cardenal, staatssecretaris voor Sport, als door een wesp gestoken. De minister van Buitenlandse Zaken, José Manuel García-Margallo, vindt dan weer dat de beschuldigde clubs tot elke prijs verdedigd moeten worden omdat ze ‘het merk Spanje’ vertegenwoordigen.

Met andere woorden: de prominenten uit de Spaanse politiek ontkennen de problemen in plaats van ze aan te pakken. Het is de typische reactie die het voetbal op het Iberische schiereiland al jaren kenmerkt en naar de rand van de financiële afgrond bracht. De totale schuld van de Spaanse clubs uit eerste en tweede klasse wordt op 3,3 miljard euro geschat. Hoe is het in godsnaam zover kunnen komen?

Geen euro meer naar het voetbal

Tot het uitbreken van de economische crisis in 2008 kon het beleid van de meeste Spaanse clubs samengevat worden in twee woorden: wanbeheer en overmoed. De lijst van het aantal voorzitters en bestuurders die de afgelopen twintig jaar in aanraking gekomen zijn met het gerecht of de fiscus is hallucinant lang. Het maandblad La Marea kwam dan ook onlangs moeiteloos tot een elftal met figuren uit de voetbalwereld die bij duistere zaakjes betrokken waren (zie kaderstuk).

Daarnaast waren heel wat clubs experts in het uitgeven van geld dat er niet was. Spelers kregen miljoenencontracten aangeboden in de veronderstelling dat de club zich zou plaatsen voor de Cham- pions League (vette premies) of zeker in eerste klasse (tv-gelden) zou blijven. In afwachting van de nog niet gerealiseerde inkomsten werden leningen afgesloten bij de stad of gemeente om exorbitante salarissen te kunnen ophoesten en werden belastingen en socialezekerheidsbijdragen gemakshalve niet betaald.

De overheid kneep daarbij vaak een oogje dicht, omdat geen enkele politicus het faillissement van de lokale club op zijn geweten wilde hebben. Erger nog, in de loges van de clubs werden vaak schimmige deals gesloten tussen politici en clubbestuurders. Een overbekend voorbeeld daarvan, dat nu door de Europese Commissie wordt onderzocht, is de overeenkomst in 2000 tussen de stad Madrid en Real, waarbij tachtig procent van Valdebebas, het trainingscomplex van de Koninklijke, door de stad niet langer als recreatiegebied werd aangezien, maar als bouwgrond. Dankzij die operatie zou Real Madrid in totaal zo’n 500 miljoen euro opgestreken hebben, geld dat het later onder meer zou gebruiken om sterspelers als David Beckham in te lijven. Volgens de Europese Commissie werd de club op die manier onwettig bevoordeeld met belastinggeld, wat Florentino Pérez, destijds ook al voorzitter, dus ten stelligste ontkent.

Sinds de crisis van 2008 er hard inhakt in veel Spaanse gezinnen, is de houding van de politiek ten opzichte van voetbalclubs die zonder enige controle miljoenen euro’s ‘staatshulp’ blijven opsouperen, enigszins veranderd. Of zoals Ignacio Blanco van de linkse partij Izquierda Unida stelt: “Wij hebben niks tegen het voetbal, maar wél als het gefinancierd wordt met het geld van de burgers. Er gaat geen euro meer naar het voetbal zolang er basisnoden ingevuld moeten worden.”

Een andere uitwas van die hardere houding zie je bij de fiscus. Daar deinst men er niet meer voor terug om voetbalvedetten aan te pakken. Eerst was het de beurt aan Lionel Messi, die vijf miljoen euro moest betalen omdat er gesjoemeld was bij het beheer van zijn portretrechten. Ook Iker Casillas zou volgens de Spaanse krant La Vanguardia ondertussen twee miljoen euro hebben moeten overmaken aan de belastingdiensten. Bij hem zou het echter niet gaan om een misdrijf, maar om ‘bijpassen’, waardoor er in de media niet zo veel ruchtbaarheid aan gegeven werd. Nog volgens dezelfde krant zou de belastinginspectie zich nu ook buigen over de inkomsten van David Villa en Xabi Alonso. Voetballers waanden zich in Spanje lang onaantastbaar, maar een en ander zal toch een schokgolf veroorzaken in het wereldje.

Terug naar de clubs met de torenhoge schulden. Lijkt de situatie uitzichtloos en dreigt het bankroet, dan kan een club in Spanje nog altijd de zogeheten Ley Concursal inroepen. Doet ze een beroep op die wet, dan vermijdt ze het faillissement maar vanaf dat moment wordt ze wel gerund door een aantal advocaten en/of belastinginspecteurs, die door een rechter worden aangewezen. Die ‘mannen in het zwart’, zoals ze smalend genoemd worden, weten vaak niet eens wat buitenspel is, maar wél hoe ze torenhoge schulden moeten afbouwen. Dat laatste is meestal een proces van tien tot twintig jaar…

Het eerste wat die gekostumeerde snuiters, die vaak opereren vanuit dure kantoren in de Spaanse hoofdstad, steevast doen, is snijden in de loonmassa. Zo moest José María Movilla – in 2011 kapitein van Rayo Vallecano, dat zijn toevlucht had gezocht tot de Ley Concursal – even slikken toen hij zijn loon plots zag slinken van 900.000 euro naar 325.000 euro per jaar.

Bijna de helft van alle clubs uit de Spaanse eerste en tweede klasse deden ondertussen een beroep op de Ley Concursal om hun schulden aan te zuiveren. Dat was bijvoorbeeld recent het geval bij Málaga CF, Real Zaragoza, Rayo Vallecano, Real Valladolid, Betis Sevilla en Deportivo La Coruña.

Viva la cantera

Ondanks alle financiële problemen blijven de Spaanse clubs het op het Europese toneel uitstekend doen. Sinds het uitbreken van de crisis in 2008 staat met FC Sevilla voor de vierde keer een Spaanse club in de finale van de Europa League. Atlético Madrid won in 2010 en 2012 (tegen Athletic Bilbao). In de Champions League kan Spanje dezelfde cijfers voorleggen: vier keer een club in de finale, twee keer winst – met FC Barcelona. Dat is bijvoorbeeld beter dan Duitsland, dat in diezelfde periode ook vier keer in de finale stond, maar slechts één keer kon winnen – met Bayern München vorig jaar – en dat terwijl de meeste clubs uit de Bundesliga blaken van de financiële gezondheid. Hoe is dat sportieve succes te verklaren?

Daarvoor volstaat het te kijken naar één club: FC Barcelona. Onder coach Pep Guardiola, en later ook onder Tito Vilanova, gebeurde het dat de basiself volledig bestond uit canteranos, spelers uit de eigen jeugdopleiding. Aangezien die jongens allemaal op elkaar ingespeeld waren en ze tijdens hun vorming de juiste accenten meekregen, legden ze dan ook nog eens wervelend voetbal op de mat. Dat model inspireerde heel wat andere ploegen in Spanje.

Diego Torres, journalist bij El País, legt verder uit: “Wat men in dit land al jaren uitstekend doet – en niet alleen bij Barcelona – is inzetten op de eigen jeugd, la cantera, en de trainers een behoorlijke opleiding geven. De jeugdcoaches in Spanje zien heel snel of een spelertje kwaliteiten heeft of niet. In Engeland en Frankrijk bijvoorbeeld was dat nog niet zo lang geleden anders: daar dachten ze jarenlang dat een voetballer groot, sterk en knap moest zijn, een lelijke dwerg kwam gewoon niet in aanmerking. Neem nu Franck Ribéry. Mocht Jean Fernandez hem destijds niet naar FC Metz gehaald hebben, hij zou nu nog altijd in de Franse tweede klasse voetballen.

“Ook bij een club als Atlético is het aandeel van de canteranos groot. In de halve finales tegen Chelsea stonden met Gabi, Koke en Mario Suárez drie spelers uit de cantera in de basis. Dat is gigantisch. Ik bedoel: als je Xavi en Iniesta uit je eigen opleiding kunt halen, dan kun je rond die twee voetballers je ploeg bouwen.

“FC Sevilla heeft dan weer zijn zelf opgeleide spelers verkocht om uit de schulden te geraken. Denk maar aan Jesús Navas, die voor 20 miljoen euro aan Manchester City verpatst werd.”

Ook Valencia CF, halvefinalist in de Europa League en qua aanhang nog steeds een van de grootste clubs in Spanje, deed een aantal in eigen huis gevormde spelers van de hand om het hoofd boven water te houden: David Silva ging na het WK 2010 voor 33 miljoen euro naar Manchester City en Swansea City diepte in 2012 voor Pablo Hernández 7 miljoen euro op. Ook niet in de club opgeleide voetballers, zoals Juan Mata en Roberto Soldado, werden voor respectievelijk 24 (Chelsea) en 26 miljoen euro (Tottenham) verkocht. Het mocht allemaal niet baten, de club is op dit moment virtueel in handen van de bank Bankia, bij wie ze nog een lopende schuld heeft van 310 miljoen euro. Geld dat ze onder meer leende om een nieuw Mestallastadion te bouwen. Met de constructie van dat stadion werd begonnen in 2007, maar zeven jaar later liggen de werken volledig stil. Het is wachten tot er een investeerder langskomt die Valencia CF wil opkopen, zo niet lijken Los Ches ten dode opgeschreven.

Zoals de Kerk en pedofilie

Sinds het uitbreken van de crisis in 2008 is het opvallend hoeveel Spaanse voetballers hun geluk elders gingen zoeken. Nooit speelden er meer Spanjaarden in buitenlandse loondienst. Dat is een rechtstreeks gevolg van de financiële malaise bij de clubs, die verplicht zijn hun beste voetballers te verkopen én die de lonen van spelers niet meer kunnen garanderen. Een schrijnend voorbeeld van dat laatste kregen we nog begin dit jaar toen derdeklasser Racing Santander het in de terugwedstrijd van de kwartfinale van de Copa del Rey in eigen huis opnam tegen Real Sociedad. Bij het eerste fluitsignaal bleven de spelers van de thuisclub stokstijf staan, ze waren al vijf maanden niet meer betaald en wilden op die manier protesteren. De scheidsrechter legde de match stil en Racing Santander, dat de heenwedstrijd met 3-1 had verloren, lag uit de beker. De beelden gingen de wereld rond.

Door de problemen met uitbetalingen zijn spelers ook vatbaarder voor corruptie. Matchfixing was tot 2011 niet strafbaar in Spanje, waardoor een pak aangiftes van verdachte wedstrijden verticaal geklasseerd moesten worden. Sinds er wetgeving over bestaat, onderzoekt justitie echter negen verdachte wedstrijden – vier uit de Primera División en vijf uit de Segunda División – uit het seizoen 2012/13. Ploegen als Real Zaragoza, Deportivo La Coruña, Levante, Hércules en Racing Santander zouden daarbij betrokken zijn.

Javier Tebas, de voorzitter van de Spaanse profliga, neemt de strijd tegen matchfixing ernstig: “De UEFA en de FIFA zeggen dat het slechts om één procent van de wedstrijden gaat, maar dat vind ik al erg genoeg, zeker als het ook gevolgen heeft voor het klassement. We moeten in eerste instantie het probleem erkennen. Het is zoals de Kerk en pedofilie. Pas als je beseft dat je ziek bent, kun je de juiste pilletjes beginnen in te nemen. Omkoping moet gemeld worden aan de autoriteiten, de politie, justitie… De kleinste verdachte beweging moet onderzocht worden.”

De profliga lijkt daarmee wel het gevolg aan te pakken, maar niet de oorzaak. Toch wordt ook daaraan gewerkt. Zo probeert de Liga Profesional de Fútbol de inkomens en uitgaven van de clubs meer te controleren en wordt er ook gewerkt aan een nieuwe verdeling van de tv-gelden. In Spanje is het namelijk zo dat niet de profliga onderhandelt met de tv-zenders, maar elke club apart. Dat brengt een verregaande ongelijkheid met zich mee. In het seizoen 2012/13 verkochten Real Madrid en Barcelona hun tv-rechten elk voor ongeveer 188 miljoen euro, terwijl Atlético Madrid het met 52 miljoen euro moest stellen en pakweg Rayo Vallecano slechts 18 miljoen euro in kas kreeg voor zijn tv-contract.

In de meeste andere competities, zoals in België, wordt die verdeling collectief onderhandeld door de profliga. Daar is ook Tebas zich van bewust: “We zijn aan het praten met Real en Barça, ze beseffen dat we dat opnieuw moeten bekijken.” Het is echter maar de vraag of de twee topclubs hun luxepositie zomaar willen opgeven, temeer daar de profliga in Spanje niet meteen uitblinkt in daadkracht.

Kortom, er zijn in de verte enkele lichtpuntjes te ontwaren, maar de tunnel is nog donker en lang. Desondanks is het zomaar mogelijk dat de Europa en de Champions League straks gewonnen worden door een Spaanse ploeg. De daaraan verbonden geldprijzen zullen goed gebruikt kunnen worden…

DOOR STEVE VAN HERPE

De totale schuld van de Spaanse clubs uit eerste en tweede klasse wordt op 3,3 miljard euro geschat.

“Wij hebben niks tegen het voetbal, maar wél als het gefinancierd wordt met het geld van de burgers.” Ignacio Blanco

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content