Als een harpiste die op haar snaren tokkelt, zo stuurt Elfje Willemsen haar bobslee als de allersnelste ter wereld naar beneden. In aanloop naar een (mogelijke) historische EK-medaille met haar remster Sophie Vercruyssen, een rondleiding in het hoofd van de Queen of Speed, voor, tijdens en na een ijzingwekkende afdaling.

VISUALISEREN

ELFJE WILLEMSEN: ‘Mijn voorbereiding op de race start al tijdens de week, wanneer Sophie en ik van dinsdag tot donderdag in totaal zes keer mogen afdalen, als ‘oefening’. De meeste banen – in de hele wereld zijn er zeventien – ken ik intussen wel van buiten, maar je geheugen opfrissen is altijd nuttig. Elke piste is immers anders: van ‘rustige’ afdalingen zonder moeilijke bochten over technische en supersnelle afdalingen met grote crashrisico’s tot technische afdalingen met meer kans op tijdverlies.

‘Naast die zes oefenbeurten maak ik elke dag een wandeling op de baan, van beneden tot boven. Dan lig ik bijna met mijn neus tegen het ijs om de ideale lijn in de bochten te bepalen en vraag ik advies aan de coaches die langs de kant staan en beelden maken met hun iPad. Ik stel dan ook al een plan B op: wat als ik hier iets te hoog of te laag uit de bocht kom? Hoe zal ik dat foutje corrigeren?

‘Na die verkenningen speel ik plan A en B constant af in mijn hoofd, tot vijftigmaal per dag. Inclusief denkbeeldig sturen met mijn handen, alsof ik sta te dansen. Cónstant ben ik daarmee bezig. Vooral ’s avonds voor de wedstrijd, waardoor ik moeilijk inslaap en dikwijls raar droom: dat mijn remster Sophie in mijn stoeltje vooraan in de slee springt, dat ik naast de bob val… ’s Morgens lacht Sophie zelfs vaak met wat ik in mijn slaap allemaal geroepen heb. (lacht) Dat visualiseren herhaal ik ook tijdens de opwarming en – zeker voor gevaarlijke afdalingen – zelfs tot net voor de start. Ik zou mezelf vervloeken als ik dat niet zou doen en dan zou crashen.

‘Ik weet hoe de ideale race eruitziet en wil die zo dicht mogelijk benaderen. Als voor anderen een centimetertje te hoog goed genoeg is, ben ik daarmee niet tevreden. Het moet perféct zijn. Daarom ben ik een van de beste stuurvrouwen en vandaar ook mijn bijnaam: Queen of Speed, uitgevonden door een Brit en Amerikaan die al jaren het bobsleeën becommentariëren.

‘Zo goed kunnen sturen is een kwaliteit, maar mentaal bijzonder lastig voor een perfectioniste als ik. Soms zou ik Sophies plaats willen innemen. Die moet zich na de start van niets meer aantrekken, behalve bij het remmen na de finish. Anderzijds zou ik nooit die controle van het stuur willen loslaten – zelfs in de auto word ik nerveus als iemand anders – slecht – rijdt.’ (lacht)

DE CRUCIALE START

‘Op een totale tijd van ongeveer een minuut lijkt het verwaarloosbaar, maar de start, waarbij we onze slee al sprintend in gang duwen, is súper belangrijk. Elk honderdste dat je verspeelt, scheelt op het einde drie honderdsten, omdat je dan met een lagere snelheid de eerste bocht in gaat en je minder profiteert van de versnellingsfactor.

‘Die start is ons grootste minpunt: ten opzichte van de toppers moeten we telkens zo’n twee tienden inleveren, waardoor we pas halverwege een even hoge snelheid bereiken. Door mijn stuurkunsten en dankzij een supersnelle bob (vroeger Spanky, nu Maximus, nvdr) maken we die achterstand in het tweede deel gedeeltelijk weer goed – zeker op een moeilijke en lange baan halen we meestal de topsnelheid – maar niet genoeg om te winnen.

‘Het goeie nieuws is: we starten steeds vlugger. In de laatste Wereldbekermanche in Whistler klokten Sophie en ik 5”31. In 2010, tijdens de Winterspelen op diezelfde piste, was dat, toen nog met Eva Willemarck, 5”42. Elf honderdsten maal in totaal vier afdalingen, dat scheelt bijna een halve seconde, puur op de start. Bovendien zijn de beste tijden nagenoeg gelijk gebleven: 5”11 in 2010, nu 5”13. We lopen dus in op de topteams én er zit nog rek op. Sophie, pas 23, speelde tot vorig jaar basketbal, had ervoor nooit sprint- en krachttraining gedaan. Ze was echter wél snel en daarom nam ze net voor het WK de plaats in van Annelies Holthof, omdat we met Sophie enkele honderdsten rapper startten. Ook ik heb sinds vorige zomer, dankzij onze nieuwe coach Fernando Oliva, progressie gemaakt. Met meer gevarieerde en functionele oefeningen ben ik nu in plaats van een sterke trage, een sterke iets minder trage atlete. (lacht)

‘Die twee tienden helemaal overbruggen tegen de Spelen van 2018 zal echter niet lukken. Zo atletisch, explosief en gespierd als de Canadese tweevoudig olympisch kampioene Kaillie Humphries zullen wij nooit worden. Maar als wij de komende twee jaar in plaats van de traagste een gemíddelde starttijd kunnen neerzetten, zullen we wel steeds makkelijker het podium halen.’

VOELEN IN DE VINGERTOPPEN

‘Om goed te starten – ook al duurt dat ‘slechts’ vijf seconden – warmen we telkens drie kwartier op en proberen we de adrenaline te laten stromen, onder meer via opzwepende dancemuziek. Door de stress en zeker als er veel Belgische fans opdagen, sta ik sowieso opgepompt en trillend aan de start: hartslag ruim boven de honderd, en rond de 160 na de start. Zaak is om dan binnen de twee seconden zen te worden. Cruciaal, want hoewel de eerste bochten meestal traag lopen, moet je heel precies sturen. Als je door een foutje in het begin van 50 kilometer per uur naar 40 zakt, weegt dat qua tijdverlies meer door dan beneden in de baan van 130 naar 125 te gaan.

‘Die mentale switch maken is lastig, maar toch slaag ik erin meteen te focussen. Onze eerste coach noemde me zelfs Steady Eddy, omdat ik tijdens de race altijd rustig blijf, nooit panikeer als ik een foutje maak – mijn plan B, hé. Al kan ook ik een steek laten vallen, zoals bij de crash op de Wereldbekerwedstrijd in Whistler. Een fractie van een seconde te veel stilgestaan bij een vorige, vlekkeloos genomen moeilijke bocht, waardoor ik de concentratie verloor bij de volgende. Meteen keihard afgestraft, het risico van het vak…

‘Zo’n fout lijkt minuscuul, want een bob bestuur je door met twee ringen de touwtjes te controleren die aan de ijzers onderaan je slee vasthangen. Op- en neergaande bewegingen van hóógstens twee, drie centimeter. En niet met een gesloten vuist, maar met de vingertoppen. Daarom draag ik ook nooit handschoenen, want meer dan op het zicht – niet kijken naar de voorkant van de bob, maar naar het einde van de bocht – stuur ik vooral op het gevoel. Te vergelijken met de snaren van een harp bespelen, alleen zit je in een slee die ruim honderd kilometer per uur gaat en een bulderend lawaai maakt…

‘De kunst is om in die omstandigheden de afdaling als een vertraagde film in je hoofd af te spelen. Om zo het specifieke ritme en tempo van elke baan haarfijn te kunnen aanvoelen. Op elke piste moet je immers een ander lied spelen: de ene keer iets met een stevige beat, de andere keer veeleer een slow.’ (lacht)

DE ANGST VOOR DE CRASH

‘Ik heb in de negen jaar als stuurvrouw ongeveer duizend afdalingen afgewerkt en nog altijd overvalt me de angst om te crashen, zeker bij gevaarlijke banen. Door ouder te worden is het zelfs weer bijna even erg als in het eerste jaar als groentje. Een hátelijk gevoel. Vaak denk ik: als ik nu naar huis kon gaan… Met een ei in de broek moet ik mezelf aan de start dan echt moed inpompen: ‘Elfje, als die vrouwen heelhuids beneden zijn geraakt, dan kun jij met je stuurcapaciteiten dat zéker.’

‘Niets erger dan die stress, meer dan de druk om door fouten tijd te verliezen. Dat is óók balen, maar crashen, zoals in Whistler, is nog veel akeliger. Vooral dat ultrakorte moment waarop je beseft dat het fout gaat… Echt vies, alsof je hart stilstaat. Ook daarna is het, als je ondersteboven naar de finish dondert en volledig door elkaar gerammeld wordt, geen plezante ervaring. Dat duurt een ééuwigheid. En dat gekraak van onze metalen slee tegen het ijs, om van te rillen! Toch denk ik altijd eerst: is mijn remster oké? Want ík ben verantwoordelijk voor de crash, hé. Gelukkig heb ik het tot nu toe ‘slechts’ zevenmaal moeten ervaren, dat valt mee, op duizend keer. Was ik zoals anderen al dertigmaal gecrasht, dan was ik al lang gestopt.

‘Het vreemde is: zodra de afdaling begint, verdwijnt die angst voor een stuk. Tot die aartsmoeilijke bocht eraan komt en je je hart hoort bonken: daar is’ m, daar is’ m! Maar als je die bocht perfect neemt, volgt even vlug de opluchting. Oef! De échte ontlading volgt echter pas na de finish, zeker na een toptijd. Dan, en later op het podium, mijn vreugde met Sophie delen, daarvoor doe ik het, meer dan voor het gevoel onderweg. Sommige stuurvrouwen kicken daar op, en enkele jaren geleden kon ook voor mij qua adrenalinerush niets het bobsleeën overtreffen, maar nu relativeer ik het meer. Omdat ik, op mijn 31e intussen, besef hoe belangrijk het leven náást mijn sport is. De reden waarom die crashangst opnieuw is toegenomen, denk ik.’

BLAUWE PLEKKEN EN LITTEKENS

‘Mensen vergelijken bobsleeën soms met een rit in een achtbaan, maar je kunt het niet vergelijken. Een achtbaan is leuk, kriebels in de buik. Bobsleeën, dat is pijn lijden. Zeker na een crash, zoals in Whistler. We hebben wel een beschermend kevlarpak aan en om geen brandwonden op te lopen duwen we ons dan met onze helm af tegen het ijs, maar het is onvermijdelijk. Vooral bij de remster, omdat die, in tegenstelling tot ik als stuurvrouw, niet beschermd wordt door de capsule van de slee. Je had Sophies rug na die crash in Whistler moeten zien: opgezwollen, rood, blauw – een mix van bloeduitstortingen en oppervlakkige brandwonden.

‘Zelfs als je niet crasht, is elke afdaling een aanslag op je lichaam. Mijn benen staan vol blauwe plekken en littekens van te blijven haperen aan de slee bij het inspringen – bloedende wondjes die ik door de adrenaline vaak pas na de wedstrijd opmerk. Door de neerwaartse g-krachten plakken we ook bijna letterlijk tegen de bochten en worden onze ingewanden naar beneden gedrukt. Als ik beetje fout instuur, weet ik soms een milliseconde niet waar ik ben.

‘Omdat ons lichaam bij elke bocht een slag krijgt én omdat we zelf onze 165 kilo zware bobslee voor de race in en uit de vrachtwagen moeten sleuren, worden onze nek en rug ook zwaar belast. Verder hebben we, gezien de vele sprinttrainingen, dikwijls typische overbelastingblessures: hamstringverrekkingen, peesontstekingen…

‘Minder zwaar dan vorig jaar is – gelukkig – het dieet. Het totale gewicht van een slee plus de twee dames was toen gelimiteerd op 340 kilo. Maar omdat onze slee, Spanky, heel zwaar was – 183 kilo – en Annelies, mijn toenmalige remster, evenveel woog als ik – ruim 75 kilo – zaten we te dicht tegen de bovengrens en moesten we vijf, zes kilo afvallen. Heel stresserend. Voortdurend keken we in elkaars bord: hoeveel groentjes, hoeveel stukjes vlees eet zij? Op de wedstrijddag ontbeet en dronk ik zelfs niet, om elk risico op overgewicht uit te sluiten – verre van ideaal om te presteren.

‘Dit jaar hoeft dat niet meer. De bobsleefederatie heeft immers het maximale gewicht teruggebracht van 340 naar 325 kilo, waardoor we Spanky moesten inruilen voor Maximus, een nieuwe, 18 kilo lichtere slee: 165 in plaats van 183. Omdat Sophie 10 kilo minder weegt dan Annelies, moeten we nu zelfs gewichten bijleggen, zodat we de bovengrens zo dicht mogelijk benaderen. We zouden ons natuurlijk ook kunnen volvreten, maar met een vet lijf kun je niet snel starten, hé. Geen drie desserts dus, eentje mag gelukkig weer wel.’ (lacht)

DOOR JONAS CRETEUR – FOTO IMAGEDESK – JONAS LAMPENS

‘Elke dag maak ik een wandeling op de baan, van beneden tot boven. Dan lig ik bijna met mijn neus tegen het ijs om de ideale lijn te bepalen.’ – ELFJE WILLEMSEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content