Nooit, zegt Pär Zetterberg, is het in hem opgekomen onrust te zaaien op Anderlecht. ‘Vooral omdat ik na mijn carrière bij deze club blijf.’ De twijfel is geweken. ‘Iedereen ziet dat het stilaan beter met mij gaat.’

Na enkele moeilijke maanden heeft Pär Zetterberg het opnieuw naar zijn zin in Brussel. Zijn vrouw komt met de kinderen terug uit Zweden, in Sportweekend gaf hij zijn eerste live-interview in het Nederlands (trots : “Heb je het gezien ?”), en ook op het veld speelt hij weer mee. Het gaat héél Anderlecht voor de wind aan de vooravond van de beslissende Champions League-wedstrijd op Bayern München.

Is ook Pär Zetterberg dan gelukkig ?

Pär Zetterberg : “Ja. Ik ben teruggekeerd om weer met het succes aan te knopen. Dat is er hier een paar jaar niet meer geweest. Ik hoop dat het blijft duren zoals nu, maar we zijn nog niet eens halfweg het seizoen.”

Heeft het feit dat je er op het veld niet altijd bij was, je vreugde getemperd ?

“Absoluut. Ik heb mezelf vragen gesteld. Elke speler wil op het veld staan, ik ook. Vóór het seizoen had ik niet gedacht dat dit me zou overkomen. Er waren momenten dat ik me dicht bij een basisplaats waande. Na de kwalificatie tegen Boekarest, bijvoorbeeld, toen ik in de rust inviel en we een goede tweede helft speelden. De match daarna, tegen Antwerp, kreeg ik weer een kans, maar drie dagen later tegen Krakau zat ik op de bank.”

Tegen Antwerp wonnen jullie, maar het was niet goed.

“Dat klopt. Zij waren extra gemotiveerd en troffen geen goed Anderlecht.”

Zou je anders in de ploeg blijven staan zijn ?

“Dat weet ik niet. Dat moet je de trainer vragen.”

Maar over je eigen prestaties in die periode kan je zelf toch niet tevreden zijn geweest. Of wel ?

“Nee, het was niet goed. Op die tweede helft tegen Rapid Boekarest na. En de laatste wedstrijden gaat het ook stilaan beter.”

Waar heeft dat mee te maken ?

“Met het feit dat ik matchritme opdoe. Ga maar eens na : veel wedstrijden heb ik niet gespeeld in de voorbereiding. Ik ben een speler met een dieselmotor, ik heb veel wedstrijden nodig om goed te worden. Dat blijkt nu ook : het gaat steeds beter naarmate ik meer speel. Stilaan geraak ik in vorm. Voor mij is het heel moeilijk om zonder veel matchtritme ineens een hoog niveau te halen als ik dan toch eens word opgesteld. Andere spelers kunnen dat wel. Olivier Doll, bijvoorbeeld. Maar eens ik het ritme vast heb, ga je ook weinig hoogtes en laagtes zien in mijn prestaties, dan hou ik gedurende een langere tijd een constant niveau aan.”

Tot dusver liet je dat zelden zien. En dan zeg men…

“… hij is versleten. Ja, ik weet het. Maar nu ziet iedereen dat het stilaan beter met me gaat. Ik ben er nog niet helemaal, het kan nog beter, maar ik voel dat het komt.”

Hoe erg vind je het van het veld te stappen na een mindere prestatie, jij die weet dat je met argusogen wordt gevolgd ? Denk je dan : weer een kans gemist om het vertrouwen van de trainer te winnen ?

“Ach. Ik reageer niet meer zoals toen ik jong was. Een jonge speler is alleen met zichzelf bezig, als je ouder wordt telt vooral dat de ploeg wint. Niet dat ik niet meer ontgoocheld kan zijn over mijn eigen prestaties. Soms denk ik achteraf ook wel eens : putain, qu’est-ce que j’ai fait là ? Maar als jonge speler stel je je dat soort vragen niet. Met het ouder worden ben ik ook meer bevrijd : het grootste deel van mijn loopbaan ligt achter me. Wie jong is, wil zich bewijzen, in de schijnwerpers staan, aandacht opeisen. Sinds een paar jaar lees ik de sportpers niet meer. Dat heb ik in Griekenland geleerd, want daar maken ze je echt helemaal af als het niet goed was. Dan valt het hier nog heel erg mee. Tien jaar geleden las ik alles omdat ik wilde weten wat anderen van me dachten. Journalisten kunnen de loopbaan van een speler maken of breken.”

Zijn het uiteindelijk niet de prestaties die bepalen hoever een speler het schopt ?

“Een goede pers helpt je een heel eind vooruit. Op bepaalde momenten heeft iedereen goede publiciteit nodig. Niemand kan van zichzelf beweren dat hij daar helemaal buiten of boven staat. Prestaties lever je zelf, maar de uitstraling, hoe het overkomt bij het grote publiek, dat heb je zelf niet in de hand. Nu speelt het minder, maar toch heb ik nog altijd, zoals alle spelers, de pers nodig. Zoals jullie ook de spelers nodig hebben.”

Voorzitter Roger Vanden Stock was verbaasd tijdens de onderhandelingen met jou, dat je je afvroeg of je nog populair was bij de paars-witte aanhang.

“Ik vind het prettiger om te spelen voor een ploeg waar de supporters je respecteren, dan ergens waar ze niet om je geven. Ik wilde gewoon bij Anderlecht mijn carrière afsluiten en waardig afscheid nemen van iedereen. Dat kon niet toen ik inderhaast naar Olympiakos ben verhuisd. Die transfer kwam tot stand tijdens mijn vakantie. Op dat moment heb ik me voorgenomen om mijn spelersloopbaan hier af te sluiten, en nooit ergens anders.”

Als speler van Olympiakos hoopte je nooit tegen Anderlecht te moeten spelen. Je zou, zei je, in dat geval liever niet op het veld komen. Geldt het omgekeerde ook ?

“Nee, Anderlecht is mijn club. Als we het morgen opnemen tegen Olympiakos, dan speel ik zeker.”

Je bedoelt : als de trainer dat ziet zitten.

(Lacht. ) Juist : als de trainer het wil. Goed gezegd.”

Met jouw status had je het Hugo Broos moeilijk kunnen maken toen je zo vaak op de bank zat. Dat deed je niet.

“Met ouder worden word je ook slimmer. Ik heb geleerd dat het niets oplevert om uit te halen in de pers. Het is ook niet goed voor de sfeer in de ploeg. Op dit moment is het nergens voor nodig om onrust te stoken. Alles loopt goed, waarom zou ik dat dan verstoren ? Vooral omdat ik na mijn carrière bij deze club blijf.”

Eén keer liet je je toch gaan : na de thuiswedstrijd in de Champions League tegen Bayern München, waar je pas op het eind mocht invallen.

“Dat klopt. Dat had vooral te maken met de ontgoocheling van het moment. Mijn eigen situatie speelde wel mee, maar toch vooral die wedstrijd. Ik keek al verder dan die avond : we hadden twee punten laten liggen die voor het oprapen hadden gelegen. Met elf tegen tien had Anderlecht zijn greep op Bayern nooit mogen laten verslappen. Je krijgt immers niet zo vaak de kans om Bayern te kloppen. Het was met die gedachte in het achterhoofd dat ik die uitspraken deed.”

Stak het je dat je wél mee mocht spelen tegen Charleroi en Antwerp, maar niet als het er écht om ging, in de Champions League ?

“Het is gemakkelijker een topmatch te spelen wanneer je al wat gewone wedstrijden in de benen hebt.”

Had je in die periode de grote wedstrijden kúnnen spelen ?

“Eerlijk : ik zou het erg moeilijk hebben gehad. Tegen Lyon, bijvoorbeeld, ging het wél al, maar ik kwam toen niet vanuit het niets. Ik had de reservenmatch tegen een sterk Standard in de benen, de bekermatch op Molenbeek ook, en de uitwedstrijd op Bergen. Ik zeg niet dat ik de grote vorm te pakken had tegen Lyon, maar ik voelde me al beter. Dat extra matchritme gaf me meer vertrouwen, liet me toe een hoger spelritme aan te kunnen en betere passes te versturen. Zonder matchritme heb je voor alles meer tijd nodig.”

Is dat nieuw voor je, of ben je altijd een diesel geweest ?

“Tien jaar geleden was ik het ook, maar toen zag je het minder omdat ik altijd speelde en na afloop van de voorbereiding doorgaans op toerental zat. Maar toen ik terugkwam uit blessure, zag je het wel.”

Mooi toch van de trainer, dat hij zijn 4-4-2 omvormde in een 3-5-2 om jou te laten spelen.

“Absoluut. Bedankt, trainer ! Ik weet dat hij nooit heeft getwijfeld aan mijn kwaliteiten, maar alleen bang was dat Baseggio en ik elkaar voor de voeten zouden lopen. Dat deden we niet : niet op Molenbeek, niet tegen Lyon en niet tegen Lierse.”

Stoort het je dat jullie altijd met elkaar worden vergeleken, Baseggio en jij ?

“Waarschijnlijk heeft Walter er meer last van dan ik, omdat hij het niet gewend is. Ik heb het bij Anderlecht nooit anders gekend : eerst met Degryse, dan met Scifo en nu weer. We praten er vaak over : Walter en ik zijn goede vrienden. Het kan, wij twee samen. Anders win je niet van de sterkste ploeg in Frankrijk.”

Ook al luidt de conclusie doorgaans dat Baseggio het spel versnelt en dat jij het vertraagt. Met als mooiste voorbeeld de uitwedstrijd op Charleroi, waar hij in de tien minuten die hij inviel de bal vaker in één tijd diep stuurde, dan jij in de voorgaande tachtig minuten samen.

“Die match mag je niet veralgemenen, het is een slecht voorbeeld.”

Waarom ?

“Omdat ik niet goed speelde. Omdat ik op dat moment niets van matchritme had. Dan ga je je indekken om je zwakke punten te verbergen. Daarom speelde ik toen op zekerheid. Vooral breed dus, om niets verkeerd te doen. Vergelijk dat duel eens met die tegen Lyon. Tegenwoordig geef ik wél al eens een directe pass naar voor, omdat ik vertrouwen én de juiste vorm heb.”

Zou je anders spelen als je alleen werd opgesteld, zonder Baseggio naast je ? Moet jij je nu inhouden op het terrein ?

“Ik moet de bal achterin niet gaan opvragen, want dat doet hij al. Maar dat kost me niet veel moeite. We zijn heel verschillend. Ik ben iemand die zich in de buurt van de zestien meter moet ophouden, om daar met korte passes combinaties op te zetten en spelers voor doel te brengen – zoals handballers die de bal afleggen om iemand te laten scoren. Maar ik ben géén tweede spits. En Baseggio is een centrale middenvelder met een uitstekende pass in de voeten en een goed afstandsschot.”

Wat de trainer zich afvroeg, was of jullie samen het verdedigende werk aankunnen in een 4-4-2, of dat je een extra verdedigende middenvelder nodig hebt – Besnik Hasi – om in een ander systeem de verdedigende kwetsbaarheid in het middenveld te camoufleren.

“Natuurlijk kan het allebei. Ook al zal ik in individuele duels nooit zoveel ballen afpakken als de gemiddelde verdediger. Tegen Lyon liep mijn tegenstander vaker achter mij dan omgekeerd. Dan heb ik toch al één speler uitgeschakeld ?”

Hoelang zou je het nog uitgehouden hebben op de bank ?

“Dat weet ik niet. Ik hoop dat ik de trainer op training en in de wedstrijden ervan heb overtuigd dat ik stilaan mijn beste vormpeil benader en dat ik zijn vertrouwen waard ben. Ik kan echt niet zeggen dat ik op uitbarsten stond, dan wel of ik het nog maanden had volgehouden. Ik heb moeilijke momenten gekend, dat klopt. Tien jaar geleden zou ik me niet zo gedeisd hebben gehouden. Maar nogmaals : ik heb geleerd dat dit doorgaans niet veel oplevert. Je problemen los je beter binnenskamers op. Ik heb de trainer nooit in problemen willen brengen. Hij moet zijn job kunnen doen en ik de mijne.”

Nooit je terugkeer beklaagd ?

“Nee. Ik wist waarom ik terug wilde, ook al besefte ik dat er vragen en twijfels zouden rijzen. Anderlecht is mijn club, waar ik me ook gesteund voelde toen ik niet speelde. Ik wist dat ik de club iets kon bijbrengen, vroeg of laat.”

Een paar weken geleden belde een Franstalige collega je op. Hij deed zich voor als de manager van Sporting Charleroi en vroeg je of je geen zin had om een half jaar voor hen te komen voetballen gezien je bankzittersstatuut bij Anderlecht. Je zei niet meteen nee. Had je het willen overwegen ?

“Nee. Maar ik zeg nooit direct nee als er me iets gevraagd wordt, ik denk eerst na en praat dan. Ik zou in ieder geval neen hebben gezegd, want ik sluit mijn spelerscarrière hoe dan ook bij Anderlecht af.”

Roger Vanden Stock is je eerste supporter. Hij gaf al een aantal keer aan dat hij je liever zag spelen. Bewees hij je daarmee een dienst ?

“Hij is de patron van de club, maar Broos is de patron van de ploeg. De voorzitter heeft nooit geëist dat ik zou spelen. Dat zou ik ook niet willen : ik wil mijn plaats afdwingen op het veld, niet met zachte druk van buitenaf of door verklaringen in de pers. Ik wil geen privileges omdat de voorzitter me graag heeft. Ik wil op dezelfde manier behandeld worden als iedereen.”

Een ploeg die het zich kan veroorloven Pär Zetterberg op de bank te houden, maar ondertussen ruim aan de leiding staat in de nationale competitie en Europees niet onaardig presteert, moet wel heel sterk zijn. Ben je verbaasd over de sterkte van het Anderlecht dat je hebt aangetroffen ?

“Wat me opvalt, is de constante in de prestaties, ook al was niet alles even goed. Het is ook een brave groep, zeker in vergelijking met wat ik hier vroeger heb meegemaakt. En ze is een stuk jonger. De jonge spelers stuwen de oude garde vooruit.”

Wat mist Anderlecht nog ?

“Aanvoelen wanneer het spel trager of sneller moet. Soms speelt men hier te snel diep en dan komt de bal ook te snel terug, waardoor je onder druk komt te staan. Dat kan dus nog beter.”

Je bent drie jaar weg geweest. Is de Belgische competitie er in die tijd zwakker op geworden, of valt het nog mee ?

“Het valt nog mee, hoor. Belgen zijn de kampioenen in het bekritiseren van zichzelf. Als de competitie hier niets voorstelt, win je niet tegen Milan, Lyon of Dortmund. Maar het verschil tussen de top en de staart van de rangschikking is wel groter geworden.”

Breng je Anderlecht naast het veld al iets bij ?

“Hoe bedoel je ?”

Er lijkt meer op de Zweedse markt gescout te worden.

“Daar heb ik niets mee te maken. Ik ben nog speler : ik moet spelen, geen transfers bedisselen. Geen van de spelers die in beeld komen, is door mij getipt.”

Verbaast Christian Wilhelmsson je ?

“Ja. Hij gaat gemakkelijk diep en vraagt dat de bal snel diep wordt gespeeld. Dat miste Anderlecht een beetje. Hij is ook sterk in één tegen één situaties. Je ziet : er is nog jong talent in Zweden. Je moet het alleen vinden.”

Daarvoor haalden ze jou toch in huis ?

(Lacht.)

Hoelang sta je zelf nog op het veld ?

“Geen idee. Zolang ik me amuseer en ik het gevoel heb dat ik de ploeg iets kan bijbrengen, ga ik door. Zodra ik merk dat iedereen me van alle kanten voorbijloopt, kap ik ermee. Dat kan nog één jaar duren, maar net zo goed twee of drie.”

Welke sportieve ambities heb je nog ?

“Ik zou graag tien landstitels op mijn palmares hebben. Ik heb er nu zeven, waarvan vier met Anderlecht.”

Zou je een job als die van Marc Degryse bij Club Brugge zien zitten ?

“Sportief directeur word je niet zo maar. Ik weet het niet. Laat ik eerst maar aan de basis beginnen en dan zie ik wel.”

door Geert Foutré

‘Een jonge speler is alleen met zichzelf bezig, als je ouder wordt telt vooral dat de ploeg wint.’

‘Ik wil geen privileges omdat de voorzitter me graag heeft.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content