Matthias Stockmans
Matthias Stockmans Redacteur van Sport/Voetbalmagazine en Knack Focus.

In het zog van Vincent Kompany, Anthony Vanden Borre et les autres worden de Brusselse straten eindelijk erkend als immense kweekvijver van voetbaltalent. ‘Straatvoetballertjes hebben meer beleving dan andere kinderen’, stelt ook Dimitri Mbuyu, sportief manager van FC Brussels, vast.

Het regent pijpenstelen. Een gure wind blaast door de achterbuurten van het Brusselse stadscentrum. In het quartier Clemenceau loopt een zwarte jongen ondanks de barre weersomstandigheden te pingelen met een kapotte lederen bal. Hij voert dribbelbewegingen uit : overstapjes, telkens opnieuw, tussen de plassen water op het betonnen voetbalterreintje door.

Fofana Issiak is een twintigjarige Ivoriaan uit Abidjan, zoals hem dolen er duizenden straatvoetballertjes rond in het hoofdstedelijke gewest. Bij gebrek aan financiële middelen is pleintjesvoetbal vaak het dagelijkse tijdverdrijf bij uitstek voor deze kinderen en daarmee herbergt Brussel, met zijn amalgaam van 274 verschillende nationaliteiten, eigenlijk de grootste kweekvijver aan voetbaltalent in ons land. Alleen zagen we daar nooit iets van terug in de hogere afdelingen.

Die situatie lijkt te veranderen. In het zog van Vincent Kompany trokken de voorbije jaren nog tal van andere allochtone Brusselse straatvoetballertjes de aandacht van voetbalminnend België. Anthony Vanden Borre (Anderlecht), Jeanvion Yulu-Matondo (Club Brugge), Nabil Dirar (Westerlo), Yves Makabu Ma-Kalambay (Chelsea), Floribert Ngalula (Manchester United), Junior (Standard), Ibrahim Maaroufi (Inter), allemaal sleten ze hun dagen op de vele grasveldjes en betonnen pleinen in het Brusselse. Daarbij moeten we de reflectie maken : is het niet ironisch dat die jongens juist van die pleintjes komen waar we ’s avonds liefst zo snel mogelijk voorbijhollen en waar we onze wagen niet graag parkeren ? Dat juist die jongeren waar we uit pure vooringenomenheid zo weinig mogelijk mee te maken willen hebben, later onze helden blijken te zijn ? Profvoetballers die de Gouden Schoen winnen en op jonge leeftijd door buitenlandse topclubs worden ingelijfd. Op hetzelfde pleintje waar de twintigjarige Fofana met een kapotte bal schaarbewegingen instudeert, leerde de Marokkaan Ibrahim Maaroufi (17) voetballen. Nu speelt Maaroufi in Milaan, waar hij onlangs tegen Livorno als de op een na jongste Interspeler ooit debuteerde in de Serie A.

Maar hoe komt het dat die jongens nu ineens wél doorbreken en dat we hen nu wél zien ? Een kwestie van infrastructuur, zo concluderen we na een rondvraag bij betrokken partijen. “Als je voor een goede infrastructuur zorgt, volgt de rest vanzelf”, beweert Guy Vanhengel, minister in de Brusselse regering en gepassioneerd voetbaldier. En dus trokken zowel de Vlaamse Gemeenschap als het Brusselse Gewest hun portemonnee open. Ander- lecht krijgt de komende vier jaar elk jaar 1,25 miljoen euro toegestopt voor de uitbouw van een opleidingscentrum in Neerpede, FC Brussels jaarlijks 1 miljoen euro en de kleinere clubs als Union Sint-Gillis en White Star Woluwe ontvangen respectievelijk elk 600.000 euro en 100.000 euro. De Waalse Gemeenschap belooft daar nog eens een schep bovenop te doen door de komende vijf jaar een totaal bedrag van 34 miljoen uit te trekken. Mooi, maar wat gebeurt er dan met die centen ? Minister Vanhengel geeft uitleg : “Dat geld moet geïnvesteerd worden in infrastructuur. In de aanleg van synthetische velden bijvoorbeeld, zodat de jongeren altijd in ideale omstandigheden kunnen voetballen. Als regering moeten wij voorwaardenscheppend trachten te zijn, daarmee bedoel ik dat wij de basis moeten leveren om talent zich te kunnen laten ontplooien.”

Een cruciale factor

Maar meer nog dan de aanleg van synthetische velden of betere kleedkamers in de clubs, blijkt de aanleg van de zogeheten Agoraspaces een cruciale factor in de opleving van het Brusselse straatvoetbal. Je vindt ze overal verspreid, deze houten of ijzeren kooien. Een omheind betonnen veldje met twee doelen en daarbovenop vaak ook twee basketbalringen gemonteerd. Ongeveer tien jaar geleden is het Brusselse Gewest begonnen met de sponsoring van deze veldjes. De gemeentes moesten enkel beschikbare ruimte voorzien. In Anderlecht alleen al zijn er sinds 2001 vier van zulke speelpleinen bijgekomen en niet toevallig loopt de evolutie van de vele nieuwe allochtone talenten samen met de nederzetting van deze Agoraspaces. Het is op zulke pleintjes dat jongeren balgevoel en techniek kweken. Kijk naar de Kompany’s en Vanden Borre van deze wereld, hun balaanname en balbeheersing lijkt zoveel vlotter en natuurlijker dan die van hun ‘Belgische’ leeftijdsgenoten. Dimitri Mbuyu, sportief manager van FC Brussels – een van de clubs die financieel gesteund worden door de regering -, beaamt dat ten volle : “In onze jeugd lopen veel allochtonen rond, die jongens voetballen nog allemaal echt op straat”, zegt hij. “Het is authentieker. Die straatvoetballertjes hebben meer beleving, zij genieten echt van het voetballen, dat mis je bij veel andere kinderen. Zelfs bij mijn eigen zoon die voetbalt. Ze hebben talent, maar ze hebben niet de fut om iets extra’s te doen, ze zitten liever achter hun computer. Terwijl de Brusselse kinderen de straat op trekken, waar ze hun techniek en balvastheid kweken. Op straat speel je op kortere ruimtes en perfectioneer je de balaanname. Dat voordeel hebben ze. Je haalt de straatvoetballers er zo uit.”

Het belang van deze Agoraspaces (ook wel minipitches genoemd) leerden ze in Nederland al lang geleden kennen, daar wemelt het al van begin jaren negentig van soortgelijke pleintjes en mogelijkheden om straatvoetbal te spelen. Na Brussel begint stilaan ook de rest van België die invloed te erkennen, in steden als Charleroi, Oostende, Antwerpen en Luik kan je tegenwoordig eveneens zulke projecten aantreffen.

Politiek terrein

Het probleem was, en is dat nog steeds, dat veel van die jonge talenten niet kunnen doorstoten tot de nationale afdeling. Tussen veertien en zestien jaar blijkt een cruciale leeftijd. Op dat moment haken er veel allochtone voetballers af bij hun club en zo gaat een enorm potentieel verloren. “Het valt daarbij op dat vooral Marokkanen en Turken afhaken,” stelt Mbuyu vast, “de donkere jongens blijven meestal wél volhouden. Ik begeef me misschien op gevaarlijk politiek terrein, maar ik vermoed dat het komt omdat de donkere Afrikanen in vele gevallen strikter opgevolgd worden door hun ouders, terwijl Marokkanen of Turken vaker wat meer vrijheid krijgen. Maar met zulke conclusies moeten we voorzichtig zijn, in ieder geval heb ik het er met Hamza Fassi Fihri, de Brusselse schepen van Sport en zelf van Marokkaanse afkomst, al over gehad. We zullen dat zeker eens onderzoeken.”

Op hetzelfde pleintje in de Clemenceauwijk komt een groepje tieners aangeslenterd. Ze hebben een bal onder de arm en voegen zich bij de Ivoriaan Fofana op het Agoraspacepleintje. Een van hen is Bilal Boutraarourt, een zestienjarige Marokkaan. Hij speelt sinds dit jaar niet langer in clubverband, maar komt wél hier nog bijna elke dag met de andere kinderen uit de buurt spelen. “Ik ben gestopt omdat mijn club failliet is gegaan, dat was een amateurploegje. En ik heb niet het geld om mij bij andere clubs aan te sluiten”, vertelt hij. “Hier op het pleintje komen wij elke avond samen, soms met twintig of dertig jongens tegelijk, allemaal nationaliteiten door elkaar en iedereen mag meedoen.”

Op vijftien of zestien jaar krijgt de levensloop van veel van deze straatvoetballertjes een richting. De lijn tussen goed en kwaad is daarbij zeer dun. Een voorbeeld : Jeanvion Yulu-Matondo, Anthony Vanden Borre en Vincent Kompany zaten als jonge tieners allemaal op dezelfde middelbare school, het instituut Chomé-Wyns in de achtergestelde wijk Kuregem. Tegenwoordig heet de school de École Leonardo Da Vinci, vroeger een gereputeerde ingenieursschool, maar de laatste jaren vooral negatief in het nieuws. Stakingen van docenten omdat ze bedreigd of gemolesteerd werden, rellen, pesterijen, steekpartijen, enfin, de school uit Gangsta’s Paradise, maar dan in het echt. In hetzelfde instituut, zij het enkele klassen lager, liep ene Mariusz O. school, de latere protagonist in de fel gemediatiseerde mp3-moorden die werd beschuldigd van de moord op Joe Van Holsbeeck. Zo zie je maar, de ene wordt topvoetballer bij Anderlecht of Club Brugge, de andere vergooit zijn leven in de cel. Dat is de realiteit en de dunne scheidslijn waar duizenden van deze Brusselse allochtone kinderen dagelijks mee geconfronteerd worden.

Naar Frans model

Hoe kan je dan voorkomen dat voetbaltalent verkwanseld wordt door het verglijden in de criminaliteit ? Het oprichten van voetbalacademies naar Frans model zou een oplossing kunnen zijn : een systeem waarin de club (zoals bijvoorbeeld de gereputeerde academie van FC Nantes) zijn eigen school en docenten heeft, en waarbij men de kinderen uit hun gezin plukt en in een soort van kostscholen plaatst. Op die manier krijg je als club dag en nacht controle over doen en laten van je toekomstig voetbalsterretje. Volgens Mbuyu behoort zo’n uitwerking in België echter niet tot de mogelijkheden. : “Het past niet in onze mentaliteit. Frankrijk is een veel groter land, de afstanden zijn er groter, dus is het logisch dat men daar de zaken gaat centraliseren. In België zijn we veel meer familiegebonden. Ik zie ons eerder het systeem van in Nederland hanteren : de kinderen trainen twee keer per dag en de club brengt ze van en naar de school. Om zes uur ’s avonds voert men ze dan naar huis. Zo houd je ook al veel meer controle. Maar daarvoor moet je natuurlijk scholen vinden die bereid zijn daarin mee te gaan. Op dit moment werken de meeste profclubs samen met topsportscholen. De betere elementen komen daar terecht.”

Het nieuw uit te bouwen opleidingscentrum in Neerpede moet volgens minister Guy Vanhengel het uithangbord van Brussel worden : “Vroeger leek dat wel een vervallen oorlogsgebied, met slechte terreinen en verouderde infrastructuur. In het nieuwe centrum van Neerpede moet de elite opgeleid worden, daarom besteden we aan Anderlecht het meeste geld uit : zij spelen ook internationaal mee. FC Brussels moet met ons geld dan veeleer in de breedte werken, door voldoende velden aan te leggen en trainers aan te trekken moeten zij ervoor zorgen dat zoveel mogelijk Brusselse jongeren in clubverband kunnen spelen. Een van die manieren kan zijn door nauwer samen te werken met de kleinere Brusselse clubs zoals Union Sint-Gillis en White Star Woluwe.”

In dat opzicht is FC Brusselsvoorzitter Johan Vermeersch al belangrijk geweest voor het Brusselse voetbal. Graag verkondigt hij in de media dat FC Brussels een club voor en door Brusselaars moet worden en dat jeugdopleiding centraal komt te staan. Vaak blijken dergelijke uitspraken van clubleiders holle kreten te zijn. Maar Dimitri Mbuyu bevestigt dat zijn preses al nuttige zaken verrichtte. Mbuyu : “Onze voorzitter organiseerde enkele vergaderingen waarop verscheidene clubs uit de buurt van Brussel aanwezig waren. We proberen nauwer samen te werken om zo een vlottere doorstroming van het talent te krijgen. FC Brussels telt nu iets meer dan zeshonderd jeugdspelers en heeft de meeste jeugdploegen van het land. Die samenwerking is niet altijd even evident. De mensen denken dat dit alleen maar ten gunste komt van FC Brussels, maar het kan goed zijn dat een groot deel van die jeugdspelers terugvloeit naar de kleinere clubs, want niet iedereen kan het tot profvoetballer schoppen. In de straal van acht kilometer lopen er hier duizenden jongeren die voetballen. Maar we mogen nooit vergeten dat er ook provinciale en gewestelijke jeugdelftallen moeten zijn voor de minder getalenteerden. Wij werken niet elitair, zoals onze buren dat wél doen. Wij gaan niet agressief op zoek naar jeugdig talent.”

De jeugdopleiding van Brussels behoort tot de beste van het land. Zo kregen ze onlangs nog een dotatie van de UEFA voor hun jeugdpolitiek, alleen Genk en Westerlo deden beter. Bijna alle nationale jeugdselecties van FC Brussels staan in de top vijf en op internationale toernooien behoort Brussels steevast tot de genodigden. “Elke week staan er scouts langs het veld van onze jeugdwedstrijden,” vervolgt Mbuyu zijn discours, “ze deinzen er niet voor terug om hun visitekaartje af te geven aan de ouders van talentvolle jongeren. Onze voorzitter heeft al het idee geopperd om Mechelse schepers aan de ingang te zetten ( lacht). Er is maar één club die het correct speelt : PSV, die vragen toestemming om met een jeugdspeler te onderhandelen.”

Een toekomst bieden

Geld, daar draait het allemaal om. Johan Vermeersch ergert zich er begrijpelijkerwijze blauw aan dat eigen jeugd niet beschermd wordt in ons land. Vijftienjarige talenten kunnen zonder enige vorm van vergoeding weggeplukt worden, vooral Genk bouwde de voorbije vijf jaar een intensief scoutingapparaat uit. Terwijl Vermeersch van een heel ander principe uitgaat. “De betere Brusselse jeugdspelers komen op termijn automatisch bij FC Brussels terecht”, verklaarde hij eens in een dagblad. Dat is inderdaad een goedkopere visie. “Brussels heeft niet het budget om zelf te gaan scouten op de pleintjes of in de straten”, verduidelijkt Mbuyu de woorden van zijn voorzitter. “Dus proberen wij onze jongeren te behouden door hen een toekomst in de club voor te schotelen. Samen met Patrick Wachel houd ik me bezig met de doorstroming vanaf zestien jaar naar de A-kern. De beste voorbeelden zijn Steve Colpaert, die het al op zijn negentiende tot aanvoerder schopte, Michaël Jonckheere, Arnaud Sutchuin en Maxime Verstappen. Op die manier zien de andere jongeren dat ze bij ons écht kansen krijgen. Dat er vorig seizoen niemand van de beloftevolle jongeren in onze jeugd vertrok, bewijst ons gelijk.”

Guy Vanhengel kijkt tevreden toe en besluit: “De trend is gezet, de clubs in Brussel schenken meer aandacht aan het straatvoetbal en de allochtonen. Niet vergeten dat twee op de drie kinderen die geboren worden in Brussel van allochtone afkomst zijn, maar dat hoeft niet af te schrikken. Integendeel, Vincent Kompany kreeg van ons niet voor niets het Bronzen Zinneke toebedeeld, hij geldt als voorbeeld van de typische Brusselaar : drietalig, geëngageerd en open van geest.”

Het valt toe te juichen dat België eindelijk ontdekt welke kweekvijver van talent in de Brusselse straten huist. Wordt dat slim aangeboord, dan lacht de toekomst voetbalminnend België toe. Kijk naar Zwitserland : het stelde ook jarenlang niets voor op internationaal voetbalgebied, maar dankzij het opzetten van opleidingscentra en vooral dankzij het erkennen van allochtone inbreng slaagt de Zwitserse natie – op zich even verdeeld in gemeenschappen als ons kleine landje – erin weer mee te tellen. Laat het een les zijn.

MATTHIAS STOCKMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content