Geprangd tussen de woonwijken ligt in Gentbrugge het stadion van AA Gent. Over bureaus in de badkamer, de stilstaande klok van Ajax en een hond die Max heet.

Bruiloftstraat 42. Draai de oprit op, wandel het woonhuis binnen waarin de administratie is ondergebracht en je staat aan de receptie oog in oog met de gefotografeerde kop van een Indiaans opperhoofd. Welaan, Kuifje bij de Buffalo’s. Ook achteraan de woning, in het bureau van Michel Louwagiegoeiemorgen – verwijst een afbeelding op een glasplaat naar de bijnaam van AA Gent. Toen in 1913 een Amerikaans circus neerstreek in Gent met een act rond Buffalo Bill, indianen en echte buffels en de studenten in de zaal ‘Buffalo’ scandeerden om hem aan te moedigen en dat de week daarop tijdens de wedstrijd herhaalden, was een roepnaam geboren.

Michel Louwagie zelf werd door Johan Boskamp de Badmeester gedoopt. Hij was in 1974 nog Belgisch kampioen en recordhouder op de tweehonderd meter rugslag. “Twee minuten zeventien seconden, nu zwemmen ze op wereldniveau twintig seconden vlugger”, grijnst hij als de koffie is binnengebracht. Achter hem staat achteloos een assortiment bekers uitgestald, maar een trofeeënkast, neen, die heeft Gent niet. Of eigenlijk wel. “Vroeger waren we een coöperatieve vereniging voor voetbal, tennis, hockey en atletiek, de Gantoise, en de prijzenkamer is nog altijd in het lokaal van de atletiek ondergebracht. Pradel Moreels, die intussen overleden is, ontfermde zich daarover.” Alleen wil zijn weduwe de sleutel niet geven. “Maar wat er staat, van ons en van hem, zullen we wel eens verdelen als we naar het nieuwe stadion gaan.”

Wel uitgestald is een foto van Louwagie als voorzitter van de nationale zwembond, geflankeerd door Guy Vanhengel, voormalig minister van Sport, en de secretaris-generaal van de zwembond ten tijde van het honderdjarige bestaan. “Ik vervul een coördinerende rol tussen de Waalse en de Vlaamse Liga, wat mijn werk voor de zwembond beperkt in volume en tijd. Maar het is wel leuk, het zorgt voor verstrooiing. Ik ben door het zwemmen in het voetbal geraakt, dus ik vind dat ik nu ook iets moet terugdoen voor het zwemmen.”

Dertig jaar geleden is Louwagie, Bruggeling, na zijn studies lichamelijke opvoeding blijven hangen in Gent. Veertien jaar daarvan werkt hij bij AA Gent. “Ze zochten hier iemand met een sportopleiding die niet gevoetbald had, want de vorige manager was een ex-profspeler en hield zich wat te veel met het voetbal zelf bezig.” Inmiddels zijn de schulden van de club teruggebracht van 22 naar 5 miljoen euro. “En als je het klassement van de laatste vijf jaar bekijkt, staan wij vierde doordat we continuïteit halen. Genk is bijvoorbeeld al kampioen geweest, maar eindigde ook al eens ver in de middenmoot, waardoor het nog na ons komt. Maar echt eens met de eerste twee, drie meedoen, dat is een ander verhaal, hé. Het is niet gemakkelijk om dat te doorbreken. En in Gent wil men álles. Onze supporters zijn grootstedelingen en veeleisend. Ze willen voortdurend vernieuwing, waardoor het hier, zoals in elke grote stad, nooit rustig kán zijn.”

Naar het bureau van voorzitter Ivan De Witte is het lang zoeken : hij heeft er geen. Hij belt wel, zegt Louwagie, tot zes, zeven keer per dag met hem. “Maar in ons nieuwe stadion zal dat anders zijn. Dan willen we een groot bureau voor de voorzitter met een vergaderzaal. Zoals op Anderlecht, waar ze van de eretribune recht het bureau van Vanden Stock binnen kunnen stappen en na een wedstrijd bijvoorbeeld kunnen overleggen of tot rust komen. Hier is het niet ideaal, maar het is proper, het onthaal is verzorgd en we hebben ons hier goed gevoeld.” Hebben gevoeld. De mentale klok loopt in Gent steeds meer voor, richting 2006, wanneer op een andere locatie een fonkelnieuw stadion voor de club zal verrijzen.

Een wandelingetje door het huis – want dat is het : een gewoon huis – leidt van het kleine achterafkamertje van Bruno, de administratief en ticketverantwoordelijke (“die ook veel moet rondlopen en er buiten af en toe eentje rookt”) over de bevlekte vloer (“er is iets uit het kopieertoestel gelopen dat we moeten laten opkuisen”) langs het met mappen volgestouwde bureau van de juridisch adviseur (“want we hebben steeds meer juridische problemen tegenwoordig”) naar het bureau van Patrick Lips, de commercieel directeur.

Ofschoon het nog vroeg is, wijst de klok al twaalf uur.

Lips : “Die klok staat stil. Het was nog een cadeau van Ajax.”

Louwagie : “Kwartfinale Uefacup : 0-0 hier en 3-0 ginder. Hoe omschreef Van Gaal ons ook alweer ?”

Lips : “Een luizenploeg. Ik werkte toen nog voor de radio en ik zat op de tribune naast een Nederlandse collega, die zei : hoe krijgen jullie hier godv… nog volk over de vloer ?Vandereycken speelde toen nogal… ( grijnst). Maar Ajax was toen ook wel een zeer sterke ploeg. 0-0 thuis was op zich een goed resultaat, maar we kwamen gewoon niet in de match.”

Waar de klok is blijven stilstaan, stokte ook de palmares van AA Gent : op twee bekers van België na is de kwartfinale in de Uefacup tegen Ajax het hoogtepunt.

Het bureau verderop in de gang wordt gebruikt door de verantwoordelijke van de logistiek en de technische dienst, samen met Gilbert De Groote, de hoofdscout. Met nostalgie diept hij zijn aansluitingskaart van 25 augustus 1959 op en een clubboek met het Gents elftal van de eeuw. De Groote staat er naast ErwinVandenbergh, AadKoudijzer, JefJurion, Michel DeWolf, Suvad Katana, SørenBusk… Alle scoutingsverslagen passeren door zijn kamertje.

Louwagie : “Soms zitten er héle goeie tussen. Lombaerts heeft hij bijvoorbeeld op Brugge gezien. In het kader van de besparingen is Gilbert niet alleen hoofdscout, maar ook jeugdcoördinator. Om onze eerste ploeg te kunnen realiseren moesten we besparen in een aantal andere afdelingen. Dat is het lot van een club die geen 20.000 toeschouwers telt.”

Lips : “Voorbeelden leren wel dat het aantal toeschouwers vaak verdubbelt door naar een nieuw stadion te verhuizen. Op voorwaarde dat het ook sportief goed blijft lopen.”

Louwagie : “Vandaar dat wij aan onze continuïteit bij de eerste vijf moeten blijven werken om het product te kunnen verkopen.”

Lips : “Je kan in ons nieuwe stadion, met skyboxen, straks veel meer aanbieden voor de families, vrouwen, kinderen.”

Louwagie : “Je moet ze eigenlijk om zes uur al in je stadion hebben en om twaalf uur moeten ze daar nog zitten. Bedoeling is rondom rond een corridor te maken, zodat je op elk moment iedereen kan ontmoeten.”

Laat men de blik ondertussen naar de overkant dwalen, valt ineens het tweede bureau van Gilbert De Groote op. De met krullen geëmailleerde tegeltjes aan de muur verraden dat dit vertrek oorspronkelijk een badkamer was. “Als ik een douche wil nemen, kan ik hier nog altijd de stoppen eraf draaien.” Onder de tafel priemen twee metalen waterleidingpijpjes uit de grond. Vier mannen lachen. Louwagie : “We hebben een afspraak dat Gilbert alleen ’s morgens hier werkt, de rest van de tijd brengt hij door op het oefencomplex en de vorige jaren zat hij ook veel in het buitenland. Hij zit geen 32 uur per week in dit bureau opgesloten, hoor.”

Het smalle toilet naast de badkamer wilde computerkamer worden en is daar na een zware deliberatie potsierlijk in geslaagd. Verderop zit meneer Bouckaert van de boekhouding tussen de dikke mappen. Tegenover hem bevindt zich het meest ordelijke bureau. De eigenaar ervan, meneer Prim, is er niet. “Jammer”, zegt Louwagie. “Hij is een gepensioneerde supporter die de supervisie van de financiën voor ons doet, de grote lijnen ervan.” Beneden oogt de behuizing al even krap. Zitten Sabine en Annelies in het secretariaat nog ruim behuisd, de fanshop, die vanaf dit seizoen samenwerkt met Nike, oogt als een inkomhalletje en waar nu de receptie is, was vroeger de keuken. “Ik doe geen kosten meer”, stelt Louwagie. “Het enige wat ik wil, is dat het hier proper is.”

Buiten geeft de parkeerplaats uit op de hoofdingang. “We huren hier en daar nog een paar plaatsen bij,” zegt Lips, “waardoor we aan driehonderd vijftig in totaal komen, maar eigenlijk zouden we er minstens duizend moeten hebben. In ons nieuwe stadion zullen we er zelfs veel meer hebben.” Met de kerktoren immer in het gezichtsveld en de villa’s en burgerhuizen rondom, steekt het stadion af als een hooligan op een haantjeskaarting. “Je zit in een woonbuurt. Dat betekent geluidshinder en elke match problemen. Het is tien uur, mensen worden nijdig, ze bellen omdat er te veel lawaai is, iedereen parkeert wild voor opritten. Zeer moeilijk. We gaan eens al die buren uitnodigen naar een wedstrijd, want wat blijkt nu : dat veel mensen die in de straten hier omheen wonen, eigenlijk nog nooit in het stadion geweest zijn. Maar het heeft ook zijn charme, hoor. Zeker nu het goed draait onder Leekens, die geweldig met de teamgeest bezig is, niet alleen in de ploeg, maar ook in de entourage. Onlangs hadden we zo een etentje met spelers én personeel, terwijl dat vroeger apart was. Zo groeit er iets.”

Binnenstappend in het stadion valt het oog op de wall of fame – met onder meer Buffalo Bill, de Gentse Belleman, Erwin Vandenbergh, Zsolt Petry en Frank Dauwen – alvorens bij de gang met kleedkamers te belanden. Legendarisch was die voor de bezoekers : zo klein dat de kinesisten hun spelers masseerden in de gang. Nu vertoont de muur een litteken waar vroeger de deur van het scheidsrechterslokaaltje zat. Een derde groter is de kamer zo geworden. Tijdens de week trainen en douchen spelers en trainers op het oefencomplex aan de Warmoezeniersberg ; in de catacomben van het Ottenstadion waart door de mist van stilte alleen André Tavernier, de materiaalman.

In de kleedkamer liggen dertien ballen. “Opwarmingsballen”, zegt Tavernier. “Zeven voor ons, zes voor de tegenstander. Daarnaast hebben we nog vier wedstrijdballen.” Een bad op abnormaal grote hoogte (“dat niet meer gebruikt wordt en hier eigenlijk niet had moeten staan”) heeft het moeten afleggen tegen vijf douchekoppen en een groot bassin in dof vergeelde tegels. Hier en daar ontbreken brokken.

Tavernier : “Nu wordt zoiets niet meer gezet, maar pas op, dat staat hier van 1986, hé.”

Lips : “Toen ik voor Radio 1 werkte, heb ik hier ooit Pummy Bergholz geïnterviewd. André liet mij binnen en Bergholz bleek gewoon in bad te zitten. Je hoorde op de radio het water op de achtergrond klotsen ( lacht).”

Tavernier : “Pummy kroop altijd in bad zodra de spelers weg waren. Altijd.”

Lips : “Die kleedkamers, in ons nieuwe stadion zal dat allemaal veel beter zijn.”

Tavernier : “Maar pas op, Ajax bij de bezoekers : ook niks speciaals, hé.

Lips : “Hier was het wel erg bij de bezoekers, hé. Wij dachten altijd : die gaan ontmoedigd zijn door zo’n kleine kleedkamer, maar integendeel, ze kwamen supernijdig uit de kleedkamer.”

Tavernier : “Anderlecht, bezoekende kleedkamer : niks speciaals, hé. Brugge : niks speciaals, hé. Nee, nee, de schoonste die ik al heb gezien, is bij Moeskroen. Absoluut. Moeskroen.”

Boven de kleedkamers bevindt zich de Club 50. “Die 50 slaat op het aantal leden en heeft niks met de leeftijd te maken”, zegt Lips. “De leden betalen een vast bedrag, 8700 euro, waarvoor ze twee zitplaatsen op de eretribune krijgen en een luxebuffet, dranken inbegrepen.” Ertegenover de vipruimte, die “wat ongelukkig gebouwd is met die toog zo ver in het midden, waardoor iedereen vooraan opeengepakt staat en achteraan plaats leeg blijft. Dat zijn allemaal dingen waar we in het nieuwe concept bij stilstonden, want bij Gent ligt het verwachtingspatroon altijd zeer hoog. Als het dan niet honderd procent beantwoordt aan de verwachtingen, haken ze snel af. Vanaf het moment dat je weer een kleine opwaartse beweging maakt, zijn ze daar terug. Bij Antwerp werkt het ook zo, net hetzelfde publiek. Moeilijk, moeilijk. Kritisch. Daarom, dat nieuwe stadion zal heel belangrijk zijn voor het prestige.”

Nog een verdieping hoger : de loges. “Behalve een zaal aan de overkant voor recepties, seminaries en dergelijke, hebben we, zoals de meeste clubs, ook al vijftien jaar loges. Zeventien zijn het er, maar voorbijgestreefd : de mensen willen weer buiten zitten. Alle clubs voelen dat. Daarom moeten we weer naar het skybox-gegeven, zoals op Ajax. Je eet binnen en je gaat daarna op een terrasje zitten, waardoor je de sfeer mee krijgt. Ons nieuwe stadion zal er twintig tellen. Ook de business-seats bevinden zich in de open lucht. Dat is ook voor een deel het succes van onze Club 50. Nu, het kan gebeuren dat als het er vijf jaar staat, ze weer allemaal binnen willen zitten, hoor ( grijnst). Je moet voortdurend naar nieuwe dingen zoeken.”

Buiten klinkt vervaarlijk gegrom : onder de tribune blijkt Max te huizen, de heemhond van het Ottenstadion. Goed volk ! Maar Max raast. “Op een half jaar tijd is hier drie, vier keer ingebroken, sigarettenautomaat leeggeroofd, shop opengebroken, dus we moesten iets doen. Sinds we die hond hebben, is er niks meer gebeurd.”

Max’ geblaf verstomt en op de kerk luiden de klokken. Twaalf uur. Aan de Bruiloftstraat 42 is alles rustig, maar 2006 lonkt.

door Raoul De Groote

‘Antwerp heeft hetzelfde publiek als wij. Moeilijk, moeilijk. Kritisch.’ (Patrick Lips)

‘Ik doe geen kosten meer. Het enige wat ik wil, is dat het hier proper is.’ (Michel Louwagie)

‘Je zit in een woonbuurt. Dat betekent geluidshinder en elke match problemen.’ (Patrick Lips)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content