Sport/Voetbalmagazine ging op zoek naar de kampioenen van 1999, 1989, 1979, 1969 en 1959. Deze week: Erwin Albert, topschutter en kampioen met SK Beveren in 1979.

E rwin Albert (55) slaat Sport/Voetbalmagazine open. Zijn oog valt op een foto van Georges Leekens. Albert lacht: “Ach, Georges! Heb ik altijd graag tegen gespeeld, een van mijn favoriete verdedigers. Nooit problemen mee gehad. Helemaal anders dan pakweg Paul Lambrichts. Toen het bestuur me op een dag vroeg welke voorstopper ze moesten kopen, aarzelde ik niet: Lambrichts. Die las in de krant dat ik een geblesseerde schouder had, en gaf me na een kwartier zo’n stomp tegen die schouder dat ik niets meer kon doen. Na vijf minuten had hij ook al mijn been half doormidden getrapt.”

Albert heette voorheen een stugge prater te zijn, maar daar blijkt niets van. Hij toont zich een praatwillig en goed gastheer, nadat hij om halfzes stipt zijn kantoor van de Sparkasse heeft dichtgeklapt en de Marktplatz in het stemmige Hassfurt op stapt, een stadje in het golvende heuvellandschap van Noord-Beieren, ook wel Frankenland genoemd. “Precies 600 kilometer van Beveren”, had de voormalige spits van geel-blauw aan de telefoon uitgelegd. De meegereisde fotograaf is opgetogen: het stadje van 8000 inwoners ziet er alleraardigst uit, een hoofdstraat met een paar zijstraten, vol vakwerkhuizen, die voor een deel uit de zestiende eeuw dateren.

Zijn baard heeft de vroegere spits van SK Beveren niet meer, zijn slome stap en afgetraind figuur nog wel. Elke dag arriveert hij om halfnegen aan de Sparkasse. In zijn vroege voetbaljaren werkte hij ook al bij een bank in Hassfurt, toen hij er een contract kreeg bij de plaatselijke club die toen actief was in de Duitse derde klasse. Dit jaar degradeerde de 1. FC Hassfurt uit de Landesliga van Beieren, omgerekend naar Belgische normen zesde klasse, de reeks waar ook Alberts club in speelt. Maar de vergelijking met tweede provinciale gaat niet op, het niveau ligt hier een stuk hoger, zegt de voormalige spits: “Beieren alleen al is veel groter dan België. München ligt hier 300 kilometer vandaan.”

Vandaag heeft hij geen training. Drie dagen later zal FC Sand am Main zijn laatste wedstrijd winnen, maar het blijft in de rangschikking op de tweede plaats hangen en grijpt naast de promotie omdat de leider, FC Memmelsdorf, ook geen steek laat vallen. Ook volgend seizoen blijft Albert trainer bij de club in Sand, een deelgemeente van 3000 inwoners op tien kilometer van Hassfurt. Gemiddeld speelt het voor 300 toeschouwers. Tijdens het seizoen traint FC Sand am Main drie keer per week, in de voorbereiding zelfs vijf keer. “Mijn vrouw zegt wel eens: ‘Voetbal is je hele leven, je job doe je er maar bij.’ Maar met mijn job verdien ik wél de kost.” Die job in de bank pikte Albert 23 jaar geleden op, na zijn terugkeer uit Beveren.

Hertha BSC

Na de fotosessie wijst Albert – die aan acht jaar Beveren nog een behoorlijke kennis van het Nederlands heeft overgehouden, maar zich toch laat overtuigen om het gesprek in het Duits te doen – de weg naar de plaatselijke culinaire trots. Het moet dan wel snel gaan, want doorgaans sluit Neumanns al om zeven uur ’s avonds: Duitsers eten vroeg! Vanavond is er een meeting voor de werknemers van de Sparkasse, Alberts collega’s. Zijn baas wordt aan het Belgische gezelschap voorgesteld: “Hoe heet jullie competitie waarin Erwin uitkwam nu ook weer?” Albert lacht: “Ze weten dat ik in het buitenland gevoetbald heb, maar België en Beveren kennen ze niet echt.”

Het verhaal hoe hij als jong Duits talent terechtkwam bij een club waarvan hij tevoren niet eens de naam kende, wil Albert nog wel eens vertellen, terwijl hij aan een plaatselijk bier nipt. “Ik heb altijd makkelijk gescoord, overal was ik topschutter. Zo kwam ik ook hier in Hassfurt terecht. Overdag werkte ik toen al bij de Sparkasse, een job die ik kreeg via de club. Mijn trainer hier was een ex-speler van Hertha BSC, die afkomstig was van Hassfurt. Hij tipte die club, en zo kon ik daar terecht voor een proefweek. Dat viel mee, ik kreeg een contract voor twee jaar. Tevoren had ik al eens een contract getekend bij FC Nürnberg, maar dat was niet doorgegaan. Ik werd om medische redenen ongeschikt verklaard voor profvoetbal, omdat ik met mijn hart problemen zou kunnen krijgen. Daarop keerde ik terug naar Hassfurt, een jaar later kon ik naar Hertha. Tussendoor had ik ook getest met Borussia Mönchengladbach, waar Udo Lattek trainer was. De stap van Hassfurt naar miljoenenstad Berlijn was voor mij toen even groot als de stap van Berlijn naar Beveren anderhalf jaar later.” Bij Hertha mocht hij op het eind van het eerste seizoen twee keer invallen: tien minuten tegen FC Saarbrücken en een kwartier tegen Bayern München. Hertha werd dat jaar derde, na FC Köln en Mönchengladbach: “Ik begon met pech: al na acht weken raakte ik aan de knie geblesseerd. De trainer toen was Kuno Klötzer. Hij had het jaar daarvoor met Hamburg de Europabeker voor bekerwinnaars gewonnen. Hij zei me vlakaf dat hij me niet nodig had. Het volgende seizoen maakte ik een goeie voorbereiding door, ik scoorde in de vriendenwedstrijden aan de lopende band, maar Klötzer had een Deense spits gekocht: Henrik Agerbeck. Toen zag ik het helemaal niet meer zitten. Op dat moment kwam een manager langs: Willy Reinke had net een ploegmaat van me, Heinz Gründel getransfereerd naar Waterschei. Ook voor mij had hij een club: Beveren! Ik had nog nooit van Beveren gehoord, en Reinke kende ik ook helemaal niet. Ik wilde eerst niet naar het buitenland, uiteindelijk liet ik me overhalen om een testwedstrijd te spelen. Dus vloog ik van Berlijn naar Düsseldorf, waar Reinke me oppikte om naar Beveren te rijden. Dat was begin augustus ’78. Pas een uur voor de wedstrijd kwamen we daar aan. Beveren speelde voor de Beker van Vlaanderen tegen Lokeren. Ik zie nog altijd Freddy Buyl kwaad op me afkomen in de kleedkamer. Hij zei: ‘Lokeren is voor ons geen vriendenwedstrijd.’ Later snapte ik hoe groot de rivaliteit tussen beide ploegen was. Ik startte op rechts, met Bob Stevens centraal voorin en Jean Janssens op links. Ik was de enige nieuwkomer in een team dat net de Belgische beker had gewonnen. De eerste tien minuten kreeg ik geen bal, maar we wonnen met 3-1 en ik scoorde. Na de match wilden ze me onmiddellijk laten tekenen, maar ik zei dat ik eerst naar huis wilde om daar nog eens goed over na te denken. Een week later ben ik teruggegaan en heb ik getekend.”

Uitslapen

Met Beveren zou Erwin Albert een opmerkelijk seizoen doormaken. Europees sneuvelde het pas in de halve finales van de beker voor bekerwinnaars, tegen Barcelona, nadat het onder meer Inter had uitgeschakeld. Trainer was dat jaar de onbekende Robert Goet-hals, docent voetbal aan de Heizelschool. Goethals, bijgestaan door Rik Pauwels, was nog nooit hoofdtrainer geweest van een eersteklasser. Hij erfde van Urbain Braems een ingespeeld team, waar enkel Johan Coninkx vertrok en Erwin Albert nieuw was. Nog altijd kent Albert zijn Bevers adres van toen uit het hoofd: “Ciamberlanidreef 62! De conciërges hadden tijdens de oorlog in Duitsland gewoond, zij spraken goed Duits. Zij hebben alles voor mij gedaan. ’s Avonds mocht ik bij hen eten. Ook de trainer sprak Duits, net als Freddy Buyl en Bob Stevens. Omdat iedereen zo zijn best deed om Duits met me te praten, duurde het ook zo lang eer ik Nederlands kende. Op het veld was mijn Duitse afkomst niet altijd een voordeel. In het begin werd ik gehaat omwille van mijn afkomst, door tegenspelers en publiek. Als ze nu ‘nazi, nazi’ zouden roepen, legt de scheidsrechter waarschijnlijk de wedstrijd stil. Vooral in Wallonië was dat erg. Maar toen hoorde dat er gewoon bij. Zodra ik mijn waarde bewezen had, waaide dat over.”

Het moeilijkst vond hij de omschakeling van profvoetbal naar semiamateurisme. “Je kan niet elke dag lang uitslapen. Bij Hertha trainde ik twee keer per dag, bij Beveren alleen ’s avonds.” Hij was een van de weinige profs, samen met Wim Hofkens en Gustavo Lisazo. Over die laatste: “Goeie tennisser, aardige vent en héél populair bij de vrouwen. Als het kon, zaten we tot ’s woensdags op de tennisbaan. De meeste andere spelers hadden een baan bij hoofdsponsor Combori. Ik vermoed dat ze de hele dag door het raam zaten te staren. Aan Lisazo heb ik veel gehad. De eerste twee jaar was ik ginder alleen, mijn vrouw bleef hier in Duitsland.”

Albert was de ontbrekende schakel die een al goed geolied team compleet maakte: “Wat heeft een team dat bovenin wil meespelen nodig? Een goeie verdediging, maar vooral een scorende aanvaller. Die, als het spel slecht is, uit het niets toeslaat. Dat heb ik altijd gekund.

“Bij Beveren klikte plots alles ineen. We hadden met Jean-Marie Pfaff een heel goeie keeper. Achterin lachte men met Van Genechten omdat hij alle ballen naar zijn keeper terugkopte, maar hij was op zijn 37 nog zeer snel. Paul was een speler met veel karakter. Op het middenveld verzette Wim Hofkens bergen werk, en met Heinz Schönberger hadden we een geniale voetballer die je nog het best kan vergelijken met Diego, ook al scoorde Schönberger niet zo vaak. Hij was snel, wendbaar op de eerste meters, met een goed speldoorzicht. Iemand met een loepzuivere pass voor doel brengen, kon hij perfect. Hij kon ook ruimte maken voor een ploegmaat. Een schande vind ik het nog steeds dat men hem nooit in overweging nam voor de nationale ploeg. Wie nog geen naam en faam had in de Bundesliga wanneer hij naar het buitenland ging, telde niet mee. Horst Hrubesch voetbalde in België twee jaar bar slecht, maar elke week stond zijn naam in het voetbalweekblad Der Kicker omdat hij internationaal was toen hij vertrok uit Duitsland. Toen Duitsland tegen België speelde, vroegen journalisten aan toenmalig bondscoach Jupp Derwall of hij niet overwoog om Heinz Schönberger een kans te geven. Zijn antwoord: ‘Heinz Schönberger? Nog nooit van gehoord.’

“Bob Stevens en ik stonden meestal centraal, op links was Jean Janssens op zijn 34e waarschijnlijk nog de snelste speler in eerste klasse. Ik zag hem eens in een spurtduel van tien meter Gille Van Binst drie meter achter zich laten. Voetballend waren we niet de beste ploeg van België, maar niemand hanteerde zo goed de counter als wij. Niet omdat we allemaal zo snel waren, maar omdat we de bal snel speelden, en het spel goed lazen.”

Vond hij Robert Goethals een goeie trainer? Albert glimlacht: “Goethals was een leraar. Leraars zijn zelden goeie trainers, vind ik. Ze kunnen het goed uitleggen en overbrengen, maar ze missen het buikgevoel van ex-topvoetballers. Robert was vooral een goed mens die op dat moment perfect bij Beveren paste omdat hij mensenkennis had en aanvoelde hoe hij met de spelers moest omgaan. Het enige wat hij bij die groep moest doen, was de sfeer erin houden. We hebben veel gelachen, en veel gelopen. Want voetbal is, wat sommigen ook beweren, een loopsport. Wie niet kan lopen, kan niet op het hoogste niveau voetballen.

“Een trainer moet weten: wat voor types heb ik in mijn team? Zonder verschillende karakters haal je geen resultaat. Je had Jean Janssens, die amper trainde, die als hij na zijn job in de haven op de club aankwam altijd pijn had, en het daarom rustig aan mocht doen. Maar in de wedstrijden stond hij er wel.”

Seraing

Twee speeldagen voor het einde was Beveren plots kampioen, voor Anderlecht. Een geheim was er niet, zegt Albert: “Het klikte gewoon op het veld. Vijf jaar na die eerste titel werden we met dezelfde aanpak opnieuw kampioen. Alleen de namen van de spelers waren anders. Toen was Urbain Braems trainer. Ook hij was een goed mens. Natuurlijk waren er al eens conflicten. Ik heb als trainer ook wel eens een meningsverschil met spelers. Wat telt, is dat daar niets van blijft hangen. Een goeie trainer zet zijn trots opzij, blijft niet koppig in zo’n situatie. Ooit was ik razend op Braems. Die had na een 2-1-thuiszege tegen Seraing op de persconferentie verklaard dat Beveren met twee spitsen van het kaliber Jules Bocandé-Nico Claessen kampioen zou worden. Dat vonden Ronny Martens en ik niet leuk. Ik eiste dat Braems zijn excuses zou aanbieden voor die uitspraak. Dat deed hij niet, hij zei dat hij het niet zo bedoeld had, daar is niets van blijven hangen. Dat seizoen werd Beveren kampioen, met het aanvalsduo Martens en Albert.

“Men zegt nu: ‘Jij en Bob Stevens waren perfect op mekaar ingespeeld. Je wist waar de centers gingen komen.’ Het klopt dat we mekaars sterke en zwakke punten kenden, voor de rest is belangrijk dat je spelers hebt die een goeie voorzet kunnen trappen, inswingers en wegdraaiende ballen. Ooit trainden we de dag voor de wedstrijd een half uur op corners en vrije trappen. Ik raakte geen bal en werd humeurig. ’s Anderdaags trap ik tegen Lokeren de eerste corner binnen. Dat ik alleen met de kop scoorde, klopt ook niet. In acht jaar Beveren maakte ik 128 goals. Ik heb alles bijgehouden: een derde met de kop, een derde met de linker- en een derde met de rechtervoet. Met de kop scoorde ik de meeste goals toen Marek Kusto op de flank liep. Ik was niet de snelste, maar ik was wél het snelst op de bal, las de spelsituaties goed en kwam op het juiste moment voor mijn tegenstander. Het moet ook wat meezitten. Het eerste jaar ging elke bal die ik raakte erin, het tweede jaar maakte ik er amper dertien.”

Hoogtepunten van zijn Belgische loopbaan vindt hij de bekeroverwinning op de Heizel tegen Club (3-1 in 1983) en het behalen van de eerste titel, op het veld van Beringen. “Toen de scheidsrechter vijf minuten voor tijd een fout floot, dachten de supporters dat de match afgelopen was en bestormden het veld. Daarop floot de scheidsrechter dan ook maar af. De Europese campagne is me niet zo bijgebleven. Behalve de onterechte strafschop in Barcelona, toen Eddy Jaspers de bal correct in corner verwerkte en die verdomde Neeskens toch viel. Op dat moment waren wij beter, Barcelona werd door zijn eigen fans uitgefloten.”

Uiteindelijk bleef Albert acht jaar in Beveren. “In 1984 kon ik opnieuw naar Nürnberg, dat op dat moment in tweede klasse speelde. Ik had toen zestien keer gescoord, ik moest maar tekenen. Beveren wilde me absoluut houden. Ik zei: als jullie betalen wat ik in Nürnberg krijg, blijf ik. Dat hebben ze me ook gegeven. Daarom ben ik nog twee jaar gebleven. Ik was er ook graag, mijn vrouw ook. De kinderen zijn er geboren. Misschien had ik nog een jaar langer kunnen blijven, maar je moet ook nog aan een leven na het voetbal denken. Toen ik 32 was, vond ik het tijd om terug te gaan. In mijn laatste seizoen had ik ook veel problemen met mijn rug, het volgende seizoen werd ik in Duitsland twee keer geopereerd. Toen voetbalde ik bij Schweinfurt in derde klasse. Uiteindelijk heb ik in vier jaar met Schweinfurt nog 55 keer gescoord in de Bayernliga, toen te vergelijken met derde klasse.

“In 1990 moest ik in een match tegen 1860 München met een blessure stoppen, een half jaar later ben ik als trainer gedebuteerd met Heitingsfeld, ook een derdeklasser die ik uit de degradatiezone haalde. Op twee jaar na heb ik altijd een ploeg gehad.”

Tevreden

Wat bevalt hem zo in de job van trainer? “Je kan jonge spelers beter maken. Dat kan ik goed, spelers iets bijbrengen. Ik ga niet zo ver als Klinsmann die zegt dat hij zijn spelers elke dag individueel beter wil maken. Voetbal blijft in de eerste plaats een teamsport, je moet het team verbeteren, zorgen dat de puzzelstukjes in mekaar passen. Ik wil in de eerste plaats mijn team beter maken. En het spel simpel houden. Wie het simpelst voetbalt, haalt de beste resultaten: kijk maar naar Barcelona. Ik weet ook perfect wat ik waard ben als trainer, waar ik goed in ben en waar niet. Dat kon ik ook als speler. Als ik vandaag een wedstrijd zie, weet ik na twee minuten hoe het allemaal in mekaar zit. Alleen kan ik absoluut niet tegen mijn verlies. Dat had ik als speler ook. Dan moet je me niet aanspreken. Na één nacht slapen is dat wel over.”

Was hij niet liever trainer geweest op het hoogste niveau? “Misschien was het makkelijker geweest om ploegen op het hoogste niveau te trainen als ik in België was gebleven. Eén keer heb ik een aanbod gekregen om Beveren te trainen: in 1992 was dat. Maar ik heb dat niet gedaan: ik had mijn job, de kinderen waren hier helemaal ingeburgerd. Mijn top als trainer in Duitsland was derde klasse. Ik heb een jaar de eindronde gespeeld én verloren van Wolfsburg. Die zijn nu Duits kampioen. Zo snel kan het gaan. De laatste jaren voetbalde ik samen met Werner Lorant die vervolgens naam maakte als trainer van 1860 München.

“Om hoger te werken moet je een naam hebben, of moet je extra investeren in de job. Ik heb enkel een diploma om amateurclubs te trainen, voor het A-diploma moet je je minstens een half jaar kunnen vrijmaken. Dat kan niet met mijn job. Als je daarvoor gaat, moet je ook flexibel zijn: het ene jaar woon je in Hamburg, het volgende in Nürnberg. Duitsland is te groot om te pendelen. Ik ben tevreden met wat ik heb: ook bij kleine clubs kan je voldoening hebben in je werk. In totaal ben ik nu zes keer tweede geworden, ben één keer gepromoveerd, en nooit gedegradeerd. Niet als speler, niet als trainer. Dat wil ik graag zo houden.”

door geert foutré – beelden: michel gouverneur

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content