Christian Vandenabeele
Christian Vandenabeele Freelancejournalist

Aflevering 3 in een reeks verrassende ontmoetingen : een kunstschilder en een voetbalman over Club Brugge en Anderlecht.

Lambert & Happel

“Een gesprek met Club-secretaris Jacques De Nolf over voetbal en kunst ? Laat het ons wat mij betreft maar uitsluitend bij voetbal houden.”

Benoit Van Innis (41) is kunstschilder-tekenaar. Publiceerde/publiceert in De Standaard, De Morgen, Vrij Nederland, Lire, Le Magazine Litéraire, Paris Match en The New Yorker; exposeerde in Parijs, Amsterdam, München en New York; renoveerde in het centrum van Brussel het metrostation Maalbeek.

Benoit is geboren in Brugge, woont sedert acht jaar in Schaarbeek en is wat heet een fanatiek Club-supporter. Hij miste zondag voor de tweede keer in ondertussen al meer dan dertig jaar een confrontatie tussen Brugge en Anderlecht. Niet omdat een zware keelontsteking hem daar zoals ooit eens van weerhield, wel omdat hij momenteel ter gelegenheid van Brugge, Culturele Hoofdstad van Europa 2002 in Portugal de laatste hand legt aan een kunstwerk voor het Jan Breydelstadion.

Van Innis : “Club Brugge zag ik voor het eerst in 1968 op De Klokke. Het werd 2-2, nadat Anderlecht 0-2 was voorgekomen. Er waren alleen staanplaatsen en als klein ventje zag ik bijna niks, maar de sfeer was mij enorm bevallen. Een paar maanden later mocht ik met mijn oudste broer mee naar een match met iets minder volk, tegen Lierse. Het werd 4-0, Raoul Lambert maakte ze alle vier en sedertdien was ik natuurlijk fervente supporter van hem. Dat is altijd zo gebleven.”

De Nolf : “Raoul Lambert is ook de speler waarbij ik de grootste zinderingen in mij voelde als hij uit de startblokken schoot op weg naar doel, die bij de supporter in mij de grootste emoties heeft losgemaakt. Als bestuurslid moet ik evenwel Jan Ceulemans op basis van zijn verdiensten als een nog groter monument beschouwen.”

Van Innis : “Zeer belangrijk bij Raoul Lambert was ook de tragiek die hij in zich droeg. In heel mijn jeugd was er maar één vraag : zal Raoul spelen of zal hij niet spelen ? Typisch voor hem was ook dat fenomenale schot in de Europese finale tegen Liverpool, in de tweede helft bij 1-1 : tegen de binnenkant van de rechterpaal, achter Clemence door, tegen de linkerpaal en buiten. Als kind heb ik nog geweend omdat Raoul Lambert na een gemene schop van een speler van Sint-Truiden geblesseerd het veld moest verlaten.

“Nog altijd ben ik vrij emotioneel. Als Club Brugge verliest tegen Anderlecht ben ik er wel twee dagen kapot van, dan slaap ik moeilijk, komen de beelden terug. Als er voetbal is, vergeet ik alles; daar leef ik mij honderd procent in uit. Ik leef sowieso vrij intens. Als ik werk, is het ook intens, zoals ik het voetbal – Club Brugge – beleef eigenlijk.

“Vooral wat Happel met Club Brugge heeft gedaan, is fenomenaal. Ik vond dat een geniale figuur, volgens mij de allergrootste trainer uit de voetbalgeschiedenis. Die vent had ook iets van een kunstenaar, hij straalde iets uit. De spelers waren bang van hem, maar er tegelijk gek op.”

De Nolf : “Uitstraling, dat is het. Wie iets uitstraalt, dwingt respect af. Charisma maakt een trainer groot.”

Van Innis : “Happel is zijn hele leven mysterieus gebleven, niemand heeft hem kunnen vatten. Fenomenaal.”

De Nolf : ” Sollied heeft dat ook. Onvoorspelbaar, iets vreemds, iets mythisch.”

Van Innis : “Ja. Ik hou wel van dat tegendraadse van hem, en hij heeft veel humor.”

Echte artiesten

De Nolf : “Club Brugge heeft altijd zijn eigen stijl behouden, nooit spelers aangetrokken als Scifo, wel als Van der Elst en Ceulemans. Veel artiesten hebben we niet gehad. We hebben wel artíesten gehad, maar op een andere manier (lacht). Maar balkunstenaars, dat is niet zozeer aan de Club Brugge besteed geweest.”

Van Innis : “Scifo, dat was geen echte artiest, want onvoldoende efficiënt. De grootste kunst is de eenvoud. Ulrich Lefevre was wel een echte artiest.”

De Nolf : “In voetbal komt de artiest tot ontplooiing in de groep. Alleen kan je niks.”

Van Innis : ” Spehar vond ik ook een fantastische speler. Toen hij naar Monaco vertrok, maakte ik mij nog de bedenking : wat ga jij in Monaco doen ? Ze vergaten dat hij in een zeer goeie ploeg speelde en de ambiance van Brugge nodig had. In Monaco kwam hij terecht bij elf individualisten die allemaal met een Ferrari reden. Niks meer gepresteerd sedertdien.”

De Nolf : “Hij had mensen rond zich nodig die zegden : schitterend gedaan Robert, prachtige goal. Daar genoot hij van.”

Van Innis : “Een echte artiest.”

De Nolf : “Wij lieten hem gaan… je weet waarom, hé. Voor het geld. En hij ging ook maar weg voor het geld.”

Van Innis : “Het probleem van zo’n jongen is : hij is jong, Kroaat, ziet die miljoenen vliegen… Ik heb absoluut niks tegen veel geld verdienen, maar ik vind wel : je mag in het leven nooit je ziel verkopen, want vroeg of laat krijg je de rekening betaald. Er zijn ook kunstenaars die zich totaal verbranden omdat ze alleen maar voor het geld werken. Als je in het leven kunt doen wat je moet doen én veel geld verdienen, des te beter, maar van hoeveel jonge voetballers die gek gemaakt worden, gaat hun carrière er niet aan ? Ik weet ook niet hoe ik gereageerd zou hebben, hadden ze mij met 23 jaar zoveel geld naar het hoofd geslingerd. Daarom heb ik soms kritiek op clubleiders : er wordt zoveel geld geïnvesteerd in goeie spelers, waarom ook niet die paar miljoen per jaar in mensen om ze te begeleiden ? Ik denk maar aan Jankauskas. Begeleiden is niet alleen maar : hier is je appartement, daar de bank. Neen, echt bijstaan in het dagelijks leven, zodat zij zich beter zouden voelen in de stad en meer verbonden met de club. En : de taal leren. De enige kritiek die ik op Sollied heb, is trouwens dat hij nog altijd geen Nederlands spreekt.”

De Nolf : “Nochtans, als ik Nederlands tegen hem spreek, wat ik bijna altijd doe, begrijpt hij alles. Maar zelf spreekt hij het nooit. Misschien heeft hij drempelvrees.”

Van Innis : “Ik vind dat er in zijn blik – puur fysiek – iets zeer moois zit. Een soort zachtheid, misschien iets zeer flegmatisch, maar tegelijkertijd ook iets zeer intens. Zonder de indruk te geven de vedette te zijn, is het een tiep wiens aanwezigheid indruk maakt. Zijn presence komt mij heel overtuigend over, wat ik bij slechts weinig trainers heb.”

De Nolf : “Het is een trots die niet choqueert en die iedereen aanvaardt en respecteert. Niet hautain, niet arrogant.”

Van Innis : “Niet geforceerd. Hij heeft iets edels in zich. Een grandeur zo, op een mooie manier.”

De Nolf : “Zeker niet koel en afstandelijk. Zeer belezen en met een veel ruimere geest dan je zou denken van een voetbaltrainer die met niks anders bezig is dan met tactische plannetjes. Want er zijn veel van die voetbalgekken, vakidioten die over niks anders kunnen praten.”

Van Innis : “Jaja, dat is ook ambetant.”

De Nolf : “Op oefenkamp doet hij niks liever dan kwissen, maar niet over voetbal, hé. Hij kan over alles meepraten, dat is wel aangenaam.”

Van Innis : “Dat is de grootheid van iemand, hé.

“Met de stelling dat zijn voetbal te geautomatiseerd is, ben ik het niet eens. Je kunt pas creatief worden als het fundament goed is. Pas als je echt goed gitaar kunt spelen, kan je je permitteren om te improviseren. Zoals ze in november voetbalden, zeker tegen Lyon, daar zat heel veel spontaniteit en creativiteit in. Ik ben zeer gecharmeerd van zijn aanpak. Hoe Van der Heyden en Simons onder hem in een mum van tijd tot geweldig goeie spelers uitgroeiden, de evolutie van Englebert en anderen… Je moet natuurlijk wel de juiste spelers aanwerven, want er zijn er die gewoon niet passen in een systeem.”

De Nolf : ” Rune Lange is er gekomen op zijn uitdrukkelijke vraag. Dat typeert hem ook : hij staat wel offensief voetbal voor, maar ziet het voetbal niet als iets waarmee schoonheidsprijzen te winnen zijn. Het moet efficiënt zijn. En dan moet je zeggen dat je met Lange een zeer efficiënte spits in huis hebt : geen gevaarlijker spits in de box dan hij. Feit is wel dat onze kern nu een beetje te veel spelers van een gelijkwaardig, voor Club weliswaar acceptabel niveau telt, maar we hebben er niet ééntje die eruit springt, iemand die in een moeilijke match het verschil kan maken.”

Van Innis : “A la Degryse.”

De Nolf : “Weet je wie er een schitterende linkspoot heeft ? Birger Van de Ven. Onze politiek is momenteel : veel geld uitgeven aan jonge, veelbelovende spelers. Dat die rijpheid er maar na een paar jaar komt, moet je erbij nemen. Ondertussen is hij wel bij ons, hé, want anders kan je hem niet meer kopen. Het is in ieder geval onze bedoeling meer transfers in de diepte dan in de breedte te doen; liever één grote dan drie die in feite alleen maar de kern komen aanvullen.”

Van Innis : “Je hoopt natuurlijk altijd dat er ooit iemand zal komen als een Jan Ceulemans. Ik bedoel : niet alleen maar het talent, maar ook een clubspeler. Want soms is het wel hard om als supporter een speler twee jaar toe te juichen en hem dan alweer te zien vertrekken. Ik denk niet dat Simons iemand is die zomaar zijn valiezen gaat pakken om eender waar een paar miljoen meer te verdienen.”

De Nolf : “Veel heeft te maken met de entourage. Die jongen wordt schitterend begeleid, in de eerste plaats door zijn ouders. Je moest eens weten hoeveel mensen er hem de raad gaven van Lommel meteen naar het buitenland te vertrekken. Als hij dan uit zichzelf beslist : neen, ik blijf in België ! En : Anderlecht nooit ! Dat maakt het ons dan ook veel gemakkelijk om die transfer te realiseren.”

Van Innis : “Hij heeft groot gelijk. Ik vind : de grootste flater van Lorenzo Staelens, die iedereen met Club Brugge associeerde, was op het einde van zijn carrière nog naar Anderlecht gaan. En dan zegt hij op tv vlakaf : het is voor het geld. Sorry, maar al die supporters die hem al tien jaar steunden, weten ook wel dat dat geen sukkelaar is, dat hij niet in een krot woont, hé. Dan speelt hij anderhalf jaar voor Anderlecht en midden in hun beste seizoen gaat hij naar Japan, voor het geld. En dan zit hij in Japan en schrijft hij voor Het Nieuwsblad klaagbrieven. Uiteindelijk heeft hij Brugge verraden, Anderlecht verraden en de Japanners verraden. Wie draagt er die vent nu nog in zijn hart, denk je ?”

De Nolf : “Mag ik vragen om bij het uittikken van het bandje alstublieft de uitspraken van Benoit niet te verwarren met de mijne (lacht) ?”

De arbiter

De Nolf : De grote kunst van Club Brugge is wat men ons ook al verweten heeft : wij zijn altijd onszelf gebleven. Dat is er ook mede de oorzaak van dat de spankracht tussen een Anderlecht en een Club Brugge altijd is blijven bestaan. Want Club Brugge tegen Anderlecht, dat is àlles, hé : de confrontatie tussen de grandeur van Brussel en de recht-voor-de raap-mentaliteit van de West-Vlaming, het introverte van een West-Vlaming tegen het extraverte van een Brusselaar… Tijdens Club-Anderlecht, dan brandt het bij mij ook van binnen, hoor, ongelooflijk, dat durf ik eerlijk te zeggen.”

Van Innis : “Vergeet ook niet dat Club Brugge het al twintig jaar doet met de helft van het budget van Anderlecht. De laatste jaren moest het trouwens veel vaker kampioen geweest zijn. Toon mij één match waarin Anderlecht – thuis of uit – Club domineert. Er zijn er geen. Club is altijd de baas op het veld geweest. Ik wil maar zeggen : je moet het maar doen, hé. Maar… dit seizoen alleen al zijn er vier thuismatchen waarin Anderlecht op flagrante manier is geholpen door de scheidsrechter. Tegen AA Gent staat het 0-0 en krijgen ze twee ingebeelde penalty’s. Tegen RWDM staan ze 1-2 achter, maakt RWDM een derde, glashelder doelpunt, maar vlagt de lijnrechter voor offside, gewoon omdat die vent denkt : 1-2 is al meer dan genoeg. Waarna Anderlecht in de laatste minuut nog gelijkmaakt. Tegen GBA komt Filip De Wilde bij 0-0 uitgelopen… Kijk, ik probeer mijn kinderen uit te leggen wat een rode kaart is, ehwel dat was er één. Maar dan moet ik hen zeggen : alleen op Anderlecht is dat geen rood, daar gelden andere reglementen. Juist voor Kerstmis mag Stoica Van der Heyden in de grond trekken… Dat zijn dus al acht punten die ze thuis van de arbiter gekregen hebben. En Brugge, tja, tegen RC Genk krijgen ze een penalty tegen die er geen is en zo…. Ik weet niet wat dat is.”

Kippen en eieren

Van Innis : “Tot voor de invoering van de fankaart ging ik altijd met een tiental vrienden naar Club-Anderlecht en Anderlecht-Club. Dominique Deruddere, Marc Didden, Josse De Pauw en zo, Club- en Anderlecht-fans onder elkaar. Elkaar een beetje jennen en zo tijdens de match, weet je wel. Maar… gesteld dat zij een fankaart hadden willen kopen, dan hadden we niet meer samen kunnen staan ! Op Anderlecht word ik nu met mijn fankaart van Club Brugge in een kooi achter de goal gestopt ! In mijn vriendenkring ben ik dan ook de enige die zo zot is om een fankaart te kopen. Ik doe het voor mijn kinderen. Vooral mijn oudste dochter, die nu wel via een uitwisselingsprogramma voor een jaar in Brazilië zit, is een enorme Club-fan. Vorige week vertelde ze mij dat ze op hotel in Rio de doelpunten van Club tegen Beveren had gezien. Op Eurosport. Ongelooflijk, hé.”

De Nolf : “Zo zie je nog maar eens wat wij doen voor de internationale uitstraling van een sluimerend provinciestadje. De prestaties van Club de laatste 25 jaar zorgden er in ruime mate voor dat miljoenen mensen naar hier zijn afgezakt en dat Brugge dit jaar culturele hoofdstad van Europa is kunnen worden.”

Van Innis : “Als ik nog even mag doorgaan over de fankaart, die alle mensen in blokjes steekt : ik vergelijk ze met het apartheidsregime. Bussen voor de zwarten en bussen voor de blanken; komt er een blanke in een verkeerde bus terecht, dan wordt hij gemolesteerd. Komt er nu een Anderlecht-sjaal terecht in een verkeerd blok en wordt hij gemolesteerd, dan zegt men : het is zijn fout, want hij zit in een verkeerd blok. Ik vind dat een totaal verkeerde mentaliteit. Men moet de mensen gewoon vrij laten en als er iemand iets mispeutert, moet de overheid heel streng optreden – en zware geldboetes geven, want dat is het enige wat telt bij hooligans.

“De ouders van Filips Dhondt, mensen van zeventig, wilden naar Antwerp-Club gaan kijken. Zegt de meneer aan het loket : jullie moeten tussen die zware jongens staan, maar gezien jullie leeftijd zou ik dat niet aanraden. Zij zijn dan maar naar huis teruggekeerd. Kàn toch niet ?! Voor die twee procent crapuul wordt met die fankaart een apartheidsregime ingevoerd die het alleen maar erger maakt, want men doet de mensen geloven dat het gevaarlijk is dat een RWDM-supporter naast een Club-supporter staat. Hoe is dat toch mogelijk ?! Terwijl in Engeland gewoon iedereen zit waar hij wil. Er zijn daar zelfs geen omheiningen, maar wie een voet op het veld zet, betaalt 200.000 frank boete.”

De Nolf : “Zij leerden uit het verleden. Daar aarzelt de politie ook niet om met de paarden op het veld te komen, zoals ik het nog meemaakte in Chelsea. In Barcelona lachten ze met ons. Compartimentering ? Kom nou. Laat ze maar zitten, we zullen ze wel… Met ze in aparte compartimenten te steken, kweek je nog vijandigheid.”

Van Innis : “Vroeger was het vooral verbaal geweld, en ook folklore. Als Anderlecht naar Brugge kwam, smeten ze kippen op het veld, weet je nog.”

De Nolf : “Kiekefretters !”

Van Innis : “In het begin van de jaren tachtig was die nieuwe buitenlandse keeper van Anderlecht ( Friedl Koncilia, nvdr) zo onder de indruk van de spionkop van Club Brugge, van die eieren en die kippen, dat hij bij het begin van de match niet op zijn lijn durfde te gaan staan. René Vandereycken had het gezien en lobde hem vanop misschien wel veertig meter (schiet in een lach). Goal !”

door Christian Vandenabeele, ,

“In voetbal komt de artiest tot ontplooiing in de groep. Alleen kan je niks.” (Jacques De Nolf)

“Ik vergelijk de fankaart met het apartheidsregime. Ze maakt alles nog erger.” (Benoit Van Innis)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content