Dertig jaar geleden veroverde blauw-zwart met sprekende successen het voetbalhart van een groot deel van Vlaanderen. Elf getuigenissen over wat Club was, is en zou moeten zijn. Aflevering vijf in onze serie ‘mijn club door dik en dun’.

Raoul Lambert (62), ex-speler

Lotte voetbalde van 1960 tot 1980 bij Club.

Raoul Lambert : “Stoort het als ik een sigaretje rook ? Sigaretten zijn mijn zonde, ik smoor een pakje per dag. Vroeger rookte het halve team van Club Brugge. Drinken deed ik niet. Ik kom nog altijd niet aan tien pintjes per jaar. Als ik één pintje dronk, was ik al van de kaart. Een glas witte of rode wijn drink ik nu wel, vroeger niet. Daarom zaten mijn ploegmaats graag naast mij aan tafel : dan konden ze mijn wijn achterover kiepen. Meestal vroeg ik dan een cola. Eigenlijk was ik een beetje verslaafd aan cola.

“Voor mijn sport leven kostte me geen moeite. Liefst ging ik om tien uur naar bed. Soms, op een souper, zegden mijn ploegmaats : ‘Raoul, het is tien uur, moest gij nog niet naar huis ?’ Dan zei ik : ‘Nee, ik heb nog vijf minuten.’ Ik had er geen probleem mee om als eerste op te staan. Mijn ploegmaats zagen mij graag vertrekken. Dan hadden zij ook een excuus om op te staan en zich elders te gaan amuseren. Op mijn trouwdag stuurde men me om elf uur ’s avonds naar bed. De volgende ochtend moesten we met de nationale junioren in Schaarbeek een belangrijke match tegen Turnhout spelen. Wat mijn vrouw daarvan vond ? In die tijd volgde de vrouw de man ( grijnst).

“Blijven plakken na een match interesseerde me niet. Ik stond altijd als eerste onder de douche en verliet, zelfs na topmatchen, nog samen met de supporters rond vijf uur al het stadion, zodat ze me wel eens vroegen : ‘Hebt gij wel meegespeeld, vandaag ?’ Door zo vroeg te vertrekken, vermeed ik ook de lastige vragen van de journalisten. In je emotie zeg je wel eens dingen die je beter niet zegt en waar je beter een nachtje over slaapt. “Ook nu nog volg ik in het stadion de thuismatchen. Nog altijd is Club een ploeg met een vechtersmentaliteit. Ik heb nooit anders gekend, van toen ik hier begon op mijn elfde, komende van Steenbrugge, tot ik op mijn zesendertigste stopte. Op mijn zeventiende zette Norberto Höfling me in de eerste ploeg, als linksbuiten. Dat lag me niet : als ik diep ging, gaven ze de bal breed, bleef ik staan, stuurden ze de bal diep. Daarom vroeg ik mijn jeugdtrainer of ik niet weer bij de jeugd mocht voetballen. In plaats van me terug te zetten, raadde de jeugdtrainer Höfling aan om me diep in punt uit te spelen. Weet je dat men in het begin mijn loopstijl onvoldoende vond ? Ik was te traag. Bijna was ik verkocht aan SK Roeselare, maar een bestuurslid liet me niet gaan, op voorwaarde dat ik werkte aan mijn startsnelheid. Dat heb ik jarenlang gedaan.

“Iedereen onthoudt mijn blessuregevoeligheid. Dat kwam door mijn manier van spelen. Als men je pakt op volle snelheid, is dat meestal erg. Vaak had ik ook spier- blessures. Volgens kine Eddy Warrinier kwam dat omdat ik bij Steenbrugge niet goed getraind was geweest. Daar sjotten we meteen naar de goal, zonder opwarming. Ik werd altijd sneller opgelapt dan anderen. Een spierscheur duurt zes weken, maar na vier weken speelde ik alweer. Hoe vaak ik naar Oostende ben gereden om een inspuiting met cortisone te halen om rapper te genezen, weet ik al niet meer.

“Als spits hang je af van de aanvoer. Ik had altijd mannen achter mij die me op het gepaste moment diep stuurden : Carteus, Cools, Vandereycken. Alleen op het WK in 1970 waar ik me in supervorm voelde, kwamen die ballen niet. Wat ik tegenwoordig niet snap, zijn die hoge ballen : wat kan je daar als spits mee aanvangen, behalve hem op de borst controleren of naar de keeper doorkoppen ? Aansluitende middenvelders met een goeie doorsteekpass zie ik veel te weinig.

“Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik me liet overhalen om aan te treden in de halve finale van EC1 tegen Juventus, in 1978. Daardoor miste ik de finale op Wembley. Ik kon niet eens stappen, maar ik moest meedoen van trainer Ernst Happel. Voor de opwarming kreeg ik twee spuiten in de knie, na tien minuten opwarming was de pijn daar terug. Toen kreeg ik weer twee spuitjes van Michel D’Hooghe. Want Happel wilde met vier spitsen spelen. Veel heb ik niet aan die zege bijgedragen, ik kon niets doen. Na de rust zat ik te wenen als een klein kind van de pijn. ’s Avonds kon ik het thuis niet houden. Mijn vrouw belde ’s nachts D’Hooghe op, ze kon hem nauwelijks verstaan in het feestgewoel. Hij gaf me nog een spuitje. Dat hielp. In de zomer ben ik geopereerd.

“In september nam Happel me mee als toerist naar Wisla Krakau. Maar hij zette me tot mijn verbazing wel op de bank en liet me nog invallen ook. Club was uitgeschakeld, ik ook. Ik kon niet meer voluit gaan. Een jaar later ben ik in schoonheid gestopt, met een titel. Het seizoen daarop vocht Club tegen de degradatie. Toen is iemand van het bestuur, wiens naam ik beloofde niet te noemen, me komen vragen om opnieuw de schoenen aan te trekken, om nog een halfuurtje mee te doen, maar dat zag ik niet meer zitten.

“Natuurlijk was ik te braaf bij de contractbesprekingen. Ik was al blij dat ik een loon kreeg om te voetballen. Op vijf minuten waren die besprekingen rond. Met het voetbal heb ik mijn huis gebouwd. Meer niet. Toen Happel kwam, werden de maandlonen meteen met de helft gereduceerd en de premies verdubbeld. Van dat maandloon kon je amper leven. Na mijn carrière ben ik nog negentien jaar als geldkoerier bij de bank gaan werken, tot in 1998, toen ik 54 was. Na de reorganisatie elke dag naar Antwerpen rijden, zag ik niet zitten.

“Op mijn veertiende ging ik werken. Mijn school had ik niet afgemaakt. Door het werk in de brouwerij kwam ik soms te laat op de training, die om zes uur begon. Via een bestuurslid belandde ik toen in een legerstock, daarna bediende ik nog twee jaar een benzinepomp. Na Mexico ’70 ben ik gaan werken in een aluminiumbedrijf, maar de hele dag rechtstaan, was niet goed voor mijn spieren. Kort nadien vroeg men me of ik prof wilde worden. Voor mij betekende prof zijn : niet meer moeten gaan werken en daar geld voor krijgen. Ik verdiende toen iets meer dan op mijn vorig werk.

“Na mijn carrière trainde ik nog dertien jaar de jeugd van Club. Kevin Roelandts had ik nog onder mij. Als ik een oefening voordeed, zakte ik door mijn knie en vroegen de kinderen : ‘Trainer, wat scheelt er ?’ Een paar keer ben ik voor Club iemand gaan scouten in het buitenland. Michel D’Hooghe wilde dat ik Jean-Pierre Papin ging beoordelen. Om drie uur ’s nachts kwam ik thuis, ik belde D’Hooghe meteen : ‘Direct kopen !'”

Filips Dhondt (44), bedrijfsleider Club Brugge

Sinds juni 2001 is Filips Dhondt, voorheen aan de slag bij Cercle en Euro 2000, bedrijfsleider van Club Brugge.

Filips Dhondt :“Ik ben afkomstig van Tielt. Sinds 1986 woon ik in Brugge. Vanaf mijn zesde ging ik mee naar Club met mijn vader, die dit jaar 45 jaar abonnee is. Heel de regio van Tielt kleurde blauw en zwart dankzij Freddy De Coninck, vader van Björn, die bij Club en Westerlo voetbalde. Freddy speelde in de jaren zestig bij Club. Zo belandde ook mijn vader, die bevriend was met Freddy, hier. Ik maakte nog een seizoen of vier mee op de Klokke. Na afloop van de match mochten de kinderen op de zijlijn een touw opnemen om de spelers bij het verlaten van het veld af te schermen. Iedere match deed ik dat. Ik herinner mij nog Nico Rijnders, of hoe Ruud Geels jongleerde. Ook de spionkop, toen een nieuw fenomeen, fascineerde me. Voor de laatste wedstrijd van scheidsrechter Vital Loraux mocht ik de bloemen afgeven die mijn vader gekocht had. Loraux pakte me op en gaf me drie kussen.

“Op Olympia beleefde ik de Europese campagnes, ik was op Wembley. Ik zie nog de goal van Vandereycken op voorzet van Ulrik le Fevre thuis tegen Ipswich. Die 4-0 is mijn Clubmoment. De vraag of Lotte Lambert in het weekend speelklaar zou raken, bepaalde van mijn zevende tot mijn zestiende voor een stuk mijn week.

“Later werkte ik bij Ernst and Young, maar echt gelukkig was ik niet in die job. Vrienden die bij Cercle zaten, wisten dat. Zij zochten iemand om de zaken te professionaliseren. Na een paar gesprekken met toenmalig voorzitter Paul Ducheyne was dat rond. Bij Cercle werkte ik van april 1994 tot maart 1998. De periode van Josip Weber was dat.

“Toen de UEFA in het najaar van 1997 het stadion bezocht met het oog op Euro 2000, vroeg men mij dat te organiseren. Na die rondleiding vroeg Michel Sablon me of de job van stadiondirecteur in Brugge me niet interesseerde. Met toernooidirecteur Alain Courtois was er snel een akkoord. Bij Euro 2000 begon alles van nul af aan: ik had geen kantoor, geen pen, geen papier. Na het laatste fluitsignaal in Brugge had ik geen idee wat ik daarna zou gaan doen. Op 1 september begon ik als algemeen coördinator voor ‘Brugge, culturele hoofdstad van Europa’. Tot tien maanden later de vraag van Club Brugge kwam. Daar moest ik niet lang over nadenken.

“Bij Club ben ik begonnen in juni 2001. Ik wist dat de club een enorm potentieel had dat niet maximaal benut werd. Dat in vijf jaar de toeschouwersaantallen meer dan verdubbelden, bewijst dat. Van een typische zondagmiddagploeg werden we bijvoorbeeld een zaterdagavondploeg. Hoe dat idee groeide ? Tussen de mensen lopen, luisteren, vragen stellen. Soms moet je je buikgevoel durven volgen. We hebben nu 70.000 geregistreerde supporters, van wie er 22.000 abonnee zijn. De stijging van het aantal abonnees leidde niet tot een daling van de verkoop van losse tickets.

“Toen ik begon, was Club structureel onderbezet voor verkoop en administratie. Er werkten zes mensen, nu elf, met mij erbij. Het is hard maar plezant werken. De voetbalsector wekt emotie op en emotie wekt enthousiasme op. Dit is een job die veel vergt van mensen, maar ook veel teruggeeft.

“Als antwoord op de vraag wat mij drijft, denk ik spontaan aan het oude motto van Club : ‘Geen woorden, maar daden.’ Dat tekent Club als volksclub, het past ook bij mij. Niet te veel blabla. Gewoon voortdoen, niet omkijken, is onze huisstijl. De belangrijkste mensen bij Club zijn de supporters. Dat is altijd zo geweest. Wij voelen dat we dezelfde passie delen. Dit is dezelfde warme club gebleven, waar iedereen makkelijk bereikbaar is. De spelers zijn beschikbaar voor de supporters. Een volksclub heeft volksmensen nodig.

“Club mag niet de fout maken een gebrek aan ambitie te tonen. Het mag niet berusten in de status die we nu hebben. We moeten de zaken voorbereiden voor de generatie die na ons komt. Ik wil niet dat mijn zoon van vijftien me over twintig jaar zegt : ‘Vader, heb je dat niet gezien in 2007, het was toch evident dat dit en dat zou gebeuren ? Waren jullie blind ?'”

Stefanie Van Vyve (30), echtgenote van Sven Vermant

Mevrouw Vermant komt uit een geslacht van Clubspelers.

Stefanie Van Vyve :”Eigenlijk heb ik de liefde voor Club Brugge letterlijk met de paplepel meegekregen. Mijn vader Eric voetbalde nog voor de ploeg en mijn grootvader Marcel eveneens. Opa, of parrain zoals ik hem noemde, woonde samen met zijn vrouw trouwens in de conciërgewoning van De Klokke, het vorige stadion van Club Brugge aan de Torhoutsesteenweg. Toen Club naar Olympia verhuisde, mochten mijn ouders de grote kantine in het nieuwe stadion uitbaten. Daar kon destijds makkelijk duizend man binnen. Met veertien, vijftien mensen werkten we achter de toog op wedstrijddagen. Ik herinner me dat ik al heel vroeg wilde meehelpen, maar te klein was en nergens bij kon. Daarom ging ik op een colabak staan om bij de spoelbak te kunnen. Als het werk gedaan was, gingen we direct naar buiten, om de wedstrijd te volgen. Want ook dat interesseerde me. Ik zie graag voetbal. Die haat tegenover Anderlecht, die zat er ook bij mij in. Zenuwen ’s morgens voor een match, de blijdschap als je won, de tristesse bij verlies, ik voel het nog steeds. Nu minder intens dan vroeger. Maar de liefde voor de club is er nog steeds. Wel zit ik minder op de tribune dan vroeger. Het gedrag van de supporters stoorde me vroeger wel eens. Als je verloren had, scholden ze me mee uit, maar als er gewonnen werd, kreeg ik evengoed felicitaties. Supporters zijn een zegen voor een club, maar ze hebben het nooit allemaal voor jou en je man. Dat weet ik nu, maar voor je zoiets ook gaat inzien, duurt het wel even.

“Op de Klokke ben ik na de verhuis nog diverse keren geweest. Nu staan op het veld huizen, maar de conciërgewoning is bewaard gebleven. Aan de achterkant was een deur die uitgaf op de catacomben van het stadion. Toen het stadion er nog stond, gidste parrain me rond en vertelde hij allerlei anekdotes. Bijvoorbeeld hoe hij vaak langs de achterdeur de thee voor de spelers ging brengen.

“Een meisjesdroom was het niet om een voetballer aan de haak te slaan, ik had op mijn kamer evengoed posters van zangers hangen. Mijn man had echt net zo goed niks met voetbal te maken kunnen hebben. Halverwege de jaren negentig nam ik deel aan de verkiezing van Miss Belgian Beauty. Een van de opdrachten van de organisator was om in de aanloop naar die verkiezing zoveel mogelijk in de media te komen. Omdat mijn vader een pak mensen kende op Club Brugge, lag het voor de hand dat ik het via het voetbal zou proberen. Daarom was ik aanwezig op de persvoorstelling van het nieuwe seizoen. Niet om er een voetballer aan de haak te slaan, wel om zoveel mogelijk op de foto te komen en Ignace Crombé een dikke persmap te bezorgen. Daar heb ik Sven leren kennen. Thuis spreken we vaak over voetbal, alle dagen.

“Bij Schalke maakten we mee hoe een nieuw stadion nieuwe impulsen aan een club geeft. Club heeft die ook nodig. Mijn gevoel zegt dat er nog veel meer uit onze club te halen is. Commercieel, maar ook qua infrastructuur, België heeft op dat vlak een inhaalbeweging te maken.”

Stefaan Lammens (39) VRT-journalist

Kortrijkzaan met een Clubverleden.

Stefaan Lammens : “Ik woon al een jaar of vijftien in Brugge, maar eigenlijk ben ik afkomstig van Kortrijk. De liefde voor Club Brugge is begonnen met mijn pa, die me meenam, helemaal in het begin zelfs nog naar de Klokke. Ik herinner me nog heel goed mijn eerste wedstrijd, tegen Diest. Op hun truitjes maakten die spelers reclame voor Shoe Post ! Gezeten op de knie van mijn vader volgde ik de wedstrijd. Vijf jaar was ik, ik kan me nog alle details herinneren, maar of ik in die tijd eigenlijk al zo veel van voetbal hield, weet ik niet. Kortrijk speelde in die dagen niet altijd in eerste en bij ons op school, in het Sint-Jozefsinstituut, zag je op de speelplaats twee soorten voetbalsjaals. Veel rood-wit, maar zeker evenveel blauw-zwart.

“Een abonnement had ik toen niet, dat is pas iets van de laatste tien jaar. We volgden het wel intensief. Soms zag ik van de 34 wedstrijden op een seizoen een match of 30. We kochten gewoon onze tickets vlak voor de wedstrijd en trokken dan naar de staanplaatsen. Dé match die ik me nog herinner is het Europese duel tegen Dortmund. In Duitsland zag ik Club met 3-0 verliezen. Op de weg terug was het op de bus muisstil, maar in die dagen ging je toch naar de terugwedstrijd. Niet omdat je nog in de kwalificatie geloofde, maar je had nu eenmaal dat ticket gekocht. Om de twee jaar zie je nog eens beelden van die match en daar krijg ik nog steeds kippenvel van.

“Mijn favoriete speler was Jan Ceulemans. Toen hij vorig seizoen werd ontslagen, was ik in Australië voor formule 1. Dat ontslag maakte een dubbel gevoel bij me los. Enerzijds is Jan voor Clubsupporters een monument, daar raak je niet aan. Anderzijds bekijk ik het nu ook vanuit het standpunt van de journalist. Hetzelfde met Emilio Ferrera. Door omstandigheden was Club Brugge-Standard de eerste match die ik dit seizoen moest verslaan. Als je na die wedstrijd in Brugge op café kwam, hoorde je ’37 trainers’ kritiek geven op Ferrera. Als verslaggever kijk je verder dan die 4-4, je neemt ook die 4-1 en het uur goed voetbal mee in je beoordeling.

“Door de job kijk ik nu heel anders dan vroeger naar Club Brugge. Dat ik nog steeds sympathie heb voor Club, zal ik niet ontkennen, volgens mij is er geen enkele sport- of voetbaljournalist die vroeger geen favoriete ploeg had. Ik vind het nu even drie minuten jammer als Club verliest, maar nadien gaat de wereld gewoon verder. Mijn gevoel is dat ik zelfs extra streng ben voor mijn club. Om geen schijn van partijdigheid te wekken, zal ik Brugge misschien zelfs iets harder aanpakken dan Anderlecht of Standard.”

Fons Bastijns (59), ex-aanvoerder

Van 1967 tot 1981 voetbalde Bastijns voor Club.

Fons Bastijns :“Eind jaren zestig zakte ik vanuit de Noorderkempen af naar Brugge. Daar kwam ik in één grote familie terecht. Met het dialect had ik weinig problemen. Het was de tijd van de Klokke nog, van Raoul Lambert, Fernand Boone, Erwin Vandendaele, … Weinig buitenlanders, maar wel het begin van het professionalisme. Ik werkte nog, in een bank. Niet de club heeft daarvoor gezorgd, wel onze trainer Norberto Höfling. Hij was er klant en deed een goed woordje voor mij bij de directeur. We trainden toen een keer per dag, meestal in de namiddag. ’s Ochtends ging ik werken en na de training trok ik opnieuw naar kantoor. Ik geloof dat ik dat tot in 1973 heb volgehouden. Daarna werd ik prof, de combinatie met het voetbal was niet meer te doen. We hadden toen zo’n sterke ploeg dat we vaak Europees moesten spelen en voortdurend weg waren.

“Ik ben begonnen op de Klokke. Veel sfeer, volk dicht bij het veld. Onlangs ben ik nog eens terug geweest naar het veld, waar nu een villawijk is. Jammer genoeg bleef er niks meer bewaard, zelfs de toegangspoort is er niet meer. Dan hebben ze dat bij Cercle iets mooier opgelost met het oude stadion. Daar hebben ze wel nog de boog bewaard. Olympia was anders, minder gezellig, al hebben we er ook goeie wedstrijden gespeeld.

“Onze ploeg was zoals de hele club : een vriendenkring. Op verplaatsing na de wedstrijd durven doorzakken, spelers bleven toen ook langer bij de club. Ik heb er gespeeld tot in het seizoen 1981/82. Nu lijkt dat haast een eeuwigheid. Wij droomden niet van het buitenland. ( lacht) Ik heb het wél meegemaakt : één seizoen in Duinkerken. Niet écht het buitenland, ik sliep nog thuis. En mijn Frans is er niet beter geworden.

“Spijt heb ik maar van één ding : dat we de UEFA Cup niet wonnen in 1975/76, twee jaar voor we op Wembley de finale van EC1 speelden. Daar hadden we wat geblesseerden, met die nederlaag kon ik leven. Maar met die verloren UEFA Cupfinale had ik het lastiger. Ginder verloren we met 3-2, hier slikten we net één goaltje te veel. Lyon, Ipswich, Roma, Milan, Hamburg, bijna het perfecte parcours, zonder veel tegengoals, en dan dat ene goaltje te veel … Als we vergaderen met de oud-spelers, blijkt dat die match het meest pijn doet.

“Sinds Michel D’Hooghe voorzitter is, heeft men de vereniging van oud-spelers nieuw leven ingeblazen. Een keer per jaar komen we samen, we worden uitgenodigd voor de Brugse Metten, het is fijn de familie terug te zien. Ik ga naar alle thuiswedstrijden, ook al heb ik het op kantoor heel druk. Maar de liefde, die roest niet.”

Henk Houwaart (61), ex-speler en ex-trainer

Tegenwoordig traint Henk Houwaart STVV. Van 1969 tot 1974 voetbalde hij voor blauw-zwart, van 1984 tot 1989 was hij er trainer.

Henk Houwaart : “Niks wist ik van Brugge, echt niks. Niet alleen van de club, evenmin van de stad. Ik was speler van FC Twente toen Club Brugge me op een goeie dag polste of ik geen zin had om naar West-Vlaanderen te komen. Club had zijn oog laten vallen op Robbie Rensenbrink en ze wilden er nog een tweede Nederlander bij. ( lacht) Ze zijn me nooit meer kwijtgeraakt. Hoe ze aan mijn naam kwamen ? Via het weekblad Voetbal International ! ( lacht weer) Zij publiceerden elk seizoen een All Star Team en daar stond ik bij. In 1969 was ik ook international, vandaar.

“Wat Fons zegt, klopt : je kwam er in een familie terecht. Niet zoveel buitenlanders, wél goeie. Niet alleen Robbie, die twee seizoenen later naar Anderlecht verhuisde, maar ook Kurt Axelsson onder meer. Ik moet Fons op nog een punt gelijk geven : die Klokke was ongelooflijk. Met Marcel Van Vyve hebben we daar heel leuke tijden beleefd. Kopje koffie drinken, voetballen, je was er echt kind aan huis. Het was alsof ik een nieuwe vader en moeder kreeg. Toen het een keer over buitenlanders ging en ik de mannen er attent op maakte dat ik er ook eentje was, zei Fernand Boone : ‘Jij telt niet mee, Henk, jij bent er eentje van ons.’ Ik heb me heel snel kunnen aanpassen aan de Belgische mentaliteit.

“De verhuis naar Olympia maakte ik als speler niet meer mee. Halverwege de jaren zeventig ging het financieel niet meer zo goed met de Club en moest er geld worden gemaakt van wat spelers. Zo verhuisde ik naar Antwerp. Daar had ik niet veel geluk, een kruisbandletsel maakte er een einde aan mijn carrière. De liefde voor Brugge bleef en een paar jaar later keerde ik naar Olympia terug. Eerst als trainer van Cercle. Vier jaar was ik dat. Van die derby’s heb ik er één gewonnen, één seizoen was ik zelfs ongeslagen tegen Club. Een keer 3-3 en een keer 3-1.

“Vijf jaar mocht ik zelf coach van Club Brugge zijn. Olympia was niet als de Klokke, maar het kon er ook warm en sfeervol zijn, als je spektakel bracht. Dat Europese seizoen van ons, met die match tegen Dortmund, dat herinnert iedereen zich nog. Net zoals ze nog lang over die recente 4-4 tegen Standard zullen spreken. Neem van me aan : de supporters zien liever een 4-4 dan een zege met weinig spektakel.

“Supporter blijf je. Frank Vercauteren zal dat altijd voor Anderlecht voelen, ik voor Club Brugge, de ploeg waar ik als trainer de meeste mogelijkheden had. Toenmalig voorzitter Fernand De Clerck verwoordde dat goed bij mijn aanstelling : ‘Nu hebben we een trainer die niet alleen een uitstekende voetballer was, maar ook iemand met een hart voor de club.’ Jan Ceulemans had dat ook. Mijn geluk was dat we een goeie ploeg hadden toen ik er kwam. Jan had de pech dat de ploeg wat minder was. Ze hebben hem veel te snel laten gaan. Club had Jan iets meer materiaal moeten geven. Zelf heb ik geen gebrek aan goeie herinneringen. Schitterende Europese campagne, titel, beker, supercup, … ( lacht) Ik kan kiezen.”

Pascal Plovie (41), ex-speler en logistiek medewerker

Van 1984 tot 1986 en van 1988 tot 1996 voetbalde Pascal Plovie voor Club. Nu helpt hij de club op het logistieke vlak waar het nodig is.

Pascal Plovie : “Via de paastoernooien ben ik bij Club beland. Daar wonnen wij met een gelegenheidsploegje de finale, met Pascal De Wilde. Mijn ouders hadden een café naast De Klokke. Hoewel mijn vader Cerclesupporter was, die ooit nog de vlag van Cercle droeg, runde hij een Clublokaal, het lokaal van Erwin Vandendaele, Edi Krieger, Walter Meeuws . Krieger was mijn idool, zijn traptechniek bleef me bij, net als ik was hij centrale verdediger. Ik ging iedere match kijken, ook Europees, naar Hamburg, naar Wembley. Bij de miniemen trainden we nog op de Klokke. Samen met de voorzitter zal ik misschien de enige zijn die drie stadions meemaakte.

“Op mijn vijftiende scheurde ik mijn kruisbanden. Toen beloofde het bestuur me een tweejarig contract als ik na zo’n zware blessure zou terugkeren. Daardoor zette ik alles op het voetbal en maakte mijn humaniora niet af.

“Na twee jaar wilde men me een jaar aan Antwerp uitlenen. Die wilden me zelfs kopen. Bij Antwerp was Kessler toen trainer. Ik had hem bij Club nog even meegemaakt, toen ik samen met Peter Leysen, Marc Degryse en Pascal De Wilde met de A-kern mocht meetrainen. Als ik Kessler zag komen, liep ik de andere kant uit. Zo’n ontzag had ik voor die man.

“Antwerp was een schok. Mijn geluk was dat Thierry Pister bij me was. Hij kwam van Gent. We begrepen elkaar, maar zij begrepen ons niet. Ik heb toen ook mijn vrouw leren kennen in Antwerpen, zij woonde op vijftig meter van Cisse Severeyns, de speelvogel van de ploeg. Zo zat ik meteen goed in de groep. Maar ik miste het familiale. Als je bij Club een probleem hebt, wordt dat meteen opgelost. Bij Antwerp kon je bij niemand terecht. Bij Club ben ik, als speler of medewerker, altijd op dezelfde dag correct betaald. Bij Antwerp is Frans van Rooij wel eens op tafel moeten gaan kloppen, met de vraag wanneer we onze centen zouden krijgen.

“Elke dag reed ik heen en weer van Brugge naar Antwerpen. ’s Avonds kwam ik, na de training op Antwerp, op Club fitnessen. Bij Club was ik kind aan huis. Ik had er de sleutels van alle lokalen van Van Maele en Vanhove gekregen. Ook toen ik bij Antwerp zat, hield ik die sleutels.

“Toen ik terugkeerde, na drie goeie verslagen van mijn huidige collega Roger Tierenteyn, was Hugo Broos niet blij : hij had gehoopt op een nieuw contract, maar het bestuur koos voor mij.

“Met de meeste trainers had ik een goeie band. Georges Leekens was mijn type trainer : altijd aan 120 procent trainen, en als het kon ook aan 120 procent feesten. Uiteindelijk begaf mijn knie het. Dertien keer ben ik geopereerd. Michel D’Hooghe is de man op wie ik het vaakst een beroep moest doen. Na die laatste ingreep, zei hij : ‘Jij bent een van ons, we gaan altijd voor je zorgen.’ Twee jaar later, toen hij voorzitter was, is dat ook gebeurd.

“Ik doe nu wat van alles. Jeugdspelers scouten, zorgen dat de reclameborden op hun plaats staan. Die van Club én die van Cercle, want zij hebben niet zoveel personeel. Vaak ben ik chauffeur voor Michel D’Hooghe. Soms zingt hij in de auto. Ik doe mijn werk graag, elke dag kom ik graag naar Club. Afgelopen zomer had ik veertien dagen vrij : ik ben hier elke dag geweest. Ik kan geen dag zonder Club.

“Sporten mis ik wel eens. Ik moet kunnen diep gaan, afzien. Daarom fiets ik nu elke dag vijftig minuten in de sauna bij zeventig graden, hier op Club. Men zegt : Plovie is zot. Het is niet gezond, maar ik heb geen tijd om langer te sporten en ik wil na een inspanning stikkapot zitten.

“De wedstrijden volg ik tussen de supporters. Soms is er één die al iets ouder is en die me herkent en mijn naam scandeert. Dan kijken ook de jongeren op : ‘Heb jij nog voor Club gespeeld ?’ Ik ben een echte Clubman. Dat Cercle de derby won, daar ben ik nog altijd niet goed van. Ik tel nu al af naar 17 mei, de dag van de volgende derby. Ik heb mijn Cerclevrienden beloofd : als Cercle dan nog eens wint, loop ik heel de maand juni in een groene trui. Of ik een groene trui heb ? Nog niet. Het zal niet nodig zijn er één te kopen.”

Staf Helbig (56), directeur communicatie Dexia Groep

Sinds 1990 is de geboren Bruggeling verantwoordelijk voor de communicatie bij Clubs hoofdsponsor Dexia.

Staf Helbig : “In 1990 riep de directeur marketing van het toenmalige Gemeentekrediet me bij zich. Ik was toen net directeur communicatie geworden. Wij hadden een gebrek aan naambekendheid in het noorden van het land, het Crédit Communale werd bekeken als een Franstalige instelling. In het noorden moesten we de alomtegenwoordigheid van de toenmalige KB opvangen. Op dat moment sponsorden we enkel het BOIC en de Rode Duivels. De directeur marketing dacht aan Club Brugge, waarvoor we tevoren de Brugse Metten hadden gesponsord. Die vraag kwam me goed uit. Ik had goeie contacten met Clubs toenmalige sponsor VTM. Die hadden me al laten verstaan dat ze uit dat contract wilden stappen. Het eerste jaar deden we de shirtsponsoring nog samen, wij op de buik, zij op de rug. Telkens er een geblesseerde op de grond lag, hoopten we dat die op zijn rug zou rollen.

“Brugge als stad was me niet vreemd : ik ben van geboorte Bruggeling, van intra muros én van katholieke afkomst. Dus waren wij van thuis uit Cerclesupporters, maar fanatiek was ik daar niet in. Op mijn twaalfde verhuisden we naar Brussel. Je in Brussel outen als Cerclesupporter was niet iets om fier op te zijn. Toen werd ik een beetje Anderlechtsupporter, maar nooit fervent.

“De combinatie Dexia-Club wérkt. Sinds wij sponsoren, zijn ze één keer niet eerste of tweede geworden. De derde plaats van vorig seizoen was het slechtste resultaat sinds onze samenwerking. Misschien komt het omdat ze een prestatiegericht contract hebben.

“Toen we van naam veranderden, was dat een argument om nog langer door te gaan. Daarom hebben we in 2000 dat contract vernieuwd, om ook de naam Dexia bekend te maken. Het contract loopt hierna nog twee seizoenen. Voorlopig overwegen we niet om te stoppen, tenzij Club de komende jaren afglijdt naar de middenmoot. Niets zo erg als een ploeg die geen mediabelangstelling geniet. Vergeet ook niet dat Club Brugge samen met Coca-Cola, Mercedes en BMW op het internet uitgeroepen is tot een van de meest geliefde merken in België. Ik denk niet dat Anderlecht in de top tien staat. Qua uitstraling kan je in het noorden van het land niet beter hebben.

“De ziel van Club ? De no-nonsensementaliteit die je daar aantreft in alle geledingen. Men panikeert nooit. Dat heeft te maken met die West-Vlaamse nuchterheid. Club is een vereniging met een gezond beheer, geen gezever. Sinds de komst van Michel D’Hooghe gaat het er veel professioneler aan toe. Het enige zwakke punt is het stadion. Daar blijven de mogelijkheden beperkt door de cohabitatie met Cercle : er is een té groot verschil in investeringsmogelijkheden van die twee clubs. Ze moeten wel voorzichtig zijn : de Belgische markt is zo klein. Vlaanderen, dat is de helft van Parijs, vijfenhalf miljoen inwoners.

“Door mijn nieuwe functie per 1 januari 2006 ga ik minder vaak kijken, naast de toppers doe ik jaarlijks één of twee Europese verplaatsingen. Het moeilijkst maar ook het leukst zijn de contractonderhandelingen met Club. Die duren gemiddeld zes maanden. Omdat zij veel vragen en wij weinig willen geven. Het zijn gewiekste onderhandelaars, hoor.”

Roger Tierenteyn (62), materiaalman en scout

Achttien jaar al werkt Roger Tierenteyn bij Club, eerst als terreinverzorger, nadien als materiaalmeester en scout.

Roger Tierenteyn : “Mijn kozijn, André, heeft als linksvoor nog in de eerste ploeg gespeeld, maar zelf heb ik hier maar tot bij de junioren gevoetbald.

“Ik werkte in de montage en door een ongeval – ik kreeg een plaat van vierhonderd kilo op mij – heb ik wervelfracturen opgelopen, dertien dagen lam gelegen en drieënhalf jaar moeten revalideren. Ik heb eerst bijna elf maanden in de zetel gezeten : dat is hard. Om zot te worden. Je ziet geen vrienden meer. Alle dagen zijn hetzelfde, tot de echte revalidatie begint. Daarna moest ik met een korset van vijf kilo aan leren gaan, 280 dagen om kwart over zeven in het ziekenhuis, het bad in en dan nog therapie tot één uur. Ik heb er veel gezien die de moed niet hadden, maar ik heb er alles aan gedaan. Veel pijn geleden ook, over de grens gegaan en gezwegen.

“Ik werd daarna afgekeurd voor mijn werk, ik was pas 45. Op dat moment was ik ook trainer bij de kadetten van Club Brugge : toen Georges Leekens trainer werd, vroeg hij iemand om het verste terrein te onderhouden. Ik heb daar acht jaar mijn best voor gedaan : het was nieuw voor mij, maar het werd een parel van een veldje. ‘Wembley’ noemden de spelers het toen ( lachje). Het geheim is : ontluchten. Ik had een harkje waarmee ik na elke training drie uur bezig was. Grond omhoog tillen om te ontluchten en zachtjes met de voet terug leggen. Ik deed dat met liefde.

“Toen de materiaalmeester pensioengerechtigd was, heb ik zijn taken overgenomen. Leekens heeft mij ook gebruikt als scout : vijftien jaar bekeek ik wedstrijden en spelers in binnen- en buitenland : Spehar, Stanic, Jochen Janssen, maar ook jonge spelers die níét haalbaar waren. Pierre van Hooijdonk, die bij de amateurs van Steenbergen bij Roosendaal speelde, bijvoorbeeld.

“Ik zal Club altijd dankbaar blijven voor die kans. Club heeft mij eigenlijk uit de tunnel gehaald. Dus ik geef nu alles voor Club. Een uur extra werken, is me niet te veel. Over wat ik hoor achter de schermen, zwijg ik. Het is stom dingen tegen iemand te gebruiken om jezelf belangrijk te willen maken, dat keert zich achteraf toch tegen je. Soms monter ik spelers die in de put zitten wel eens op. Je hebt een tijd dat alles weggaat en je hebt een tijd dat alles terugkomt, zeg ik dan.

Blondel komt mij elke morgen een zoen geven, zoals bij de Walen. Awel, ik geef er hem gewoon een terug ( lacht). Die dingen, dat maakt het leven zo mooi. Onlangs is de burgemeester hier nog in mijn magazijn geweest. Of ik hier ook solden houd, wou hij weten ( lacht).

“Het magazijn, de kleedkamer van de beloften, de bar in het spelershome, ik heb daar allemaal zelf aan getimmerd. Het is een stukje van mezelf. Voor thuiswedstrijden zit ik altijd in mijn kot en laat ik de spelers gerust. Voor Europese uitwedstrijden ben ik er vierenhalf uur op voorhand. Je moet dan goed in het oog houden waar je wiens kleren klaarlegt, want ze willen voor de wedstrijd op dezelfde plaats zitten als voor de training de avond voordien. Ze vragen mij dan altijd hoe ik dat toch doe. Maar ze weten niet dat ik een blaadje heb waarop ik alles noteer ( grijnst). Dat zorgt voor rust als ze binnenkomen.

“De meest bijzondere momenten waren voor mij niet de titels, maar bijvoorbeeld het afscheid van Dany ( Verlinden, nvdr), Franky ( Van der Elst, nvdr) en Gert ( Verheyen, nvdr). Dat deed mij emotioneel meer dan een mooie overwinning. Gert gaf bijvoorbeeld altijd zijn klein bekertje aan mij als we de beker van België wonnen.

“Ja, blauw en zwart is zeker een mooie combinatie. Een streep zegt áltijd iets. En het is ook beter voor de was dan wit ( grijnst).”

Marc Coucke (41), supporter

Zaakvoerder van Omega Pharma, supporter en lid van de vzw.

Marc Coucke :“Ik ben van geboorte Gentenaar. Als kind ging ik elk weekend met mijn ouders naar de kust. Elke zondagmiddag gingen we naar het voetbal, afwisselend naar den AS en VG, later naar fusieclub KV Oostende. Met de sprong naar eerste werd ik er sponsor en bestuurslid, maar toen KVO naar derde terugzakte, voldeed het niet meer als platform om mijn klanten uit te nodigen.

“Mijn uitgaansleven situeerde zich in het Brugse, café de Vuurmolen en zo. Ik nodigde mijn Brugse vrienden al eens uit naar KVO, zij mij naar Club. Mijn allereerste wedstrijd op Club was de 2-3-uitzege van KVO, een onvergetelijk moment voor elke KVO-fan.

“Een van mijn beste vrienden was Sam Sabbe, financieel directeur bij Club en nu bij ons aan de slag. Een jaar of tien geleden ging ik er voor het eerst kijken, sinds een jaar of zes beschouw ik me als supporter. Niet meer zoals je als kleine jongen voor een team supportert. Als ik echt supporter wil zijn, ga ik naar Oostende. Wil ik goed voetbal zien, ga ik naar Club. Geleidelijk ben ik een echte supporter geworden, drie jaar geleden werd ik zelfs lid van de vzw. Alle topmatchen probeer ik mee te maken, ook de Europese verplaatsingen.

“Club is een fantastische vereniging van mensen, met een tof bestuur, fans van over heel Vlaanderen. Ik ging als Gentenaar wel eens naar AA Gent, maar ik supporterde daar niet voor, dat sprak me niet aan. Club zuigt me wel aan. Wat opvalt, is dat bij Club iedereen aan hetzelfde touw trekt. Bij KVO maakte ik een periode mee waarin dat niet het geval was. Als eigenbelang gaat spelen, leidt de hele organisatie daaronder. Het pakt mij als ik de betrokkenheid van Michel D’Hooghe zie, de verjonging die via Filips Dhondt en Marc Degryse werd doorgevoerd, de revival waar Antoine Vanhove aan bezig is en het feit dat iedereen hem dat gunt.

“Vanzelfsprekend vind ik dat niet, want topsport heeft te maken met geld en macht. Knap vind ik het van Club dat het motto ‘we zijn er voor de vereniging’ steeds de bovenhand haalt. Het is een club die heel dicht bij het volk staat. Club spreekt enorm aan. Klanten vinden om naar Club te komen, is makkelijk, we moeten mensen weigeren, hebben wachtlijsten. Club spreekt enorm aan. Alleen vind ik het hoog tijd dat het nieuwe stadion er komt. Soms heb ik de indruk dat dit stadion uit zijn voegen barst. De service die je de klanten er kan geven, is niet meer van deze tijd. Het zit snel vol, er is onvoldoende parkeerplaats.

“Ik durf me op Club wel eens laten gaan, ik leef emotioneel mee. Ik ben het type dat in de loge wel eens de Mexican wave probeert op te zetten. Dat lukt niet altijd. Wat voetbal mij geeft, is rust, omdat ik niet de eindverantwoordelijkheid draag die ik in het wielrennen wél heb. Wielrennen blijft wel mijn grote liefde. Wielrennen is het gevecht van de mens tegen de natuur, voetbal is het gevecht van mens met mens. Ook in het voetbal zoek ik de flandriens. Gert Verheyen belichaamde dat helemaal, Koen Daerden straalt het nog niet uit, Birger Maertens heeft het wel. Soms denk ik : ook Salou zou wel eens een flandrien kunnen worden.”

Jorn Vermeulen (19), jong talent

Nooit voetbalde Jorn Vermeulen voor een andere club dan Club. Sinds dit jaar zit hij in de A-kern.

Jorn Vermeulen : “Ik ben van Ruddervoorde, met de auto is dat twintig minuten van hier. Via mijn broer ben ik hier dertien jaar geleden begonnen in de voetbalschool. Die sportkampen waar ik aan meedeed en toernooien met de duiveltjes, dat was wel chic. Ik ging met mijn broer naar de training kijken en zo heb ik me ingeschreven. Ze hadden redelijk veel vertrouwen in mij, want ik heb een paar keer een reeks hoger gespeeld. Ik heb regentaat LO gedaan, maar het was extreem veel voorbereiding, waardoor je heel weinig tijd had.

“De laatste drie jaar kende ik wel redelijk wat pech : een liesbreuk en een arm gebroken, waardoor ik drie maanden aan de kant stond.

“Het middenveld, achteraan, verdedigend en aanvallend : ik heb al op veel posities gespeeld. Dat ik door mijn uithoudingsvermogen een goede wielrenner zou zijn, hebben ze mij ook al gezegd. ’s Zomers deed ik ook wel eens aan atletiek : honderd en tweehonderd meter. Maar ik voetbal toch liever.

“De trainer zegt dat ik mij nog meer moet profileren op training, mijn mond meer moet opendoen en daar werk ik aan. Van elke trainer steek je wel iets op. Janevski gaf veel uitleg, durfde ingrijpen in wedstrijden als hij zag dat je bijvoorbeeld te slap in duel ging. Dat overkwam mij wel eens. Ik moet nog harder worden. In de loop van de jaren ben ik wel geëvolueerd : eerst topsportschool in Meulebeke en dan sportschool in Brugge. Op het technisch vlak voel ik dat ik hier verbeterd ben, je bent veel met de bal bezig.

“Club is wel een goeie ploeg voor een jeugdspeler. Met Genk en Anderlecht zijn we bij de beste drie ploegen, denk ik. Spelen in de eerste klasse is mijn ambitie, en liefst hier. Je kan eigenlijk niet beter zitten dan hier, Bicky ( Birger Maertens, nvdr) is doorgestroomd, De Cock, Roelandts, Jason ( Vandelannoite, nvdr). Ik hoop dat ik over anderhalf jaar, als mijn contract afloopt, verder sta dan nu. Maar er is veel concurrentie op het middenveld. Ik zit wel nog maar voor mijn eerste seizoen in de A-kern, dus ik kan nog wat wachten.”

RAOUL DE GROOTE, GEERT FOUTRé, Peter ‘T Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content