Volgende week komt Foeke Booy, in Nederland nu al lovend de ‘kroonprins der trainers’ genoemd, weer even ’thuis’ om het met FC Utrecht op te nemen tegen zijn ex-club.

Even een misverstand rechtzetten : dat van die krenterige Hollanders klopt niet helemaal. Om twaalf uur belt Foeke Booy, trainer van FC Utrecht, dat de geplande afspraak met onbeperkte tijd uitgesteld is : hij moet in zijn functie van technisch directeur dringend naar de voorzitter en zal wat later komen. Wat later, dat is vier koffies, een soepje en een broodje bitterballen verder, maar voor die consumpties neemt de vriendelijke dienster in de gezellige cafetaria van het riante oefencomplex Zoudenbalch, op een steenworp van stadion De Galgenwaard, geen geld aan. “U bent de gast van FC Utrecht.” Zo horen we het graag !

Tot Booy arriveert, geeft het schaduwbestuur, een aantal oudere heren aan wie niets op en rond de club ontgaat, aan waar het volgens hen in de wereld en bij FC Utrecht goed en fout loopt. Het gesprek loopt op zijn eind wanneer assistent-trainer en ex-spits van Anderlecht John van Loen, de deur opensteekt : of Foeke nog mee gaat naar Brugge om er die avond Club thuis aan het werkt te zien ? Booy wil Brugge alvast grondig ontleden, want tegen Club moet Utrecht zijn Europese campagne redden.

Europees haalt Utrecht nul op zes. In België stelt men een flinke kloof vast tussen Europa en de nationale competitie. Voelt u dat ook zo aan ?

Foeke Booy : “Ja. Het heeft te maken met andere speelstijlen die ons moeilijker liggen. Neem nu Dnepr. Die spelen nog met een echte libero. Dat kennen wij al lang niet meer. Je hebt wel eens een vrije man, maar niet iemand die echt achter je verdediging speelt. Zij zijn opgegroeid in een cultuur waar eerst heel goed verdedigd moet worden. Pas dan kan je met een beperkt aantal spelers uitbreken. Onze cultuur in Nederland is toch een aanvalscultuur, met dominant, initiatiefrijk voetbal en pressie naar voren. Dat brengt risico’s met zich mee. Wij kunnen zo’n voetbal als dat van Dnepr niet brengen in ons stadion. De mensen in Utrecht pikken dat niet. Die willen, ook Europees, initiatiefrijk een aanvallend voetbal zien.”

Bent u zwaar ontgoocheld na die nul op zes ?

“Ik moet eerlijk bekennen dat we duidelijk in een mindere periode zitten. Het gaat allemaal wat moeizamer. Spelers kiezen voor wat meer zekerheid : ze leggen de bal breed of achteruit in plaats van naar voren te voetballen. Als je het vertrouwen mist, wordt het moeilijk tegen een gelouterde en sluwe tegenstander. Wij hebben best iets in onze mars, maar we moeten ook allemaal in goeie doen zijn om Europees goed voor de dag te komen. In een mindere dag kunnen we Europees geen klap slaan.”

Wat moet een trainer doen als zijn hele team een mindere vorm etaleert ?

“Vertrouwen geven, animator en motivator blijven. Als het om één of twee spelers gaat die niet in vorm zijn, kan je wisselen, maar een voetballer die wat minder in vorm is, moet van mij ook het vertrouwen krijgen om daar-uit te komen. Alles omgooien als het niet loopt, werkt averechts. Zo lang ik maar zie dat ze ervoor gaan.”

Supporters zeggen : als Stefaan Tanghe niet goed speelt, draait Utrecht niet.

“Dat klopt ook. Tanghe is de sleutelfiguur in ons team. Als hij minder draait, merken we het meteen, net zoals wanneer hij goed is. Stefaan gaat nooit zijn verantwoordelijkheid uit de weg. Hij verstopt zich niet als het wat minder gaat. Ook dan blijft hij de kar trekken.”

Hoe zag u hem evolueren sinds hij hier arriveerde ?

“Het eerste half jaar had hij best moeite met onze speelwijze en de manier van trainen die daaraan vasthangt. Onze spelwijze, met pressie naar voren, vergt een manier van trainen die vrij pittig is, met aandacht voor fysieke oefeningen, kracht, lopen en coördinatie. Komende uit een cultuur waar je wat meer teruggetrokken voetbalt, was het voor hem even wennen. Aanvankelijk opereerde hij in een aanvallende vrije rol aan de rechterkant, waar hij uit de wind werd gehouden. Nu staat hij centraal omdat hij dat aankan.”

Is hij hier een vedette ?

“Op het veld vind ik hem wel een vedette. Buiten het veld is het een ander verhaal. Van een rustige, introverte jongen maak je nooit een extravert iemand. Stefaan is een speler die met zijn voeten praat. Dat is ook een vorm van leidinggeven. Hij zegt het altijd wel, maar op een rustige manier. Dat kan ook dwingend zijn. Het hoeft niet altijd met schreeuwen en gebaren te gebeuren.”

Wat brengt Hans Somers Utrecht bij ?

“Hij past bij de cultuur van deze club : een jongen die de mouwen opstroopt, goed kan voetballen en een neus heeft voor doelpunten. Alleen kende hij een moeilijke aanhef omdat hij geblesseerd uit Turkije kwam. Hans is jong, maar toch al heel ervaren.”

Johan Derksen, televisiepresentator en hoofdredacteur van Voetbal International, omschrijft Utrecht als een middelmatig team waar u als trainer het maximum uit haalt. Mooi compliment voor u of een uitspraak die uw team onrecht aandoet ?

“Voetballend kunnen we behoorlijk uit de voeten. Maar het past ook bij de Utrechtse cultuur : hier moet je de mouwen opstropen. Onze supporters zingen niet voor niets : ‘Bloed, zweet en tranen.’ Dat zit eringebakken van toen ik hier tien jaar geleden arriveerde. Je moet dat niet willen veranderen. Anders vervreemdt de club van zijn achterban. Onze supporters zitten erbovenop, laten de spelers niet met rust. Als het even niet loopt, roeren ze zich, in positieve en negatieve zin. Je moet best sterk in je schoenen staan om hier als speler te overleven. Men is vrij direct en hard, eist het maximale. In dat opzicht kunnen voetballers zich hier niet verstoppen. Ze moeten altijd met de billen bloot.”

U bent hier al tien jaar. Alleen voorzitter bent u bij Utrecht nog niet geweest.

“Ik ben niet zo’n carrièreplanner. Het ging gewoon vanzelf, stap na stap. De uitdaging bij de B-junioren, veertien tot zestien jaar, accepteerde ik om uit te maken of dat nu was wat ik wilde. Wat me heel erg beviel, was dat je spelers beter kon maken, je eigen karakter overbrengen op zo’n team. Ik leerde dat het me niet losliet als de training of de wedstrijd afgelopen was. Het voetbal neem je als trainer mee naar huis. Uiteindelijk koos ik voor de weg van de geleidelijkheid. Toen Ronald Spelbos kwam, wilde hij me als trainer van het tweede elftal. Vier jaar lang was mijn enige opdracht die jongens klaarstomen voor het eerste elftal. Vervolgens werd ik assistent. Een half jaar voor ik de kans kreeg als hoofdtrainer maakte ik voor mezelf uit dat ik die stap wilde zetten. Op dat moment werd ik gecontacteerd door Cambuur Leeuwarden, de club waar ik als voetballer debuteerde, maar ik had daar geen goed gevoel bij. Om geld ging het niet. Volgens mij konden ze de ambitie die ze verwoordden niet waarmaken. Wat later ook bleek, toen ze degradeerden. Ik nam wel vaker in mijn carrière beslis-singen op basis van gevoel in plaats van op feiten. Doorgaans bleken dat goeie keuzes.”

Toen u bij Utrecht hoofdtrainer werd, was de club virtueel failliet.

“De financiële toestand is me toen niet uitgelegd. Wel wist ik dat er geen plaats was voor inkomende transfers, maar dat stoorde me niet, want ik had voor mezelf uitgemaakt dat er veel meer uit de bestaande kern te halen was. Tot we in december hoorden dat acht, negen spelers weg moesten na het seizoen. Zelf heb ik ook ingeleverd. Mijn contract zou verbeterd worden als ik langer dan één jaar bleef. Uiteindelijk knokten we ons door de bekerwinst door die moeilijke periode.”

Wat verbaast u het meest in de trainersjob ?

“Het kost meer energie dan ik dacht. Maar als je van voetbal houdt, voel je dat niet. Voetbal is altijd mijn grote hobby geweest. Nooit voelde ik dat ik aan het werk was. Zodra je opstaat, moet je alert zijn. De rust keert pas weer als je opnieuw naar bed gaat. Voetbal stopt nooit. Geen moment mag je verslappen, want als er net dan iets gebeurt, glipt het je uit handen en kan het een sneeuwbaleffect veroorzaken. Dat vind ik het moeilijkste. In het begin durfde ik niet eens rustmomenten in te bouwen, maar je leert dat het moet. Je moet oppassen dat je niet afstompt. Een maand geleden hadden we een vrij weekend. Toen trok ik met vrouw en kinderen naar de Belgische Ardennen. Wéér naar België : waar anders kan een mens tot rust komen ( lacht)?”

Waarom bent u eigenlijk trainer geworden ?

“Niemand zette me ertoe aan. Het kwam uit mezelf. Misschien omdat… ik andere dingen niet goed kon ( lachtuitbundig). Maar ik heb er veel plezier in. Weet je wat ik zo fantastisch vind ? Spelers beter maken. Dat is het leukste aan trainer zijn. Het uiteindelijke doel is je jongens te prikkelen om prijzen te winnen. Daar gaat het om in voetbal : je publiek vermaken. Leuk, aanvallend voetballen. Voetbal is een volksvermaak. Het gaat niet om geld. Er mag iets tegenover staan, maar dan liefst binnen de perken. Bedragen zoals die af en toe in Spanje rondgaan, dat slaat gewoon nergens op. Wie is dat waard ? Ik zou me er niet lekker bij voelen als ik zo veel verdiende. Waar het om gaat, is dat je aan het eind van je loopbaan als speler of trainer achterom kan kijken en zeggen : dit heb ik bereikt.”

In hoeverre veranderde uw verblijf in België uw kijk op voetbal ?

“Ik kijk nog steeds met respect naar het Belgische voetbal. In jullie competitie lopen goeie voetballers, misschien soms wat te bescheiden. Die mogen best wat brutaler zijn. In België wordt er eerst defensief gedacht. In Nederland was dat lang een vies woord. Nu niet meer. Die omslag kwam er omdat we er steeds mee om de oren werden geslagen. Ik leerde vanuit een goede organisatie naar voren voetballen. Ik hou ook van aanvallend, dominant voetbal. Maar dat kan alleen als je de bal hebt. Om die te krijgen zal je eerst goed moeten verdedigen. Als je niet goed verdedigt, heb je die bal niet. Ronald Koeman en Ruud Gullit leerden dat in Spanje en Italië, ook zij brengen hun invloed uit het buitenland over. Als spits merkte ik al heel snel in België hoe klein de ruimtes waren. Er werd in die functie veel meer van mij gevraagd dan in Nederland, ik moest nog meer in beweging zijn. Daarom ging ik in mijn eentje bij trainen op kracht en fysiek. Als ik merkte dat ik ergens tekortkwam, ging ik na hoe ik dat kon verbeteren. Je hebt er ook die denken dat ze met een minimum aan inspanningen er het maximale uit kunnen halen. Die zijn bij mij aan het verkeerde adres. Als ik hier, ook bij de jeugd, een speler zie met veel kwaliteiten die er weinig voor doet, heeft die met mij de grootste ruzie. Zidane is een geweldige voetballer, maar hij werkt zich ook te pletter.”

Toch zijn het doorgaans de technische voetballers die applaus krijgen. U maakte het bij Brugge ook mee, met Amo-kachi. Is dat onrechtvaardig ?

“Nee, op voorwaarde dat het team daardoor succes haalt. Zodra die persoon niet meer doet wat hij zou moeten doen, is zijn krediet al op. Het zijn voetballers die zich tegelijk veel én weinig kunnen permitteren. Ik was niet zo’n type. Als ik niet goed in de wedstrijd zat, ging ik ook geen moeilijke dingen doen, maar juist heel simpel spelen. Dat geeft je vaak weer vertrouwen waardoor je wat moeilijker dingen kan uitproberen. Ik heb ook wedstrijden meegemaakt waarin ik me afvroeg wat ik op het veld stond te doen. Dan moet je je taken uitvoeren en voor je team hard werken. Hard werken heeft niets te maken met vorm. Het kan altijd.”

Zijn uw trainingen zwaarder dan wat u in België meemaakte ?

“Nee. Ik maakte bij Club wel eens trainingen mee dat ik ’s avonds kruipend de bank op sukkelde en daar in slaap viel.”

Hoe heette die trainer ?

Georges Leekens. Die wist precies wanneer je moest pieken, wanneer er heel zwaar getraind kon worden. Sommige van zijn trainingen waren veel zwaarder dan een wedstrijd.”

Hoeveel rondjes aan de bar hebt u uw collega-trainers en commentatoren de laatste maanden betaald ?

“Hoe bedoel u ?”

De kroonprins onder de trainers, noemen ze u. Toekomstig ‘Trainer van het Jaar’.

“Ik ben best wel verlegen. Ik zoek niet snel de media op wanneer het even goed gaat. Ik blijf bescheiden, maar op een bepaald moment vallen de resultaten wel op. Ineens kwam het uit alle hoeken op me af. Mijn omgang met de media is prima, ik zie ze ook niet als een vijand. Ik zocht het niet altijd op, al geef ik toe dat die complimenten van grote namen me vleien. Maar ik kan ook niet lang nagenieten. Als we de beker winnen, ben ik na één dag feest weer aan de slag.”

Het gaat steeds beter met Utrecht.

“Het negatieve beeld van de club bogen we helemaal om. Iedereen dacht dat eerste jaar dat we degradatiekandidaat waren. Ik wist wel beter. De club startte dit jaar voor het eerst met een nulbegroting. Er is geen schuld meer, we kunnen werken naar de toekomst. Dat is een fijn gevoel, met kleine stapjes naar boven gaan. Ik probeer eerlijk en duidelijk te zijn naar buiten. Je ziet gauw genoeg welke de kwaliteiten zijn, dat moet je duidelijk communiceren naar binnen en buiten en vervolgens hard werken om wat erin zit er ook uit te halen. Je moet de lat daar leggen waar die hoort.”

Ligt uw lat bij Club Brugge ?

“Ik heb gezegd dat ik hoop ooit trainer van Club te worden. Het is niet aan mij om dat te beslissen. Ik ben niet iemand die zo maar iedere club zou nemen. Ik moet perspectief zien. Club is nooit uit mijn hart geweest. Evenmin als Utrecht. Hier kreeg ik de tijd en de kans me te ontwikkelen, ook met de nieuwe functie van technisch directeur. Die geeft me meer inzicht en meer bagage. Daardoor moet ik wel harder werken, maar dat vind ik niet erg. Van hard werken ga je niet dood.”

Wanneer zal je na dit seizoen tevreden zijn ?

“Als we onze vier doelstellingen haalden. De supercup en de pouleronde in de Uefacup hebben we al. In de beker starten we pas na nieuwjaar. In competitie willen we meer punten halen dan vorig jaar. Dat moet ons dicht bij Europees voetbal brengen, net onder de topdrie. Van de topteams staat PSV het verst, Feyenoord zoekt nog balans, bij Ajax loopt het straks ook wel los. Utrecht heeft het achtste budget in Nederland. Elke plaats hoger dan de achtste is daarom voor ons een succes.”

door Geert Foutré

‘Stefaan Tanghe is de sleutelfiguur in ons systeem. Als hij minder draait, merk je dat meteen.’

‘Ik hou van aanvallend voetbal, maar dat kan alleen als je de bal hebt. Daarvoor moet je eerst goed verdedigen.’

‘Hard werken heeft niets te maken met vorm. Het kan altijd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content