In de jongste acht edities van de Amstel Gold Race stond Michael Boogerd zeven keer op het podium, maar winnen lukte hem alleen in 1999. Achter de hagelwitte lach regeert de angst.

Nederlands wielerbondscoach en voormalig jeugdcoach Egon van Kessel kan het zich nog goed herinneren. Hoe enkele jongens na een wedstrijd met de junioren in Canada kwamen vragen of ze nog even de stad in mochten met een paar meiden. Hoe die ene jongen met zijn arm stevig rond zijn verovering de brug over wandelde. En hoe de zeventienjarige Michael Boogerd, zijn meisje voorzichtig aan het handje, volgde, maar zeker vijftig keer achterom keek. “Of hij niet toch zou worden teruggeroepen”, zegt Van Kessel, die Boogerd als nieuweling ontdekte. “Dat beeld is nooit meer uit mijn hoofd gegaan.” Boogerd had volgens hem veel meer kunnen, neen, móéten winnen. Als hij toch maar een béétje meer geloofde in zijn eigen kunnen.

Extreme beleving

“Ik mócht niet op kop rijden, ik mócht het niet !” Met het schaamrood op de wangen staat Michael Boogerd in 1999 met de bloemen te zwaaien op de Maasboulevard in Maastricht, waar dan nog de aankomst van de Amstel Gold Race ligt. Blij met de overwinning, ja, maar ook gegeneerd. Twintig kilometer in het wiel van Lance Armstrong – dan nog geen winnaar in de Tour – geplakt ! Orders vanuit de volgwagen. Om dan een murw gereden Armstrong met centimeters voor te blijven in de spurt. “Ik dacht dat het toch weer mis zou gaan”, zegt Boogerd achteraf. “Dat alle journalisten hun verhaal alweer klaar hadden over Boogerd die toch nooit kan winnen. Eerlijk gezegd : dat verhaal geloofde ik zelf ook.”

Ondanks een fraai palmares – bergetappe in de Tour van 96, vijfde plaats in het eindklassement in de Tour van 98, Amstel Gold Race in 99 – teistert faalangst het hoofd van de 27-jarige Michael Boogerd. “Zelfvertrouwen, neen, dat heb ik nooit gehad. In de grond ben ik superonzeker, zo van : ik kan goed rijden, maar anderen zijn beter. Ik voel me altijd de minste, de underdog. Altijd, altijd, altijd. Ik denk ook regelmatig : wat zullen de mensen wel niet van mij denken. (…) Die vijfde plaats in de Tour was mooi, maar dat moet beter. Anders word ik in de pers met de grond gelijkgemaakt. Dat is mijn angst. Ik mag niet falen.”

In een poging om het fluisterende monster in zijn hoofd het zwijgen op te leggen vlucht Boogerd in een extreme beleving van zijn sport. Zo neigt zijn voedingspatroon eind jaren negentig naar het anorectische. “Na zes uur trainen neem ik soms een appeltje en een sinaasappeltje, om mezelf tot het avondeten uit te hongeren.” Boogerd kan weken piekeren over de outfit die hij zal dragen op het WK, evalueert dwangmatig de gesteldheid van zijn lichaam en conditie. “Ik kan de hele dag met mijn benen in de weer zijn. Dat begint al ’s morgens vroeg, voor de training. Kijken. Stretchen. Staan ze goed vol ? Staat er spanning op de spieren ? Liggen de aders er goed op ? Dan is het geen slappe hap. Dat vóél je ook. Bij het fietsen merk je onmiddellijk, bij de eerste omwenteling, of de benen goed zijn. Dan slaat de angst toe : shit, hoe houd ik die spanning vast voor de wedstrijd van morgen ?”

Irritant eigenwijs

In 2000 begint de obsessie zijn tol te eisen. Een ’treurig voorjaar’ vol pech en blessures leeft even op met een tweede plaats in de Amstel na Erik Zabel, maar de Tour wordt een persoonlijke nederlaag. Terwijl ploegmaat Erik Dekker en Léon van Bon de ritzeges opstapelen, kraakt Michael Boogerd onder de druk. Vlak voor de laatste tijdrit staat hij nog zeventiende in het klassement, maar een aanval van buikgriep en een valpartij zorgen ervoor dat hij de Tour op de voorlaatste dag moet verlaten in een ziekenwagen. ’s Nachts wordt hij eenzaam wakker in een Frans ziekenhuis. Met vreselijke honger en zonder eten. “Toen had ik het gehad ! Daar ben ik geknakt. Dat ik mezelf zo verlaagd had ! Weet je wat het was ? Ik had geen waardigheid meer.”

Het ‘psychisch tikkie’ dat Boogerd in die Tour van 2000 krijgt, werkt door in 2001. Erik Dekker – alwéér hij ! – wint de Amstel Gold Race, Boogerd finisht negende. In de Tour wordt hij tiende in het eindklassement, maar de lol is eraf. “Ik voel de overwinning op mezelf niet meer. Het is een kwestie van ouder worden. Een normaal proces. Alleen kan ik niet met het proces omgaan. Ik mis de totale rust in mijn hoofd.”

In 2002 stelt Boogerd zich in de Amstel tevreden met een tweede plek achter Michele Bartoli na perfect ploegenspel van Fassa Bortolo, maar in 2003 had hij moeten winnen, daar blijft de Nederlander van overtuigd. “Maar ik zat alleen en had niemand om het gat dicht te rijden naar Vinokourov. Ik kreeg vaak de kritiek van de ploeg dat ik te nerveus was, maar dan dacht ik : ik heb wel jongens nodig die mij rustig kunnen houden. Als Beat Zberg ging aanvallen, volle bak mee op kop mocht rijden en dan in de finale gelost werd, dan werd ik inderdaad nerveus.”

Het gebrek aan absoluut vertrouwen binnen de Raboploeg is echter lang niet de enige oorzaak van de vele dichte ereplaatsen van Boogerd. Vaak heeft de Hagenaar zijn zenuwen niet onder controle, en soms is hij gewoonweg irritant eigenwijs, zoals in de Amstel Gold Race van 2004. Daar waren de instructies van ploegleider Frans Maassen nochtans duidelijk : niet met de krachten woekeren, alert reageren op uitvallen van favorieten, zelf geen initiatieven nemen en de sprint afwachten.

Een hele dag lang rijdt Boogerd de perfecte koers, tot hij op de Cauberg, op vierhonderd meter van de streep en met de wind pal op kop, loeihard uit het wiel van Davide Rebellin knalt. Verklaring ? “Ik ben in de training vijftien keer de Cauberg opgereden. Steeds dezelfde gedachte : ik moet gaan op de plek waar ik vorig jaar ging. Toen legde ik iedereen erop ! Dan is dat toch een logisch plan ?” In de volgwagen slaakt Frans Maassen een diepe zucht. Weer tweede.

‘Het moet pijn doen’

Door zijn onvermogen om af te werken belandt Michael Boogerd in de ploeghiërarchie van Rabo definitief onder Erik Dekker en vooral Oscar Freire, meester in de koelbloedigheid. In de Amstel moet Boogerd twee jaar op rij de spurt aantrekken voor de Spanjaard. Evenveel keer loopt de onderneming faliekant af, al kan dat bezwaarlijk op het conto van Boogerd geschreven worden. In 2005 stormt Boogerd aan de kop van een selecte groep de Cauberg op in de veronderstelling dat Freire de spurt zal winnen. Groot is zijn verbazing dan ook wanneer alleen Danilo di Luca hem nog voorbijkomt en Freire pas als tiende over de streep zeilt.

Een soortgelijk verhaal een jaar later. Bij Rabobank wordt zowat de hele ploeg opgeofferd in de achtervolging van een vroege vlucht, waardoor Boogerd in de finale geïsoleerd zit. Wanneer de latere winnaar Fränk Schleck zijn beslissende demarrage plaatst, blijft Boogerd zitten. Zeer tegen zijn zin, maar de ploegleiding wil dat hij wacht op Oscar Freire en Thomas Dekker. Even later wordt Boogerd nog maar eens derde. Freire en Dekker worden respectievelijk zeventiende en negentiende.

Op het ogenblik dat u dit leest, is Michael Boogerd bezig aan zijn tiende verkenning van de Cauberg. Ook al kan hij het parcours van de Amstel met zijn ogen dicht rijden, ieder jaar trekt Boogerd zich vijf dagen met vrouw, kind en hond terug in de Zuid-Limburgse heuvels om de wedstrijd tot zich te nemen. Hij doet dat vooral voor de beleving, zegt Boogerd, en ook om het vat nog één keer helemaal leeg te rijden. “Ik weet precies welke versnelling ik moet duwen om goed te zijn. Het moet pijn doen.”

Na afloop komt Boogerd met rotgevoel en bloedchagrijnig zijn hotel binnen. “Ik klaag altijd. Ik ben een echte klager. Op training ben ik altijd slecht, ik rij alleen maar goed in wedstrijden. Om me te motiveren voor een training heb ik geen enkele moeite, maar ik kom nooit van de fiets dat ik zeg : ‘Zóó, nou heb ik getraind, zeg. Wat ben ik goed !’ Nooit.” Op de fiets is Michael Boogerd nog steeds die jongen van zeventien. Bang om teruggefloten te worden.

Door Loes Geuens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content