Aflevering 2 in een reeks verrassende ontmoetingen : een theatermaker en een voetbalman filosoferen over Cruijff, subsidies, erkenning en blote madammen, want naakt verkoopt !

Afspraak in de Foyer van de Bourlaschouwburg. Luc Perceval van Het Toneelhuis speelt een thuiswedstrijd. Hij zal ons – de verslaggever en Paul Bistiaux, secretaris van Royal Antwerp FC – na het interview rondleiden door het theater, eindigend op de bühne, waar ook de foto’s worden genomen. Paul Bistiaux, een welbespraakt advocaat, geniet. Even voelt hij zich de ster op het podium.

De échte theatermaker is een ex-speler van Antwerp. “Mijn hele jeugd bracht ik door op de Bosuil”, vertelt Luc Perceval. “Mijn zoon heb ik net uit mijn erfenis geschrapt, omdat hij voor de winterstop naar Beerschot is gaan kijken. De verrader ! Mijn ouders waren schippers. Toen ik negen was, kwamen ze aan wal wonen in de buurt van de Bosuil, in dezelfde straat als de broers Mariman.”

Bistiaux : “Op zondagmiddag gingen die mensen naar Antwerp. Dat werd zelfs niet in vraag gesteld, het was gewoon zo.”

Antwerp verkocht Perceval aan Merksem, maar een teleurstelling was dat niet. “Ik wilde zelf ook weg, ik kon niet mee bij de Uefa’s. Ik wilde het proberen bij Merksem, in tweede klasse, maar op hetzelfde moment begon ik met theater, zodat ik trainingen moest missen.”

Lang geleden dat hij nog op de Bosuil was. Luc Perceval informeert bij Paul Bistiaux naar het effect van de stadionvernieuwingen op de toeschouwersaantallen. Bistiaux zucht : “Eerst zeggen ze : de oude tribune is afgeleefd, het sanitair deugt niet, mensen pisten gewoon naar beneden op de koppen van anderen. Het had geen naam. Nu staat er achter de goal een compleet nieuwe tribune met sanaitair waar je van de vloer kan eten. Weet je wat ze nu als reden opgeven om niet te komen ? Dat het zicht achter de goal niet zo goed is. Het is altijd iets. Te warm of te koud, te goed of te slecht.”

Perceval : “Ik mag zeker niet klagen over ons publiek. Toen we het huis drie jaar geleden overnamen, zat het op een doodlopend spoor. Nu halen we gemiddeld 350 toeschouwers per avond, met pieken tot 800 man. In vergelijking met veel andere huizen zitten we bijzonder goed qua toeschouwersaantallen.”

Bistiaux : “In ’t Scheldt, een cynisch blad, lees ik vaak over Het Toneelhuis. Men geeft er af op uw theater, op de lege zalen, de subsidies. Dat van die lege zalen, is dat waar ?”

Perceval : “Onlangs zijn we met onze cijfers naar de gemeenteraad geweest. Een van de raadsleden merkte op dat hij op Het Toneelhuis geen kritiek meer kon geven, omdat onze cijfers klopten. Na drie jaar is deze zaak weer winstgevend.”

Bistiaux : “Hoeveel subsidies Het Toneelhuis krijgt, weet ik niet, maar dat speelt geen rol. Ik weet wel dat de opera per jaar 90 miljoen frank van de stad krijgt. Dan steiger ik als ik hoor opmerken dat de ordehandhaving in het voetbal zoveel kost. Over de subsidies aan de opera valt niemand.”

Perceval : “Wij krijgen van de stad 100 miljoen frank per jaar voor onze werking en 20 miljoen voor het onderhoud van de Bourla.”

Bistiaux : “Wij kregen ooit een lening van 120 miljoen frank, waarvan ons alleen de interesten werden kwijtgescholden. Voor de rest krijgen wij facturen voor de ordehandhaving en betalen we, net als jullie, stadsbelasting op de tickets.”

V

aak gehoord : voor minder dan tópvoetbal komt de Antwerpenaar niet buiten. Geldt het ook voor theaterproducties ?

Luc Perceval : “Op de voetbaltribunes hoor je vooral gezaag, en ook in het theater is er soms bijzonder weinig trots. Zeker tijdens het eerste jaar van Het Toneelhuis kregen we veel negatieve reacties. Het grote voordeel in Antwerpen is dat er zo’n breed theateraanbod bestaat, waardoor iedereen wel ergens zijn gading vindt. Wij stellen wel vast dat veel mensen permanent commentaar geven aan de zijlijn, maar zich nooit ofte nimmer de moeite getroosten onze voorstellingen te bezoeken. Zo is het niet moeilijk om ontevreden te zijn.”

Bistiaux : “Niemand is sant in eigen land. De Antwerpenaar is een geboren zageman. Alleen het allerbeste is goed genoeg, en dan nog. Een finale op Wembley, dat vindt hij nog net overeenstemmen met zijn waardigheid. Kwartfinale Europabeker, niet veel clubs hebben dat gespeeld. Wel, 4800 ticketjes hebben wij voor die match verkocht. Halve finale, Spartak Moskou : 9800 tickets. Maar voor Wembley kon het kostuum wél van stal worden gehaald : 22.000 tickets. Dan verwacht je dat je in een normale stad toch wat abonnementen zal verkopen. Wel, één maand na Wembley : 200 abonnementen méér dan het jaar voordien, van 1200 naar 1400 !”

Perceval : “Buitenlandse groepen staan telkens versteld van de zuinigheid van het applaus. Toon Hermans en Wim Sonneveld speelden hun try-outs vroeger altijd in Antwerpen. Hun stelregel was : als we daar succes hebben, lukt het overal. Met Slachten heb ik in Berlijn een applaus meegemaakt van 25 minuten; in België klappen ze drie keer en dan staat de helft al met zijn jas aan. Trouwens, wat ik mij afvraag : waarom kunnen al die potentiële sponsors uit de haven niet bewogen worden tot het oprichten van een grote ploeg ?”

Bistiaux : “Het enige antwoord dat ik kan verzinnen is dat die bedrijven hier wel zijn, maar dat hun beslissingscentra elders liggen. Ik heb lang gedacht dat het aan ons lag, aan Eddy Wauters, aan ons bestuur, maar het experiment-GBA is om dezelfde reden mislukt. Ik zeg het zonder leedvermaak, maar ook zij hebben niks. Geen haven, geen industrie, geen diamant. Het is dus geen Antwerpverschijnsel, maar een Antwerps verschijnsel. In Rotterdam is de lokale reflex er wel : elk bedrijf dat zichzelf respecteert, is aanwezig op Feyenoord. Ik durf gerust zeggen dat wij de afgelopen tien jaar hemel en aarde hebben bewogen om een beetje commerciële sponsoring te krijgen van grote bedrijven. Het resultaat ? Nougabollen.”

Perceval : “Onze ticketprijzen liggen bewust laag. Theater is een volkskunst. Ik wil geen situaties zoals in Salzburg, waar mensen 20.000 frank voor een ticket betaalden. Ook in Parijs betaal je gigantische bedragen. Bij ons gaan een kwartier voor de voorstelling de niet-afgehaalde ticketten voor 200 frank de deur uit. Voor een goeie plaats beneden betaal je 600 frank.”

Bistiaux : “Bij ons kost een ticket voor anderhalf uur ergernis ook zoveel.”

V

oetbal als theater. Eindelijk. Paul Bistiaux heeft er zitten op wachten. “Kunst, kunst, ik wil hier het woord kunst horen vallen. Dat is het enige wat ik heb voorbereid. Want voetbal is in de eerste plaats entertainment, maar soms is het kunst.”

Perceval : “Voor een speler zijn er heel wat parallellen met theater. Voetbal is een groepssport, theater ook. Je kan geen voorstelling maken met tien acteurs, waarvan er eentje denkt : ik ben belangrijk. De koning in een drama van Shakespeare bestaat slechts door al de anderen rond hem. Ligt er eentje in zijn neus te peuteren, dan is die ene koning geen koning meer. De groep is maar zo sterk als de slechtste acteur. In het voetbal zie je die ene sterspeler ook niet lopen als de ploeg vierkant draait.”

Bistiaux : “Er zijn parallellen, maar ook verschillen. Ik neem aan dat de oorsprong van het theater te maken heeft met de loutering van de menselijke ziel. Het supporteren, het voetbal in het algemeen, vindt zijn oorsprong in de sublimatie van geweld. In de oertijden sloegen ze elkaar de kop in, daarna werd dat vervangen door het tweegevecht, nog later door de sport. Het is wat eng om het tot een stammentwist te herleiden, maar eigenlijk is het zo. Elke stam brengt zijn team in de strijd.”

Perceval : “Ik denk dat theater ook een sublimatie van geweld is, alleen op een andere manier. Wat zie je op de scène, al meer dan tweeduizend jaar ? Dat mensen elkaar de kop inslaan, man en vrouw elkaar afslachten. Theater houdt ons een spiegel voor, het is een confrontatie met onze diepste, donkerste roerselen.”

Bistiaux : “Eén van onze supportersscharen noemt zich The Red Tribe. Je kan nog zo lucide of cerebraal zijn, als je met je club meeleeft ga je daarin voor een stuk mee. Maar rationeel genalyseerd is het belachelijk.”

Perceval : “Er is één fascinerende parallel, vind ik. Op het moment dat je team de winnende goal maakt, is de collectieve vreugde-ontlading hetzelfde als een catharsis bij een toneelvoorstelling als het publiek zich identificeert met een lach of een traan. Een collectieve, emotionele outing.”

Bistiaux : “In het theater is er minder tegenpartij. In het voetbal triomfeer je over een vijand.”

Perceval : “In het theater is de tegenpartij jezelf. Als je lacht lach je met jezelf, wenen doe je met jezelf. In die zin gaat het dieper dan voetbal. Je wordt meer met jezelf geconfronteerd.”

Is theater daarom elitairder dan voetbal ?

Perceval : “Die discussie is relatief. Geef mij evenveel zendtijd als Big Brother en mijn zaal zit ook vol, dan zijn mijn acteurs even populair als Betty. De media duwen ons in de elitaire hoek.”

Bistiaux : “De media bepalen alles, Big Brother is daarvan inderdaad het beste voorbeeld. Hoge kijkcijfers voor een non-event als geen ander, een bende kettingrokers die elkaar af en toe in de armen vallen. Dan interviewen ze een vader van iemand die eruit vliegt en zegt die : ik vind dat mijn zoon het goed gedaan heeft. Goed gedaan ?!” Perceval barst in lachen uit, maar Bistiaux gaat door : “Die heeft níks gedaan ! Het gaat mijn begripsvermogen te boven, maar elke avond kijkt er wel een miljoen mensen.”

Perceval : “Het beantwoordt aan een behoefte die mensen ook naar theater lokt. Loeren door een sleutelgat.”

Bistiaux : “Voyeurisme.”

Perceval : “Het succes van de cinema, van tv, van Big Brother, is ook het succes van het theater. Shakespeare verleidde zijn publiek met wat Big Brother doet : bloot, mannen die vrouwen speelden. Shock-speare noemden ze hem vroeger. Theater beantwoordt aan eenzelfde soort perversie, zin om te gluren hoe iemand anders zijn vrouw afslaat, wat ze doen in de slaapkamer… We leven in een tv-tijd, waarin mensen rustig in de zetel mogen blijven zitten en we alles tot bij hen brengen.”

Voetbal komt vaak op tv. Waarom laat hij zijn theaterstukken dan niet verfilmen ? Perceval : “Ik draai films.” Maar ze komen niet op tv. “In Duitsland gebeurt dat courant, Slachten kwam er op tv. Hier heb ik het ingediend als filmplan. We moesten tien miljoen frank hebben, maar de commissie zei : dat is kunst, dat betalen we niet.

V

oetbalploegen hebben last van een groot spelersverloop. Theatergezelschappen ook ? Luc Perceval : “Absoluut. Ze kunnen veel makkelijker schnabbelen : in de reclame, in radiospots… Met de Blauwe Maandagcompagnie had ik vijftien jaar geleden de afspraak dat we er niks zouden bijdoen. Doe ik dat nu, dan hou ik geen enkele acteur over.”

Bistiaux : “Kunnen ze gaan bijklussen als naaktmodel voor coverfoto’s. Naakt verkoopt ! En ik verheel het niet : I’m as human as the next man. Waarom is Betty bekender dan de anderen ? Omdat ze al op de eerste dag haar borsten stond te wassen. Kondig aan dat volgende week Gella Vandecaveye naakt in uw blad staat, en je zal verkopen. Dubbele oplage.”

Perceval : “Ik was deze zomer in Vietnam, daar heb je niet dat soort glossy magazines, krantenwinkels vol met blote madammen, of reclame met blote madammen. De eerste dagen was dat een schok. Je denkt : die mensen missen iets, die mensen missen blote vrouwen. Maar dan ontdek je dat die mensen een sensualiteit van zichzelf hebben en niks missen, terwijl wij overvoederd worden.”

Heren, we wijken af. Welke voetballer maakte de grootste indruk op u ? Perceval : ” Johan Cruijff. Dat is voor mij de absolute god.” Bistiaux : “Voor mij ook. Niks Maradona. Cruijff.”

Perceval : “Wegens de intelligentie in zijn spel.”

Bistiaux : “Cruijff was een genie, hij heeft er nooit over nagedacht waarom hij zo goed was. Nu wel, nu kletst hij een aardig eind weg, maar als voetballer was hij gewoon Cruijff.”

Perceval : “Ik heb veel beeldopnamen van hem en tot mijn grote verbazing willen mijn zonen ze regelmatig zien. Ik heb hem nog op Antwerp weten spelen, kreeg nog een handtekening van hem op de flipperkast, terwijl hij een sigaret en een pintje vast had. Heb ik een hele dag op gewacht. Ik was geschokt dat hij rookte.”

Waarom is sport zo weinig onderwerp in film, boek of theater ? Perceval : “Omdat het flauw is. Moet ik op scene voetbalsupporters laten zien die je ook in de straat ziet ? Het is ook fake om een schilderij over voetbal in een museum te hangen. Wie voetbal wil zien, gaat naar een match. Ik vind het wel interessant als Jan Mulder erover schrijft, of Cruijff erover spreekt. Voetbal is, wat we net zegden, gesublimeerde agressie. En dan zouden wij op het theater nog eens die sublimatie moeten sublimeren ?”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content