‘DE AVOND VOOR EEN WEDSTRIJD GING IK SOMS UIT’

© REPORTERS

Zestien jaar, van 1980 tot 1996, verdedigde Ratko Svilar (66) het doel van Antwerp. Een bijzonder verhaal van een Joegoslavische indiaan die pas op zijn 30e in België verzeilde en op zijn 42e zijn topmoment beleefde.

RATKO SVILAR: ‘Eigenlijk had ik bij Ajax moeten zitten, waar ik in 1979 een contract ondertekende, samen met de Hongaarse verdediger László Balint. Maar we kregen allebei geen werkvergunning en het mondde uit in een maandenlange procedureslag. Uiteindelijk keerde ik terug naar Joegoslavië en speelde er de tweede helft van het seizoen met mijn ex-club Vojvodina. Het is daar dat Dimitri Davidovic me op het spoor kwam, hij had er ooit zijn legerdienst gedaan en kwam dan soms naar de wedstrijden kijken. In tegenstelling tot wat velen dachten waren wij geen kennissen. Als trainer van Antwerp had hij op een bepaald moment een persoonlijk probleem met doelman Theo Custers en liet hij bij Eddy Wauters mijn naam vallen. Ik tekende een proefcontract van zes maanden bij Antwerp, maar dat werd nadien snel omgezet in een contract van twee jaar.

‘Amper vijf dagen na mijn aankomst in Antwerp debuteerde ik al tussen de palen. Aanvankelijk had Davidovic gezegd dat het eventjes zou duren voor ik mijn kans zou krijgen, onder meer omdat ik de taal niet machtig was. Daags voor de wedstrijd had Custers in een interview echter kritiek geuit op mij en Davidovic. Hij betichtte ons van samenzweringsgedrag. Davidovic zei meteen: ‘Jij speelt!’ We klopten het tot dan toe ongeslagen Lokeren van Lato, Larsen en Lubanski met 4-1. Na de match zongen de supporters: ‘Slivovitsj! Slivovitsj!’ (Slavische alcoholische drank,nvdr) Mijn naam kenden ze nog niet zo goed. (lacht)

‘Custers trok enkele maanden later naar Nederland en vervolgens naar Espanyol. Ik herinner me dat we elkaar op de luchthaven zagen toen hij naar Spanje vertrok en ik voor de zomervakantie naar Joegoslavië terugkeerde. Hij verweet me niets. Integendeel, later zijn we goede vrienden geworden. Hij vertrouwde me toe dat hij al van bij de eerste trainingen wist dat hij zijn plek zou verliezen. ‘Je was zo snel als een tijger’, zei hij.

‘Een andere bijnaam bij Antwerp was die van Winnetou. Verzonnen door een journalist van de Gazet van Antwerpen. Die zat mee in de auto van voorzitter Eddy Wauters toen ze me kwamen ophalen aan de luchthaven van Zaventem. ’s Anderendaags kopte de krant: Winnetou in Antwerpen. Ik vond die vergelijking eerst wat raar, maar ook wel grappig. Als kind was ik fan van de Amerikaanse cowboyfilms.

‘Met Eddy Wauters heb ik altijd een goede relatie onderhouden, hij is als een tweede vader voor mij. Ook nu nog spreken we geregeld af. Vaak stonden onze afspraken niet eens op papier, maar altijd kwam hij zijn beloftes na. Een correcte mens en tegelijkertijd een sluwe voorzitter. Hij was de anderen altijd net dat stapje voor. Zoals in 1983. Ik had toen een mooie aanbieding uit Frankrijk, maar hij legde me een contract voor van vijf jaar, in plaats van de twee jaar die de Fransen me aanboden. Ik was 33 jaar, dan teken je een contract van vijf jaar met beide handen.’

STRAFSCHOPPEN STOPPEN

‘Ik vind het jammer dat ik als trainer weinig heb kunnen betekenen voor de club. De eerste ervaring als coach kwam er in 1995, toen ik overnam van Urbain Haesaert. Of beter gezegd: moest overnemen. Op dat moment wilde ik eigenlijk nog verder keepen. Tot mijn vijftigste, zo had ik me voorgenomen. Ik deed het niet slecht, maar we kampten met te veel blessures, er viel niet beter te doen. Nadien (in 1998, nvdr) volgde ik ook eens Georg Kessler op, met nog tien wedstrijden te gaan. We moesten meer dan twintig van de dertig punten halen om ons te redden. Bijna slaagden we daarin… maar uiteindelijk staat wel mijn naam achter die degradatie.

‘Ik heb goeie trainers gekend: Arie Haan, Walter Meeuws, Davidovic, Kessler. En ik maakte verschillende generaties mee. De eerste was de hechtste kliek, we gingen vaak samen uit – onder meer met de jonge Alex Czerniatynski en Rudi Smidts. De beste met wie ik speelde, was László Fazekas. Hij kon alles. Het was een plezier om hem bezig te zien. Zelfs op de bank waren we soms misleid door zijn schijnbewegingen. (lacht)

‘Als speler van Antwerp was de bekerfinale van 1992 tegen KV Mechelen ongetwijfeld mijn topmoment. Ik stopte twee strafschoppen en zette er zelf een om tegen Michel Preud’homme, Nooit eerder ben ik zo nerveus geweest. Ik kon enkel maar denken: hoog trappen, dat is het moeilijkste voor een keeper. Michel zat er nog met zijn vingertoppen bij. Ook de eerste ronde van de UEFA Cup tegen het Noord-Ierse Glenavon in het daaropvolgende seizoen was een topmoment. Opnieuw stopte ik enkele strafschoppen. Mijn zoon Mile (doelman bij Anderlecht, nvdr) bezit die kwaliteit ook.’

SIGARETJE OPSTEKEN

‘De perceptie is dat ik mijn grootste successen kende als veertiger, maar dat is omdat de mensen hier mij niet kennen uit mijn Joegoslavische periode. Daar ben ik enkele keren verkozen tot beste doelman van de competitie. Ik leefde er zelfs professioneler dan in België. Drinken was er toen nog niet bij. Dat is pas gekomen door naar Antwerpen te verhuizen. Toen we de eerste keer met de ploeg op stap gingen, dronk iedereen bier, ik bestelde een cola. Davidovic vond dat geen goed signaal, ze zouden mij ervan verdenken een mol te zijn. Dus probeerde ik een pintje. En later nog een paar…

‘Ja, ik was een levensgenieter. Ik ging geregeld uit, soms zelfs de avond voor een wedstrijd, maar op training of in de wedstrijd gaf ik me altijd honderd procent. De club maakte daar ook geen probleem van, ik behoorde dikwijls tot de uitblinkers. Meestal begon de avond in het Rubenscafé en verzeilden we later op de avond in discotheek Jimmy’s. Ik sliep uit tot de middag en vertrok dan meteen naar de club. Daar werd ik dan verkozen tot man van de match en moest ik weer champagne drinken. (lacht)

‘Ik heb nooit veel voetbalblessures gehad, maar sinds mijn jonge jaren kampte ik met maag- en darmproblemen. In totaal ben ik zeven keer onder het mes gegaan. (toont een door littekens getekende buik, nvdr) Allemaal te wijten aan een verkeerde diagnose van de dokter toen ik twaalf was. Ik sukkelde met de appendix, maar ze dachten dat het een griepje was, er werd te lang gewacht om mij te opereren. Los daarvan was ik fysiek zo sterk als een paard. Ik rookte van mijn dertiende tot mijn vijftigste. Na de match was dat het eerste wat ik deed: een sigaretje opsteken. Ook de drank had nooit een invloed op mijn prestaties.

‘Tegenwoordig ga ik sporadisch kijken naar Antwerp, de carrière van mijn zoon slorpt nu de meeste aandacht op. Als ik op de Bosuil ben, verbaast het mij dat zo veel mensen mij nog kennen. Zelfs jonge kinderen die me nooit hebben zien spelen. Ach, Antwerp heeft prachtige supporters, daar kunnen sommige eersteklasser alleen maar van dromen. Antwerp zal altijd een belangrijk deel van mijn leven blijven.’

DOOR MATTHIAS STOCKMANS – FOTO REPORTERS

‘Fazekas was een plezier om bezig te zien. Zelfs op de bank waren we soms misleid door zijn schijnbewegingen.’ – RATKO SVILAR

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content