Heroïek en tragiek in het Ruhrgebied : tien jaar na de verovering van de UEFA Cup staat Schalke 04 dicht bij de eerste titel in 49 jaar. Marc Wilmots keerde voor een dag terug naar Duitsland en constateerde dat de slapende olifant van toen wakker is geworden.

Files beginnen hier vroeger, merken we aan het drukke verkeer op een zonnige donderdagmiddag in de buurt van Duisburg en Essen. En wat we tijdens het voorbije WK al noteerden, is er nu eveneens : file wegens wegenwerken. Soms lijkt het of er in Duitsland permanent aan wegen wordt gewerkt. Het huis van Schalke 04 daarentegen is áf. De voorbije tien jaar waren we hier geregeld. Voor de Europese duels die Brugge en Anderlecht er afwerkten, of ter gelegenheid van reportages over toenmalige Schalkespelers Marc Wilmots, Nico Van Kerckhoven, Michael Goossens, Sven Vermant of Emile Mpenza. Indrukwekkend is de vooruitgang die deze club maakte, infrastructureel is die het duidelijkst te merken. Medelijden hadden we in het oude Parkstadion, gebouwd naar aanleiding van het WK 1974, met supporters die op een Europese avond in een hopeloos verouderd stadion, waarvan alleen de hoofdtribune overdekt was, de neergutsende regen trotseerden om hun team aan te moedigen. Uitgewoond, dat was het minste wat je ervan kon zeggen. Een avondje Gelsenkirchen, daar werd een mens niet vrolijk van. Na de wedstrijd volgde er in het donker ook nog een zoektocht naar een oprit van de snelweg, omdat op wedstrijddagen de Polizei de dichtstbijgelegen oprit pleegde af te sluiten.

Hoe anders is het nu ! Met enige trots wordt de Arena auf Schalke al vanaf de snelweg aangeduid. De trainingsfaciliteiten zijn optimaal. In de periode van Marc Wilmots lag er rond het oefenveld nog een atletiekpiste – Schalke 04 is een omnisportclub. Wie een bal naast trapte, mocht een eindje wandelen om hem te halen. Naast het oefenveld lag nog een tweede veldje, van gravel, waarop het lastig was om je staande te houden. Tien jaar later gebruiken de spelers nog steeds de kleedkamers van het oude stadion om zich voor een training om te kleden, maar het oefenveld, omzoomd met een stevige boarding, is in perfecte staat. Ernaast ligt een grote zandbak, waarin een volleybalnet is geplaatst. Er is een ook tweede veld én een derde veld, en er wordt een hotel gebouwd waar het A-elftal een eigen onderkomen krijgt. Er zijn nieuwe administratieve gebouwen, met een bar – Charlie’s Schalke – waar supporters wat te drinken kunnen krijgen en vandaag vanop een zonovergoten terrasje naar hun helden kijken. Er is zelfs een hotdogkraampje, dat op deze warme middag toch nog meer Bratwurst dan Eis aan de man brengt. Opvallend : twee dagen voor de wedstrijd tegen Cottbus legt de Konditionstrainer er nog stevig de pees op. Na een korte opwarming wordt een halfuur gewerkt op snelheid. Van uitbollen is hier geen sprake : er staat een titel op het spel en vaak wordt die in de Bundesliga maar op een van de laatste speeldagen uitgereikt.

Het nummer 24

Even later draait Marc Wilmots de parking op. Hij tafelde eerder die dag met Rudi Assauer, de in ongenade gevallen architect van dit succes. Een van de eerste dingen die Assauer deed, was het opkopen van alle gronden rond het stadion, legt Wilmots uit. “Een man met een visie. Toen hij met mij onderhandelde – ik moest kiezen tussen Schalke 04 en Benfica -, zegde hij er direct bij dat de club een pak schulden had. Wie zou zo eerlijk zijn tegenover een nieuwe speler ?”

Bewonderend kijkt Wilmots naar de zandbak naast het oefenveld. “Geniaal.” Beachvolleybal, opperen we, aan de boorden van de Ruhr ? Wilmots : “Maar neen. Regeneratietherapie ! Na een wedstrijd kan je in zand trainen. Wat tennis, wat voetvolley. Goed voor de spieren. Als ik in Bordeaux ben, voetbal ik de hele tijd met mijn twee zoons op het strand.”

Hij kijkt even naar de training, wijst ons op de jonge doelman. Manuel Neuer, pas 21 geworden. “Een groot talent.” Gekneed door Oliver Reck, die als doelman indertijd al imposant wat kilo’s meesleurde en intussen zeker geen gewicht verloor. Wilmots wijst ons ook op Christian Pander. “Draagt het nummer 24. Mijn nummer destijds. Toen ik hier kwam, heb ik gezegd : ‘Ik hoop dat men na mijn vertrek wat zal onthouden van het nummer 24.'”

Als we naar het nieuwe stadion – in het oude speelt nu de jeugd – wandelen, wordt hij herkend en aangeklampt door supporters. Het oude nummer 24 heeft nog inhoud in hun geheugen. Wilmots stopt, knuffelt, signeert, poseert. Hallucinant beeld op weg naar het Schalkemuseum : in het zonnetje ligt de grasmat te groeien. Na elke wedstrijd wordt die naar buiten gerold, een werkje van acht uur. Maar op die manier moet je niet om de haverklap zoals in Ajax de mat vervangen. Hij schudt even de schouders bij het zien van de evolutie van de club. “Ik vrees dat ze een beetje hun identiteit aan het verliezen zijn. Net hoorde ik dat ze de prijzen van de staanplaatsen, die er in de competitie nog zijn – staanplaatsen voor de spionkop -, fors gaan optrekken. In deze regio, waar toch veel oude industrie de boeken sloot, lijkt me dat zwaar om dragen.”

Topvoetbal kost geld, zeker als je net hebt gemoderniseerd. Wilmots : “Hoge lonen, het is voor een stuk de droom, de fascinatie van de jeugd. Maar of dat de juiste droom is … Ik betwijfel het.”

Die evolutie kostte begin dit seizoen de kop van Rudi Assauer (62). Hij was voorbestemd om te promoveren tot voorzitter, maar in een dossier over de penibele financiële situatie van de club dat verscheen in het opinieweekblad Focus, werd Assauer genoemd als klokkenluider. Hij zou cijfers over geheime privéfinanciering om dringende geldnood te lenigen, hebben gelekt. Exit Assauer. Wilmots : “De manier waarop het gebeurde … Ik heb het allemaal wat gevolgd in de Duitse media. Bitter.” Zijn ex-ploegmaat Andreas Müller is nu twee jaar eerder dan verwacht de baas.

In het museum, ondergebracht in een vleugel van het stadion, neemt Wilmots een prominente plaats in. Eerst en vooral als lid van het beste elftal van de vorige eeuw, gekozen door de fans tijdens het jubileumjaar 2004. Daarnaast als lid van het team dat tien jaar geleden de finale van de UEFA Cup won. Het was de eerste grote triomf van het nieuwe Schalke, een Duitse grootmacht in de jaren dertig en vijftig. Alles is in gereedheid gebracht om dat te vieren op 25 mei, zegt de conservator van het museum. Een beetje verveeld zit hij ermee, want op 19 mei kan het ook al feest zijn. Dan speelt Schalke thuis tegen Bielefeld, met hopelijk de titel als inzet. Wilmots, alert : “De hele week besoffen.”

In een hoek draait een video met beelden van toen, die Europese zege. Olaf Thon en Youri Mulder zingen, u wil het beslist niet horen. Achter glas : de beker en een gipsen afdruk van de voeten van alle spelers van toen – de keeper mocht een handafdruk achterlaten. Prominent centraal die van Wilmots, want prominent was hij in die finale. Wilmots, weer alert : “De erkennig is fijn, maar niet fijn is : als je nog veertig moet worden al in een museum staan …”

Vuur in de buik

“Toen ik voor Schalke tekende, in 1996, dacht niemand dat we dit zouden realiseren”, vertelt Marc Wilmots. “Niemand. Maar er heeft zich snel een ploeg gevormd, een mentaliteit, en we zijn van wedstrijd naar wedstrijd gesprongen. Roda geëlimineerd, Trabzon, Club Brugge, Valencia, Tenerife en uiteindelijk Inter.”

Die serie, zegt hij, was een soort revanche voor wat hem in België was overkomen. Wilmots : “Ik ben naar Duitsland gekomen met wat ik noem ‘het vuur in de buik’. Tonen wat ik kon, me doorzetten. Ik denk dat niemand me dat had kunnen beletten. Dit oord was perfect voor mij, het systeem, de mentaliteit, werken, werken, … Vergeet ook niet dat men na drie maanden de trainer ontsloeg en dat we hier op een dag door de politie werden ontzet. Veertiende stonden we en ik was volgens de Belgische pers op weg naar ‘een begrafenis eerste klasse’. ( grijns) Acht maanden later was Schalke Europees kampioen.”

Dat ging ten koste van veel inspanningen. Wilmots : “Vijf invaliden zijn er uit die periode gekomen. Vijf ! We hebben gevoetbald op de rand van wat ze in Duitsland de Schmerzgrenze noemen. Ik speelde een hele tijd met een schouder waarvan alles uit de haak was. Dokter De Clerck heeft daar achteraf aan geopereerd van acht uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds. Alleen spieren hielden de boel nog aan elkaar. Ik had het gevoel dat mijn arm eruitkwam als je eraan trok. Die indruk klopte. Maar hadden ze toen gezegd : ‘Marc, daarmee speel je niet’, ik had ze wat aangedaan.”

Het was het laatste jaar dat de finale van de UEFA Cup nog met heen- en terugwedstrijden werd afgewerkt. Schalke won thuis met 1-0, een doelpunt van Wilmots. Voor hij zijn goal beschrijft, wil hij nog even de context schilderen. “In maart moesten we in Karlsruhe spelen. Binnen de minuut verloren we onze twee spitsen : Martin Max en Youri Mulder. De ene met een kruisbandletsel, de ander met een enkelletsel. Ik voetbalde in het middenveld, maar moest plots weer naar voren. Onze kern was niet zo groot toen, amper veertien spelers. En ik had al last van die schouder. Ik geloof dat ik wedstrijden in de Bundesliga liet vallen om me volledig op de Europabeker te concentreren. Met succes. Ik scoorde in de kwartfinale tegen Valencia, maakte de goal van de kwalificatie tegen Tenerife in de halve finale en ook in de heenwedstrijd van de finale scoorde ik. Ik speelde toen voorin, samen met Martin Max, die net voldoende hersteld was. Op zo’n twintig minuten van het einde kwam ik op het middenveld een bal ophalen. Eindelijk een beetje ruimte, flitste door mijn kop. Ik dreef de bal op en schoot, vanop dertig meter in de hoek. De winst was binnen.”

Veertien dagen later kwam de terugmatch, in een vol San Siro. Wilmots : “Op een paar minuten van het einde kregen we een uppercut, een tegengoal van IvánZamorano : 1-0 en verlengingen. Daarin gebeurde niks. Maar ik had toch het gevoel, toen we naar de penalty’s gingen, dat het ons jaar zou worden. Tegen Valencia raakten we twintig minuten geen bal, sjotte er een van hen op de lat, maar we gingen toch door. Tegen Tenerife misten we een strafschop en gingen we ook door. Het gevoel dat we het ook in de finale zouden redden, was heel groot. Omdat we een plóég hadden, mentaliteit, vechters. Ook opvallend : ik geloof dat de gemiddelde leeftijd 31 was. Met 27 jaar was ik een van de jongste spelers op het veld.”

De beslissende strafschop kwam ook van hem. Wilmots : “Eigenlijk wilde ik die niet trappen. Ik had de enkelbanden gescheurd, de schouder was haast uit de kom, ik had al die minuten geknokt, was leeg. Maar blijkbaar was ik van alle spelers van Schalke op dat moment de man met de meeste internationale ervaring. En dan dacht ik : ik kan het toch niet maken om een jongere de kastanjes uit het vuur te laten halen. Toch hoopte ik ergens dat Huub Stevens zou zeggen : ‘Marc, het hoeft niet meer.’ Waarop hij naar me toe stapte en zei : ‘De vierde is voor jou.’ De beslissende, bleek later.”

Zenuwen ? Wilmots : “Iedereen dacht dat ik er een lel van jewelste op zou geven. Ik niet. Laag links in de hoek was direct mijn idee. Geeft een keeper de minste kansen. Maar ik verzeker je : het moment dat je naar die stip wandelt en tachtigduizend tifosi staan te fluiten, moet je verdomd geconcentreerd zijn. De bal, de goal, de keeper, aan meer dacht ik niet. Ik wist dat ik niet meer van idee mocht veranderen. Eerder had ik bij Standard eens een strafschop gemist omdat ik dat op het laatste moment wel had gedaan. Dat zou me nu niet overkomen. Mentaal sterk zijn is op dat moment het allerbelangrijkste. De rest wil je niet weten.

“Ik heb nooit zo veel gezongen, nooit meer zo goed in het Duits, na dat seizoen ook nooit meer zo veel gedronken. Elke zege vierden we. Niet vergeten : alleen door die winst slaagde Schalke erin zich het seizoen erop opnieuw voor Europees voetbal te plaatsen. Zij gaven mij de kans om in Duitsland te voetballen, maar ik denk dat we toch wel wat teruggaven. Met het geld dat we toen voor de club verdienden, zetten we een evolutie in gang waarvan dit het voorlopige eindpunt is.”

Sleuren aan het team

Vier goeie jaren kende hij er. Na een ommetje in Bordeaux was zijn tweede periode, die twee seizoenen overlapte, minder geslaagd. Wilmots won toen nog wel de Pokal, maar speelde in die finale slechts een kwartiertje mee. “Vier goeie jaren en toch dat elftal van de eeuw halen, ( grijnst) weliswaar als rechtsmidden. Ik weet niet hoeveel buitenlanders hier gespeeld hebben, maar dat moeten er een heel pak zijn geweest. Ik had misschien mijn stijl mee, maar iemand die sleurt aan het hele team vonden de mensen leuk.”

Hij duikelt een anekdote op met Stefan Effenberg. “Bayern kwam. Een strijd, altijd. In de eerste minuten smeerde ik hem een tackle aan, twee voeten vooruit. Hij krabbelde recht, kwam naar mij en even stonden we neus aan neus. Het spel gaat verder en … báf ! Ik vloog er weer hard in. Hij krabbelde weer recht, kwam weer naar mij, waarop ik hem zegde : ‘In München ben jij de baas, maar hier ben ik dat.’ Verder gebeurde in die match niets meer en na afloop kreeg ik zijn truitje. Laten zien dat je er bent, respect afdwingen ! Wat ik zo haat aan mijn vriend Pieroni : iemand neerhalen en dan vragen of hij pijn heeft. ( beklemtoont elk woord) Doe je niet ! Geen vrijwillige aanslagen, maar hard zijn. Totaal engagement.”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content