‘Als ik niet mag dribbelen, ben ik mezelf niet meer.’ Ook bij een tobbend Anderlecht zoekt en vindt Christian Wilhelmsson spelvreugde.

Of er momenten zijn waarop hij helemaal geen zin heeft om te voetballen ? Daar moet Christian Wilhelmsson (24) even over nadenken. Toch wel, zegt hij. “Af en toe overkomt me dat, dan moet ook ik even iets anders doen en is voetbal ver uit de buurt.” Talrijk zijn die momenten niet. Wilhelmsson is een pure liefhebber van het spelletje. Zelfs bij een topclub – tegenwoordig veeleer een tobclub – als Anderlecht gaat zelden een training voorbij waar hij niet op een of andere manier van geniet.

“Soms kom ik thuis en voel ik me zo goed in mijn vel, zo fit en vol vertrouwen, dat ik een bal neem en nog wat ga navoetballen. In mijn eentje doe ik dat dan, zo win ik namelijk altijd ! Waar ik dan voetbal ? In de tuin van mijn huis in Sint-Pieters-Leeuw. De buren keken eerst vreemd op, nu zijn ze eraan gewend. Op straat wordt hier niet gevoetbald. Als het wel zou gebeuren, zou ik best durven meespelen. In Zweden doe ik dat nog altijd wanneer ik met vakantie ben. Dan speel ik met mijn jongere broer, of met vrienden. Het gebeurt wel steeds minder, omdat de belasting voor de spieren soms te groot wordt. Dan moet ook ik even rusten.”

Als hij praat over het pure speelplezier, het pingelen, het samenstellen van de trukendoos, lichten Wilhelmssons ogen op. Meer afgemeten antwoordt hij op vragen op wat Anderlecht momenteel overkomt. Een beetje gegeneerd luistert hij als in het Clubhouse iemand hem confronteert met een krantenpassage waarin hij het verschil uitlegt waarom hij met Zweden wél en met Anderlecht minder goed voetbalt : ‘omdat Zweden als een team speelt en Anderlecht niet.’ Een polemiek uitlokken, wil hij niet, trainer of medespelers met de vinger wijzen evenmin. Zelfs hij, de laatste weken een van de schaarse paars-witte lichtpunten, kon na de wedstrijd op Werder Bremen niet terugkijken op een geslaagde prestatie.

Hoe lang lig je ’s nachts wakker na zo’n slechte wedstrijd als tegen Werder ?

Christian Wilhelmsson : “Tot een uur of drie ( geeuwt). Maar dat heb ik altijd. Zo’n wedstrijd zie ik altijd een tweede keer, ik speel hem weer af in mijn hoofd voor ik kan inslapen. Na Werder was ik wel diep ontgoocheld. Of liever : gefrustreerd, door het spel. Geen enkele noemenswaardige combinatie lukte ons in Bremen. Terwijl we zulke getalenteerde spelers hebben. Hier loopt zoveel talent rond om tegen elke tegenstander goeie combinaties én resultaten neer te zetten. Alleen gebeurt het al een paar wedstrijden niet. Dat frustreert. We voelen vaak al voor de aftrap dat het niet goed gaat lopen. Natuurlijk peppen we elkaar tevoren nog op, proberen we positief te denken, maar je voelt dat het in de lucht hangt, ook in competitie, dat we niet zo goed bezig zijn.”

Er is een groot verschil tussen de Belgische competitie en Europees voetbal.

“Absoluut. Als niet iedereen op topniveau presteert in de Champions League, maken we geen schijn van kans. In België kunnen we op een middelmatig niveau presteren en toch winnen, Europees lukt ons dat niet. Daar moeten alle spelers die op het scheidsrechtersblad ingeschreven staan die dag top zijn.”

De conclusie van trainer en voorzitter is : dit niveau kunnen we niet aan.

“Op dit moment klopt dat. Niets op aan te merken, geen schijn van kans hadden we om te winnen. Ik vind mezelf sterker dan vorig jaar, maar op Bremen kwam ook ik er niet aan te pas. Niet dat ik daardoor aan mijn mogelijkheden ga twijfelen. Zulke gedachten laat ik op dit moment niet toe. Ik wéét dat ik beter kan. Ik bewees dat al, in vorige topwedstrijden, maar ook met de nationale ploeg op het EK. Eén slechte wedstrijd doet dat niet teniet.”

Waarom lukte vorig jaar wel wat nu niet kan ?

“Omdat we toen beter voetbalden, meer vertrouwen hadden en meer als team voetbalden. Toen was er sprake van vlotte combinaties, we hielpen elkaar meer. Precies omdat we meer vertrouwen hadden. De vraag is : hoe is het zo ver kunnen komen ?”

De vraag stellen, is ze beantwoorden.

“Het antwoord is niet eenvoudig. Misschien begint het met een paar blessures, waardoor je moet gaan schuiven en je automatismen ziet verdwijnen, waardoor je wegglijdt in een moeilijk om te keren spiraal.”

Wat kan jij daar als individu aan doen ?

“Focussen op training. Daar moet je je vertrouwen terugwinnen. Wat je op training niet durft, doe je ook niet in een wedstrijd. Ook als het slecht gaat, stop ik me niet weg op training. Eén mindere wedstrijd tast mijn vertrouwen niet aan. Ik probeer nog altijd dingen uit op training, ik ga niet met de handrem op spelen. Feit is wel dat ik me op mijn best voel als ik vaak de bal krijg. Dat lukt als we veel in balbezit zijn. Alleen hebben we vooral in Europese wedstrijden zelden de bal.”

Je bent niet bang om de bal te vragen.

“Nooit. De bal is mijn vriend. Mijn beste vriend. Want hij spreekt me nooit tegen ( lacht).”

Feit is : dit seizoen werd aangekondigd als het jaar van je grote doorbraak. Na het EK ging iedereen ervan uit : nog één jaar Anderlecht, een paar goeie wedstrijden in de Champions League en Wilhelmsson is weg.

“Dat klopt. We zijn sterker dan vorig jaar, maar het komt er niet uit. Het is geen ramp, hé. We plaatsten ons toch voor de Champions League, ik dwong een basisplaats af voor de nationale ploeg, ben genomineerd voor de uitverkiezing van ‘Middenvelder van het Jaar’ in Zweden. Dat zijn allemaal kleine stapjes vooruit. Ik probeer mijn verantwoordelijkheid ook op te nemen als we verliezen, niet alleen als we winnen.”

Voel je dat de groep in moeilijke tijden in clans uiteenvalt ?

“Ik wil geen clans zien, ik ga met iedereen op dezelfde manier om. Ik praat met alle spelers, probeer met iedereen een vriendschappelijke relatie te onderhouden. Dat alleen telt voor mij : hoe schiet ik met die en die op. Ik vraag me niet af hoe de relatie van ploegmaats onderling is. Daarmee kom je al een eind ver. We moeten niet allemaal vrienden zijn die elke dag samen gaan stappen. Mijn motto is : behandel iemand goed en je krijgt vaak dezelfde behandeling terug. Als je iets voor een ander doet op het veld, krijg je respect terug. Natuurlijk is het hier anders dan de club in Zweden waar ik debuteerde. Daar kende iedereen iedereen, ook naast het veld, in een klein dorp.”

Clubs die je komen scouten, gaan niet met een positief rapport naar huis na matchen tegen Inter of Werder. Na Inter kreeg ook jij de kritiek dat je voor jezelf voetbalde.

“We wilden zo graag iets tonen dat het leek alsof we niet voor de club, maar voor onszelf speelden. In elk team heb je een aantal spelers van wie verwacht wordt dat ze het verschil maken. Ik behoor tot die spelers die risico in hun spel mogen leggen. Daar hoort bij dat je een individuele actie mag uitproberen. Af en toe moet ik voelen dat ik eens iets verkeerd mag doen, om vervolgens een goeie actie neer te zetten. Dat ik daarbij af en toe een fout maak, besef ik ook. Ik ben nog jong. Ik moet nog fouten maken om beter te worden.”

Je speelt de laatste tijd ook zelden op je beste plaats.

“Op Bremen liep het helemaal verkeerd, alsof ik de hele tijd de anderen in de weg liep. Die positie, achter de spitsen, is niets voor mij. Op de linkerflank kan ik ook niet helemaal mezelf zijn. Vertrouwen krijg je maar in een vertrouwde situatie, als je kan terugvallen op je kwaliteiten. Als je op een andere plek speelt en je eerste acties zijn niet goed, word je automatisch bang om nog iets te ondernemen.”

Je speelt bij voorkeur op de rechterflank. Ben je tweevoetig opgeleid ?

“Nee, ik ben vooral rechtsvoetig. Maar met mijn linker kan ik wel een bal controleren, een actie maken, voorzetten ook. Niet op doel schieten. Ik doe dit voor de ploeg. Wat geeft mij het recht om te zeggen : ‘ik doe dit niet’ ? Ik mag meespelen in dit team, in deze topwedstrijden. Dat is toch een eer. Als de trainer me iets vraagt, probeer ik dat zo goed mogelijk uit te voeren, ook al past die taak niet helemaal bij mijn kwaliteiten. Op dat vlak ben ik geen moeilijke vent om mee te werken. Het gaat mij in de eerste plaats om het team.”

Stoort het je dat je straks misschien nog een jaar in België moet voetballen omdat Anderlecht er Europees niets van terechtbrengt ?

“Helemaal niet. Ik wil vooruit, maar ik heb geen nauwkeurig omschreven carrièreplan. Wat kan ik meer doen dan proberen elke wedstrijd zo goed mogelijk te spelen en beter te worden ? Ik weet wat ik nu kan, maar ik zit nog niet aan mijn limiet. Dat duurt nog wel een paar jaar. Op een dag zal mijn leerproces hier af zijn, is het tijd om naar een hoger niveau over te stappen. Maar aan dat punt ben ik nog niet toe.”

Hoeveel aanbiedingen van grote clubs kreeg je al sinds het EK ?

“Geen idee. Precies om niet altijd te horen wie nu weer geïnteresseerd is in me, nam ik een manager : Mino Raiola, een Nederlandse Italiaan. Hij mag me alleen namen van clubs noemen als het een ernstig aanbod betreft. Toen ik nog bij Stabaek voetbalde, gonsde het op een bepaald moment zo van de geruchten en de belangstelling dat ik vergat te voetballen. Ik was alleen nog met mogelijke transfers bezig. Dat wil ik niet meer.”

Ik zou, als ik jou was, behoorlijk nieuwsgierig zijn naar wie me komt bekijken.

“Dat ben ik zelf ook, hoor. Alleen kan ik het me niet veroorloven eraan toe te geven. Mijn hoofd moet leeg zijn om goed te kunnen voetballen.”

Anderlecht heeft nog jong talent dat elders gegeerd is. Iemand als Vincent Kompany werd al eens op de vingers getikt omdat hij naast zijn schoenen zou lopen. Terecht ?

“Hij krijgt te veel commentaar op dingen die niets met het voetbal te maken hebben. Kompany is goeie kopij voor alle journalisten omdat hij zo populair is. Wat maakt het uit of hij eens te laat komt, andere schoenen draagt ? Op topniveau moet je accepteren dat je af en toe lof en af en toe kritiek krijgt op je spel, maar spelers afmeten aan wat naast het veld gebeurt, is niet fair.”

Hoe ga jij daarmee om ? Want jij bent toch ook een populaire speler ?

“Het helpt dat ik nauwelijks Frans en Nederlands ken, zodat ik niet begrijp wat ze over me zeggen of schrijven. Ik lees het niet, zodat het mijn hoofd niet belast. Voor Vincent ligt dat anders : dit is zijn leefwereld, hij is van hier. Je wil niet weten wat ze in Zweden allemaal over mij schrijven.”

Toch wel.

“Ik vertel het lekker niet, anders nemen jullie het gewoon over ( grijnst). Ik sta open voor kritiek : af en toe zit daar iets van waarheid in. Na een nederlaag loop ik niet weg voor de camera of de pers. Ook al heb ik op dit moment niet de antwoorden op de vele vragen die terecht gesteld worden.”

Je staat bekend als een pure liefhebber van het voetballen zelf. Hoe vaak heb je eigenlijk nog lol in je job, in de wedstrijd of op training ?

“Altijd, behalve wanneer ik pijn of een lichte blessure heb. Omdat die pijn me hindert de bewegingen te doen die ik anders wel kan uitvoeren. Verder maakt het niet uit. Ik geniet evenzeer van een wedstrijd tegen Lokeren als een Europese topwedstrijd. Wel stimuleert een vol stadion me om het beste te geven van mezelf. Ook als het niet vol zit met supporters van mijn ploeg, maar ik geniet ook van een kleinere wedstrijd, omdat ik zo veel van voetbal houd. Ook een doordeweekse training is meestel nog pure fun. Liefst een met bal, maar ik mopper niet omwille van een training zonder bal. Die zijn niet leuk, maar wel nodig.”

Studeer je nog nieuwe trucs in, zoals vroeger ?

“Zelden. Omdat er nauwelijks nog nieuwe dingen te zien zijn die ik eens wil uitproberen. Onlangs stuurde een vriend me nog een filmpje via internet toe, met een hele leuke beweging.”

Vroeger waren Pär Zetterberg en Roberto Baggio je idolen. Leerde je hun trucs ?

“Die van Zetterberg niet zo ( grijnst). In Zweden toonden ze niet zoveel wedstrijden van Anderlecht. Wel matchen met Baggio. Die nam ik op video op, bekeek ze en probeerde de dribbels na te doen.”

Hoe lang duurde het vooraleer je zo’n dribbel beheerste ?

“Eén dag. Een paar uur. Oefenen, alleen maar oefenen : dat is het geheim. Met trainen kan je alles leren.”

Kon je ze allemaal uitvoeren ?

“Bijna. Wat ik niet kon, is dit ( staat op, demonstreert hoe hij met een geplooid onderbeen een bal tussen kuit en dij probeert vast te houden). Maar dat heeft niets met onhandigheid te maken, wel met te kleine benen. Ach, ik kan er mee leven dat iets niet lukt, op voorwaarde dat het een acceptabele reden heeft. Anders word ik gek.”

Het maakte je tot een atypische Zweedse speler. Protesteerden trainers in je jeugdjaren niet als je weer eens ging dribbelen ?

“Ja, soms, maar doorgaans moedigden ze me aan, omdat ze zagen dat ik met mijn bewegingen het verschil maakte. Mettertijd leerde ik wanneer wel en wanneer geen acties te maken, maar ik heb het altijd graag gedaan, op elk niveau. Ook al leerde ik op topniveau genieten van combinatievoetbal, het vlot laten rondgaan van de bal.”

Leer je nog iets van Zlatan Ibrahimovic wanneer je met de nationale ploeg bent ?

“Hij leert nog iets bij van mij ( lacht). We beïnvloeden elkaar. Dat mag daar, hoor. Die bewegingen, dat is het tikje extra dat ik in mij heb. Waarom zou ik dat achterwege laten ? Ik moet het spel brengen dat me in de nationale ploeg bracht. Anders ben ik mezelf niet meer.”

door Geert Foutré

‘We voelen vaak al voor de aftrap dat het niet goed gaat lopen.’

‘Vorig seizoen voetbalden we meer als team, we hielpen elkaar meer.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content