Arjen Robben en Thomas Müller groeiden tijdens het WK uit tot de smaakmakers van het toernooi. Met hen verdienen nog ruim zeventig WK-gangers hun brood in het Duitse voetbal.

Even terugspoelen naar donderdag 26 juni, 18 uur. In Recife ontmoetten de oude en de nieuwe wereld van het voetbal elkaar. Duitsland en de Verenigde Staten speelden er hun laatste groepswedstrijd, de oude wereld won met 1-0 en overal waren dwarsverbanden. Zo bekleedde de Amerikaanse bondscoach Jürgen Klinsmann die functie tussen 2004 en 2006 bij Duitsland. Joachim Löw was destijds zijn assistent. Berti Vogts, de technisch adviseur van de Amerikanen, was in het verleden ook al bondscoach van Duitsland. En Oliver Bierhoff, de Duitse teammanager, hielp Vogts en zijn vaderland in 1996 aan de Europese titel met zijn Golden Goal in de finale tegen Tsjechië.

Ook op en rond het veld van de Pernambuco Arena bleek: veel Germaanser dan het treffen in Recife kan een WK-wedstrijd niet worden. Klinsmann heeft tal van spelers in zijn selectie opgenomen die diepgravende wortels hebben met Duitsland. Fabian Johnson werd geboren in München, Timothy Chandler en Jermaine Jones zagen beiden het levenslicht in Frankfurt en John Brooks in Berlijn. En Julian Green werd weliswaar geboren in Tampa, maar zijn moeder is Duits en sinds zijn tweede levensjaar woont hij in Duitsland.

De inrichting van de Amerikaanse selectie is exemplarisch voor de andermaal toegenomen straalkracht van de Bundesliga. Op het WK in Brazilië waren in de eerste ronde maar liefst 76 spelers actief die hun brood verdienen in het Duitse voetbal. Vijf van hen spelen zelfs in de 2. Bundesliga maar werden desondanks goed genoeg bevonden om op een WK te acteren. Slechts de Engelse (115 spelers) en Italiaanse competities (82) leveren meer spelers aan het huidige WK. Spanje (64), Frankrijk (45), Rusland (34), Turkije (26), Mexico (25), Portugal (23) en Nederland (20) vervolledigen de top tien van landen waar de meeste WK-gangers als werknemer staan ingeschreven.

De Bundesliga blaakt dus ook in Brazilië van gezondheid en dat is geen verrassing. Financieel is de competitie uitgegroeid tot een van de meest valide van Europa en sportief tot de sterkste, al is dat niet meetbaar en dus arbitrair. De Bundesliga vierde vorig jaar haar vijftigjarige bestaan in de wetenschap dat de gezamenlijke omzet van de clubs voor het eerst boven de magische grens van twee miljard euro uitkwam. De omzet van 2.081.522.000 euro betekende een verdubbeling in nog geen tien jaar tijd. Weliswaar was de Premier League nog steeds afgetekend koploper met een gezamenlijke omzet van 2,9 miljard euro, maar de Spaanse (1,9 miljard), Italiaanse (1,7) en Franse clubs (1,3) konden in financieel opzicht al niet meer mee met de Bundesliga. En in het sportieve krachtenveld ook niet. In 2013 was de finale van de Champions League een volledig Duitse aangelegenheid. Arjen Robben schoot op Wembley Bayern München langs Borussia Dortmund.

Lage landen

De oorsprong van die hoge vlucht ligt in de Lage Landen. Op het EK van 2000 in België en Nederland beleefde Duitsland een smadelijke en vroegtijdige uitschakeling. In een poule met Portugal, Engeland en Roemenië werd alleen tegen het laatste land een puntje gepakt. Het was het bedroevende sluitstuk van de wilde jaren negentig, waarmee ook Duitsland worstelde. Het Bosmanarrest van 1995 had een vrij verkeer voor voetballers mogelijk gemaakt. Ook de Duitse clubs waren niet langer gebonden aan het maximumaantal buitenlanders en het duurde maar even of de arena’s van München, Hamburg, Frankfurt en Berlijn werden overspoeld met Brazilianen, Afrikanen en spelers uit het voormalige Oostblok. Het waren lang niet allemaal kwalitatief goede voetballers, maar de buitenlanders hadden in ieder geval één ding gemeen: ze stonden de ontwikkeling van eigen talent in de weg. Zo kon er geen Duitse opvolger worden gevonden voor spits Oliver Bierhoff, op het EK’96 nog de man van de Golden Goal. Niet voor niets lieten de in het Zuid-Afrikaanse Durban geboren Sean Dundee en de Braziliaan Paulo Rink zich in die jaren naturaliseren tot Duitser.

Op de puinhopen van het EK van 2000 ontwikkelde de Duitse voetbalbond een compleet nieuwe opleidingsfilosofie. In de licentievoorwaarden verplichtte de DFB alle profclubs om voortaan een eigen voetbalacademie te runnen. Zelf tuigde de bond door heel het land ook nog eens ruim honderd niet-clubgebonden talentencentra op. Bij de clubs moest elke jeugdafdeling over een minimumaantal trainers, kinesisten en artsen en ook over massageruimten en een sauna beschikken. Daarnaast kregen alle academies de opdracht om per leeftijdscategorie minstens twaalf spelers met de Duitse nationaliteit op te leiden. In de trainingsmethodiek werden technisch vermogen en tactisch inzicht de nieuwe kernwoorden en lag het accent niet langer op het fysieke aspect. Sinds 2001 werd door het Duitse profvoetbal liefst 820 miljoen euro in de jeugdopleiding geïnvesteerd en de gevolgen zijn evident. Bij het EK 2008, het WK 2010 en het EK 2012 haalde Duitsland de laatste vier. Met Mesut Özil, Mario Götze en Julian Draxler levert de Bundesliga tegenwoordig ook speelse en creatieve voetballers.

Toeschouwersmagneet

Parallel aan de technische ontwikkeling verbeterde ook de infrastructuur van het Duitse voetbal. Door de organisatie van het WK van 2006 in Duitsland werden de stadions in de Bundesliga voor anderhalf miljard euro vernieuwd dan wel gemoderniseerd. Sintelbanen maakten plaats voor skyboxen. Voetbal in Duitsland transformeerde tot een publieksvriendelijke entertainmentindustrie waar steeds meer vrouwen en kinderen op af komen. De meeste Bundesligaclubs proppen hun grote stadions niet vol met zo veel mogelijk seizoenkaarthouders, maar gooien voor elke wedstrijd een flink aantal losse kaarten in de verkoop, met als doel om een zo breed mogelijke fanbase te creëren. In de Bundesliga kun je bovendien nog goedkoop een wedstrijd bezoeken. Een club als Hoffenheim 1899 vraagt komend seizoen voor het goedkoopste wedstrijdkaartje slechts negen euro. Bij elke willekeurige Premier Leagueclub is dat zeker het drievoudige.

Niet voor niets is de Bundesliga een toeschouwersmagneet geworden. In het seizoen 2012/13 trokken in Duitsland gemiddeld 41.914 mensen naar het stadion, een bezettingsgraad van ruim negentig procent. De Premier League moest het doen met gemiddeld 35.921 supporters, La Liga met 28.249, de Serie A met 23.302 en de Ligue 1 met 19.207. En waar mensen zijn, zijn sponsors. Van de vijf grote competities in Europa is de Bundesliga de enige die tv-gelden niet als de grootste inkomstenbron heeft. De Duitse clubs waren het afgelopen decennium derhalve ook gedwongen om op commercieel gebied creatief en innovatief te werk te gaan. Bayern München ging voor een bedrag van 350 miljoen euro strategische allianties aan met de Duitse topbedrijven Adidas, Audi en Allianz, die elk een plukje van acht procent van de aandelen kregen. Het op de beurs genoteerde Borussia Dortmund wil nog dit jaar met een aandelenemissie 100 miljoen euro ophalen. Beide clubs willen het geld aanwenden om de hypotheeklasten op hun stadion te verminderen en om in Azië diverse Bayern- en BVB-shops te laten verrijzen.

Het geld gaat in stenen en infrastructuur teneinde daarmee nog meer geld te maken. De investeringen gaan dus eerst in het fundament en pas daarna naar de top van de piramide, de spelers. Steine statt Beine, zoals de Duitsers dat noemen. Het is een van de redenen waarom de Bundesliga een relatief financieel gezonde huishouding voert. Een streng toezicht vanuit de licentiecommissie zorgt er ook voor dat de clubs controle houden over hun uitgaven. Zo geven de Bundesligaclubs slechts 39 procent van de begrotingen uit aan salarissen voor spelers en trainers. In de hoogste voetbalcompetities van Europa ligt dat moyenne op liefst 65 procent.

Topsalarissen

En zo is de Bundesliga uitgegroeid tot een powerhouse op zich. De heilige drie-eenheid bestaat uit componenten die elkaar versterken: verstandig beleid, volle stadions en goede spelers. Want hoewel geldsmijterij in de Bundesliga niet aan de orde is, zijn de clubs wel in staat om topsalarissen te betalen. Mario Götze bijvoorbeeld, die op het WK bij Duitsland niet eens basisspeler is, verdient bij Bayern 12 miljoen euro per jaar. Dat is meer dan wat collega’s uit de Premier League als Mesut Özil (Arsenal, 10,2 miljoen), Lukas Podolski (Arsenal, 6,8 miljoen) en André Schürrle (Chelsea, 5,1 miljoen) verdienen.

De financiële slagkracht bij onze oosterburen reikt verder dan Bayern alleen. Een week voor de start van het WK lijfde Dortmund de Italiaan Ciro Immobile in. Haast achteloos betaalde de club 20 miljoen euro voor de aanvaller, die afgelopen seizoen 22 doelpunten maakte voor Torino. De topscorer van de Serie A koos voor Borussia omdat hij in de Champions League wil acteren, en had daarnaast financiële motieven. In Dortmund strijkt hij de komende vijf seizoenen een gage op van 3,5 miljoen euro per jaar en dat is drie keer zoveel als hij in Turijn verdiende. Anno 2014 kunnen de Duitse clubs in sportief en financieel opzicht gemakkelijk concurreren met hun tegenstrevers uit Engeland, Spanje en Italië. De Bundesliga is een wereldcompetitie geworden. Dat blijkt uit de recente schermutselingen op de transfermarkt. En dat bleek op het WK in Brazilië.

DOOR PETER WEKKING – BEELDEN BELGAIMAGE

De gezamenlijke omzet van ruim twee miljard euro betekende een verdubbeling in nog geen tien jaar tijd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content