Negen maanden nadat hij met een levensbedreigende septische shock opgenomen werd in het ziekenhuis, staat Bart Wellens zondag weer topfit aan de start van een topcross. Op zijn 34e nog altijd ambitieus, maar bovenal mentaal evenwichtiger en wijzer dan ooit.

Na mijn bijna-doodervaring, de avond voor het BK, kreeg ik het vaak te horen: ‘Zou je niet beter stoppen? 34 jaar, alles gewonnen en meegemaakt. Waarom je gezondheid nog op het spel zetten? Waarom je per se nog willen bewijzen?’ Mezelf heb ik dat óók talloze keren afgevraagd. Zeker toen ik eind mei in de Ronde van België van het kastje naar de muur gereden werd, terwijl ik dacht dat ik na bijna twee maanden trainen al weer een paar ereplaatsen zou behalen. Ook omdat mijn eerste fysieke test, na elf weken niets doen, verrassend goed was. Dat optimisme werd gekelderd door een harde confrontatie met de realiteit. Een dikke week ben ik er niet goed van geweest. De goesting om te trainen stond op een heel laag pitje, tot ik door had dat het niet meer dan logisch was dat ik na zo’n lange inactiviteit gerodeerde profs moeilijk kon volgen.

“Bovendien wilde ik mijn carrière niet op een valse noot laten eindigen en besefte ik vooral dat ik gewoon nog veel te graag fiets om met pensioen te gaan. Ook omdat de dokters me verzekerden dat ik zonder risico aan topsport mocht doen. Mijn hart is geen probleem, en de échte oorzaak van mijn bloedvergiftiging – de ontstekingen op mijn tanden – is met een nieuw gebit intussen opgelost. Tijdens de wegwedstrijden in de zomer was dat voorval zelfs het verste van mijn gedachten. Tot andere renners me vroegen: ‘Mág jij wel nog zo diep gaan?’ Geen probleem. Alleen naast de fiets slaat de schrik soms toe. Bij het minste pijntje aan mijn tanden maak ik een afspraak met mijn tandarts. De voorbije maanden al zeker 25 keer… Vaak bleek er niets aan de hand, maar ik wil geen enkel risico lopen.

“Die angst weerhoudt me er niet van om af te zien op de fiets. Op onze ploegstage in augustus beklommen we moordende cols als de Mortirolo en de Stelvio, en ik heb er elk moment van genoten. Zeker toen we de top bereikten, met een fenomenaal uitzicht als beloning. Dan besef je nogmaals hoe mooi het leven van een profrenner wel is. Flink betaald worden om te fietsen, hoeveel mensen kunnen dat zeggen? Al zal het financiële nooit doorwegen in mijn beslissing om al dan niet te stoppen. Alleen crossen voor de centen, dat hou je nooit vol.

“Wél een reden om te blijven crossen: het applaus, de aandacht van mijn supporters. Ik zou dat heel erg missen. Ik geniet daar oprecht van, dat heb ik nooit verstopt. Toch geen schande? Sporters die zeggen dat ze dat niet leuk vinden, zijn leugenaars. Oké, overal herkend worden is niet altijd plezant, maar ik beschouw dat als een vorm van appreciatie. Bovendien heb ik daar zelf altijd voor opengestaan. Meer dan ik had moeten doen, heb ik tijd gemaakt voor mijn supporters. Omdat dat, vind ik, tot de taak van een topatleet behoort, maar ook omdat dat sociale in mij zit. Daarom krijg ik binnen onze ploeg nog altijd de meeste aanvragen voor actes de présence en heb ik in de voorbije mindere jaren amper supporters verloren. Aan die mensen, die mij elk weekend in weer en wind komen aanmoedigen, wil ik nog iets teruggeven.

“Natuurlijk besef ik dat ik tot aan mijn veldritpensioen steeds meer in de schaduw van Albert, Pauwels of andere youngsters zal komen te staan, maar daar heb ik absoluut geen moeite mee. De toppers mogen alle aandacht krijgen die ze verdienen, al zijn ze nog niet klaar met Bart Wellens. Ik ben supergemotiveerd om te bewijzen dat ik op mijn 34e niet versleten ben en dat ik in sommige crossen – als ik eindelijk eens een hele winter gezond blijf – nog altijd kan meestrijden voor het podium. Of misschien zelfs een zege.”

Gezin op 1a

“De tijd dat ik daar álles voor opzij wil schuiven, is wel voorbij. De voorbije maanden heb ik meer dan ooit beseft dat mijn gezin prioriteit nummer één is. Zéker toen Rob Goris, een kameraad met wie ik af en toe trainde, in juli overleed en een dag later mijn zoon Jul geboren werd. Heel raar, heen en weer geslingerd worden door diepe droefheid en intense blijdschap. Rob verdween en het leek alsof Jul in zijn plaats kwam. Dan wil je er alles aan doen om dat nieuwe wonder een zo goed mogelijk leven te bezorgen, topsportcarrière of niet.

“Al toen mijn dochter Lily in 2009 geboren werd, en ik zei dat de fiets vanaf toen op plaats 1b en mijn gezin op 1a kwam, kreeg ik, tot mijn steile verbazing, de wind van voren. Een atleet die het hoogste wil bereiken, moet voorrang geven aan zijn carrière, klonk het bij (ex-)topsporters, maar ik zou niet graag in de plaats van hun vrouw en kinderen willen zijn. Waarom zou je de twee trouwens niet kunnen combineren? Vorige week heb ik Lentel en de kids meegenomen naar Majorca. In de voormiddag flink getraind en in de namiddag geplonsd in het zwembad. Veel renners zweren bij hun rust en gaan alleen op stage, maar ik wil mijn kinderen zien opgroeien.

“Ik heb wél geleerd om mijn carrière niet kapot te relativeren, zoals ik dat deed voor en na de geboorte van Lily. Een angsthaas op de fiets was ik. ‘Ik moet rechtop blijven, ik mag niet vallen, als ik iets breek, komen er geen centen meer binnen en kan ik niet meer voor haar zorgen’, dacht ik voortdurend. In mountainbikeraces maakten nieuwelingen me belachelijk, en in de cross remde ik voor elke bocht twintig meter vlugger. Dat heb ik nu veel minder. Ik neem weliswaar geen onverantwoorde risico’s, en loop over de balken in plaats van erover te springen, maar als het peloton op de weg met 100 kilometer per uur afdaalt, volg ik gezwind. En als het zondag in Ruddervoorde in de laatste ronde om de zege gaat, zal ik me ook volop in de strijd gooien. Het ergste wat me kan overkomen, is mijn arm breken, denk ik dan.” ( lacht)

Twijfels

“Leren prioriteiten te stellen is een van de lessen die ik de voorbije maanden en jaren geleerd heb. Maar de belangrijkste verandering is dat, dankzij jarenlange sessies bij mijn psycholoog, de denker in mij een babbelaar geworden is. Althans, dat probeer ik, want je verandert niet zomaar van de ene op de andere dag.

“Je zou het een babbelgat als ik niet nageven, maar ik praat heel moeilijk over mijn twijfels. En die heb ik nog altijd, ook al ben ik een ancien. Een mindere koers, een slechte training of een training die ik door een blessure moet afbreken, dat kan ik heel moeilijk van mij afzetten. Dan pieker ik over alles – ‘Ligt het aan mezelf? Mijn materiaal? Mijn voeding? Aan de intensiteit van mijn trainingen?’ – en begin ik in mijn trainingsschema’s van vroeger te snuisteren. ‘Tien jaar geleden heb ik voor die zege dat gedaan, dat zou ik beter herhalen.’ Terwijl mijn trainer me al verschillende keren gezegd heeft dat mijn lichaam verandert en dat ik mijn trainingen dus ook moet aanpassen. Ik wéét dat, maar toch spoken die twijfels nog vaak door mijn hoofd.

“Het leven zou makkelijker zijn, mocht ik iets minder perfectionistisch zijn en iets meer zelfvertrouwen hebben, maar dat zit nu eenmaal in mijn karakter. Dat zal altijd wel zo blijven, met dat verschil dat ik daar, net als over mijn gevoelens, nu veel beter over kan communiceren. Zeker aan mijn psycholoog, ondertussen een goede vriend, kan ik álles kwijt. Maar ook voor mijn vrouw, mijn ouders en mijn entourage ben ik meer open. Als ik vroeger ruzie had met Lentel, dan stoof ik weg met de auto, waardoor we het soms na twee dagen nog niet bijgelegd hadden. En ook in de cross durfde ik tegenover mijn medewerkers nooit een probleem aan te kaarten. ‘Die zal kwaad zijn als ik dat zeg.’ Nu gooi ik het vlugger op tafel als er iets op mijn maag ligt. Onlangs nog in een meeting met mijn mecaniciens, waarin ik duidelijk gezegd heb wie welke taak had, wat eventueel beter kon. Dat gaat nog niet keisupervlot, maar de drempel is niet meer zo hoog. En heb ik toch nog twijfels over hoe ik iets delicaats moet aanbrengen, dan bel ik naar mijn psycholoog.

“Ook in het geven van complimenten ben ik verbeterd. Vroeger beschouwde ik veel zaken als vanzelfsprekend – met een rappe ‘merci’ maakte ik me er soms van af – nu zal ik rapper iemand persoonlijk bedanken. Zelfs over gevoelens praten, lukt me steeds beter. Met Lentel, maar ook met mijn ouders. Hoewel ik hen door mijn verhuizing van Vorselaar naar Londerzeel minder zie, is mijn relatie met hen diepgaander geworden. Ik kan met hen nu over heel veel zaken, positief of negatief, babbelen. Soms tot hun verbazing, of die van andere mensen, maar het draait alleen maar positief uit. Er is nu minder miserie in mijn leven.”

Huiszoeking

“Sinds ik meer babbel, heb ik beter leren omgaan met tegenslagen. De periode na het BK mag dan wel, samen met mijn depressie in 2005, de zwartste uit mijn leven geweest zijn, ik heb me er vlot doorgeworsteld. Ook dankzij Lentel. Sindsdien besef ik welke sterke vrouw ik heb. Aangezien ik de eerste dagen alleen met mijn gezondheid bezig was, heb ik pas na mijn verblijf in het ziekenhuis gemerkt wat ze allemaal doorstaan heeft. Telkens met een klein hartje het hoofd bieden aan al die cameraploegen, lastige vragen van de pers, valse berichten en roddels. Ik had, gezien het imago van het wielrennen, wel verwacht dat er gespeculeerd zou worden over dopinggebruik, maar dat het zó heftig zou worden… Dat wens je je grootste vijand niet toe. Mensen die je de grond in boren, zonder ook maar de minste kennis van mijn dossier, puur op basis van geruchten.

“Vooral de manier waarop mijn zaak in de media is verschenen en gelekt – soms waren de kranten vlugger op de hoogte dan ik – heeft me echt gedegouteerd. Pagina’s vol, alsof ik de grootste misdadiger van het land was. Voor mezelf vond ik het niet zó erg, eerder voor mijn familie, en zeker voor Lily. Toen de politie hier een huiszoeking deed en de cameramannen zich bijna vertrappelden aan mijn voordeur, vroeg ze: ‘Waarom zijn al die mensen hier? Waarom staan ze te filmen? Waarom kom je zo veel op tv?’ Leg dát maar eens uit, hé. Dat was het allerergste, wetende dat je niets te verbergen hebt en een smoesje aan je dochter moeten vertellen omdat de agenten je huis overhoop halen. Ze luisterden zelfs mijn telefoongesprekken af, want telkens hoorde ik een klik en de helft van de tijd was ik verkeerd verbonden of hoorde ik mezelf babbelen. Op den duur word je zelfs half paranoïd, hé. In de wagen tuurde ik voortdurend in de achteruitkijkspiegel omdat ik dacht dat er iemand mij achtervolgde… Beangstigend.

“Anderzijds juichte ik toe dat ze mijn huis doorzochten, haarstalen namen en dat ik naar het politiebureau mocht om mijn verhaal te vertellen, want zo kon mijn onschuld tenminste bewezen worden. Daarom was ik ook zo bang toen de dokter me in het begin zei dat in 25 procent van de bloedvergiftigingen de oorzaak niet gevonden wordt. Als ik tot dat kwart behoord zou hebben, dan was er voor altijd twijfel blijven bestaan. Probeer de buitenwereld dan maar eens te overtuigen dat het probleem niets met doping te maken had…

“Uiteindelijk ben ik door de dokters en de politie volledig vrijgepleit, maar dat berichtje stoppen de meeste kranten ergens weg in een hoekje van pagina zeven. In vijftien regeltjes… Niet spectaculair genoeg om mee uit te pakken op de frontpagina. Typisch zeker? Als ik bepaalde journalisten, van wie ik de naam heel goed onthoud, ooit eens kan terugpakken, ik zal het niet laten. Net zoals de mensen die me in het begin plots anders begonnen te benaderen nu niet meer moeten slijmen.

“Anderzijds was ik wel positief verrast door de grote collegialiteit onder de veldrijders. In het ziekenhuis hebben verschillende renners, onder wie Sven Nys en Niels Albert, me gebeld. En in de pers namen ze het openlijk voor me op en zeiden ze in mijn onschuld te geloven. Niet vanzelfsprekend, want voor hen was dat ook een risico aangezien er toen nog niks bewezen was. Dat is het voordeel aan zo’n moeilijke periode: je leert je échte vrienden en supporters kennen. Ik prijs me bijzonder gelukkig dat ik die nog altijd in overvloed heb.”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELD: JELLE VERMEERSCH

“Bij het minste pijntje aan mijn tanden maak ik een afspraak met mijn tandarts. De voorbije maanden al zeker 25 keer…”

“Je zou het een babbelgat als ik niet nageven, maar ik praat heel moeilijk over mijn twijfels.”

“Als ik bepaalde journalisten, van wie ik de naam heel goed onthoud, ooit eens kan terugpakken, zal ik het niet laten.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content