Zo nonchalant als hij in de verdediging de bal kon beroeren, zo efficiënt wil Cedomir Janevski Club Brugge nu zien voetballen. ‘De balcirculatie moet hoger.’

De vorige week was hectisch voor Cedomir Janevski. De nieuwe trainer van Club Brugge was pas terug uit Athene, waar hij Sollieds assistent was bij Olympiakos, of de telefoon ging over. “Ik was in Griekenland alleen, zonder vrouw en kinderen, maar ik wilde van niemand medelijden. Grieken wonen op straat, het is er goed weer, dus zelfs met de taalbarrière voelde je je nooit alleen. Ook omdat we met Europese verplaatsingen vaak op hotel zaten. Ik had ook dagelijks een of twee keer contact met mijn kinderen. Soms was ik babysit via de webcam. Ze kwamen om vier uur dertig van school en mijn vrouw kwam pas om zes uur thuis en dan praatte ik tussendoor met hen via de webcam en zag ik ze huiswerk maken. Je hoefde niet de hele tijd te praten, maar de camera bleef open en je had contact. Elke vier weken, tijdens de vakanties, waren ze in Griekenland. Ik was pas één week terug uit Griekenland, dus ik dacht wat meer tijd te hebben voor mijn familie, want ik moest het in Griekenland zonder hen doen. Zondag hadden we plannen om uit te slapen en met de kinderen naar zee te gaan wandelen. Op de middag was ik wat gaan joggen en kreeg ik telefoon van Chris Van Puyvelde, maar mijn vrouw zei dat ik op een andere lijn een oproep had. Het was Michel D’Hooghe, die met mij wou praten (grijnst). Ik was verrast dat de telefoon maar bleef gaan nadat bekend werd dat ik trainer zou worden. Er belden zelfs mensen van wie ik niet wist dat ze mijn telefoonnummer hadden. Ik heb zelfs geen tijd gehad om na te denken hoe ik met de druk zal omgaan. Ik ben van het een naar het ander gesprongen.”

Nadat hij vijf jaar de beloften van Club Brugge trainde, staat hij nu voor de eerste ploeg. Met pen en voorgedrukte speelveldjes bij de hand schetst hij zijn plannen.

Als je met de beloften een onderling wedstrijdje meespeelde en jouw ploeg stond achter liet je je assistent naar verluidt stiekem een minuutje extra chronometreren om toch te kunnen winnen.

Cedomir Janesvki : ” (lacht.) Is gebeurd, ja.”

Bij de beloften gaat het in eerste instantie niet om het collectief, maar om individuele spelers voor te bereiden op de eerste ploeg, desondanks heb je met die beloften toch een paar keer kampioen gespeeld. Kortom, jij wil altijd winnen.

“Normaal is het de bedoeling om zoveel mogelijk talenten naar de eerste ploeg te brengen. De laatste vijf jaar zat er iets meer talent bij de jeugd, maar je moet dat natuurlijk ook in de wedstrijden terugzien. Je moet, ook bij de invallers, proberen te winnen. Je kan, ook met vrienden, niet zómaar spelen. Die gedrevenheid komt bij mij vanzelf. Kijk, je ziet dat ik hier met mijn hele lichaam zit te spreken, zo moeten spelers elkaar ook sturen, motiveren. Ik kan ze niet leren voetballen, dat kunnen ze allemaal. Ik kan ze alleen maar leren samenspelen en resultaten halen. Iedereen moet kunnen praten in het belang van de ploeg.”

Je liet je bij je eerste trainingen opmerken als iemand die veel praat. Verwacht je dat ook van je spelers ?

“Ja. Coaching is heel belangrijk, want sommigen hebben talent, maar als de coaching op het veld niet gebeurt, kan het verkeerd uitdraaien. Je moet elkaar helpen. Het sturen van medespelers, waar je moet lopen en staan, wanneer je moet verdedigen en wanneer aanvallen, dat kan een verschil maken. Spelers met minder talent kunnen door te luisteren naar anderen ook bewijzen dat ze kunnen winnen. Dat heb ik hen ook in de eerste meeting met de vijf spelers van de spelersraad gezegd. Ze moeten zich ook als trainers gedragen en hun verantwoordelijkheid opnemen op het veld. Ik kan op de bank zitten of langs de lijn staan, maar nu zullen er geen vijfduizend, maar twintig- of dertigduizend mensen zitten te kijken. Dus ze zullen mij niet horen, zoals Trond mij in Griekenland ook al zei. In het begin liep ik zonder na te denken altijd naar de lijn om te roepen. Het kwam uit mijzelf, hé. Voetbal is emotie. De aanvoerder was een ex-Joegoslaaf, dus ik dacht dat ik hem kon verbeteren. Maar Trond klopte op mijn dijen en zei : ‘Rustig, ze horen je toch niet.’ Maar ik ben hem altijd loyaal gebleven. Ik plaats mezelf niet in de schijnwerpers. Maar die coaching van mij, daar denk ik niet bij na, dat is emotie. Ik doe dat om te helpen, te verbeteren.”

Emotie is iets wat het spel van Brugge de laatste weken wel eens tekortkwam.

“Toen ik hier voetbalde en later ook, probeerde Brugge wel technische voetballers te halen, maar het stond bekend als een familiale club met een over-mijn-lijk-mentaliteit. Dat is de laatste jaren misschien wat veranderd, maar ook de mentaliteit van de jeugd moet veranderen. Sommigen zijn te snel tevreden : ze komen bij Club Brugge, ze zitten bij de eerste ploeg en ze denken dat hun doel bereikt is. Dat is niet genoeg. Ik ben anderhalf jaar weggeweest, ik zal moeten kijken hoe ze geëvolueerd zijn.”

Je stond bij de beloften ook bekend om de discipline.

“Ik kan niet zeggen dat ik hier chaos aantrof, want dat is niet waar. Er is hier goed werk geleverd. Ik verwacht nu alleen meer concentratie, elke dag. Op vierentwintig uur vraag ik maar twee of drie uur en in het weekend negentig of vijfennegentig minuten. Dat is toch niet zoveel ? We moeten er alles aan doen. Ik kom uit een communistisch land, maar dat wil niet zeggen dat ik me hier nu als een communist zal gedragen, hé (grijnst).”

Maar je zal ze wel prikkelen ?

“Ik ben niet iemand die afwacht. Ik probeer te anticiperen. Maar ik heb ook geduld. Het is niet omdat iemand één fout maakt, dat het gedaan is. Wie na een slechte pass de bal opnieuw probeert te recupereren, werkt, dát is iets anders. Wie iets fout maakt en dan niks meer doet … dan moet je ingrijpen.”

Iets offensiever

Hoe wil je de ploeg laten voetballen ?

“Ik wilde vroeger zelf als centrale verdediger altijd technisch voetbal, vanuit de achterste lijn proberen goed uit te voetballen. Maar ik wil het iets offensiever. Ik weet dat het vaag is als je iemand vraagt wat offensief of defensief voetbal is. Maar als het mogelijk is met enkele passes de diepte te zoeken, moeten we dat toch proberen te doen. Pas op : met de lange bal spelen is niet mijn bedoeling. Wel : zo snel mogelijk de bal op de helft en in de zestien van de tegenstander brengen, met veel steun van het middenveld, hogere pressing, en niet te veel terugkomen.”

Beschik je voor dat voetbal over de juiste spelers ?

“Ik zie in de kern voetballers met technisch vermogen, snelheid en grote jongens voorin zoals Salou en Ishiaku. Daarom zeg ik : we moeten de balcirculatie verhogen, met één, twee balcontacten tot de middenlijn en dan de flanken gebruiken, de backs iets meer laten opkomen zonder de organisatie uit het oog te verliezen. Dat wil niet zeggen dat er verplicht twee of drie mannen achteraan moeten blijven. Dat hangt van de situatie af. Speelt de tegenstrever met één diepe spits, dan zie ik niet in waarom we met drie achteraan moeten blijven. Je moet als backs de intentie hebben om naar voren te gaan, twee-tegen-éénsituaties te creëren op de zijkanten, voorzetten naar de twee spitsen en eventueel infiltreren, want ik hoop zoveel mogelijk mensen in de zestien te zien. Voetbal is emotie. Voetbal gaat om winnen en om te winnen moet je scoren en om te scoren moet je veel mensen in de zestien hebben. Maar pas op : ik zeg niet dat we daarom de lange bal moeten hanteren.”

Maar het is niet het voetbal zoals je het zelf vroeger speelde.

“Mijn tijd als speler is voorbij : iedereen in Joegoslavië speelde met twee centrale verdedigers – een stopper en een libero – en twee backs. We waren op dat moment technisch goed, maar nu kan je met een pass van tien, twintig, dertig meter als het moet, sneller voetballen. Zoals ik vroeger voetbalde, kan je nu niet meer voetballen. Maar ik wil ook geen kick-and-rush. Ik wil alleen niet alle drie de spitsen naar de bal toe zien komen als we op het middenveld de bal hebben. Dan hebben we niemand meer in de zestien. Er moet opposite movement zijn. Eén die komt, één die gaat.”

Emilio Ferrera hield vast aan zijn 4-4-2 ; onder Trond Sollied en Jan Ceulemans was het doorgaans een 4-3-3. Jijzelf was bij de beloften niet vast te pinnen op één veldbezetting : je schakelde binnen één wedstrijd soms van 4-3-3 naar 4-4-2. Zal je die filosofie doortrekken ?

“Bij de beloften moeten spelers voorbereid zijn om te kunnen spelen met drie of vier op het middenveld. Achteraan was het altijd : vier op een lijn, maar voor het middenveld en de aanval was ik flexibel. Jonge gasten moeten verschillende systemen leren. Het is niet omdat ik anderhalf jaar de assistent van Trond ben geweest : in ex-Joegoslavië speelde ik vroeger ook altijd 4-3-3. Alleen bestond de verdediging daar centraal uit een libero en een voorstopper. Nu is dat vier verdedigers op een lijn geworden, geen mandekking meer. Soms hield je er twee voor de verdediging en een nummer tien ervoor. Als kind heb ik geleerd dat de buitenste spelers goeie acties moeten kunnen maken, snel moeten zijn met de bal. Goeie spitsen moesten niet zo groot zijn, maar een neus voor de goal hebben. Er werd daarom altijd gescout naar echte goalgetters. En dan een spelverdeler daarachter die het brein was, kon infiltreren en scoren, maar de anderen het loopwerk liet doen. De laatste tien jaar is dat veranderd. Ik zeg niet dat ik het nu al direct zal invoeren, maar in een 4-3-3 heb je veel mogelijkheden : de twee buitenste spitsen kunnen naar binnen komen en je hebt een 4-5-1, afhankelijk van wat je wil bereiken. Voor mij heb ik dan iets meer mogelijkheden.”

Je gaf eerder al te kennen dat je van de tot nog toe gebruikelijke twee centrale verdedigende middenvelders wil afstappen.

“Als ik meer mensen voorin wil, zal ik het toch in een ruit proberen om iets meer aanvallende impulsen te hebben bij balbezit en bij balverlies een iets hogere pressing te krijgen. Maar we hebben een achterstand, dus ik moet eerst punten halen voor het vertrouwen. Brugge heeft een van de minst gepasseerde verdedigingen in België. Ik weet niet wie er allemaal gespeeld heeft ; ik zag alleen dat Maertens alle wedstrijden in de ploeg heeft gestaan. Maar niemand heeft garanties. Als je iemand beter ziet doen, dan zal die spelen. Ik zal altijd de beste elf selecteren in functie van de tegenstander en namen zullen daarbij voor mij geen rol spelen. Ze hebben nu al een tijd aan automatismen gewerkt en die kan ik in een paar weken niet zomaar wegdoen. Normaal moet Club Brugge elk seizoen meedoen voor de titel of – ten minste – Europees voetbal. Gebeurt dat niet, dan wordt de druk groter. De spelers zijn een beetje verlamd en hebben een mentale tik gekregen. Maar dat wil niet zeggen dat ze slechte voetballers zijn geworden. Je hebt voor elk systeem drie dingen nodig : organisatie, discipline en stilstaande fases. Elk moment dat de bal stil ligt, is belangrijk om de organisatie te herstellen.”

Scoren

Club Brugge heeft de laatste tijd weinig gescoord.

“We moeten daar iets meer op trainen. Zeker twee tot drie keer zal afwerking een deel van de training uitmaken. Doe je dat op de training goed, dan kan je het ook in de wedstrijd.”

Als we het even simpel mogen stellen : volgens Trond Sollied kan je aanvallen leren, Emilio Ferrera liet spelers op dat vlak meer vrijheid. Wat vind jij ?

“Ik oordeel niet over wat vroegere trainers hier gedaan hebben. Dat is voorbij. Voor ons begint nú de competitie. Je moet eerst en vooral balans hebben in een ploeg. Ik wil iets meer aanvallender impulsen geven, de flanken twee-tegen-éénsituaties laten creëren, de spitsen niet alleen vóór de zestien meter laten postvatten. Ik wil iets meer mensen naar voren brengen zonder de organisatie te verliezen. Maar wat Trond zegt is correct. Je kan als spits met een neus voor de goal niet zeggen dat je daar niet meer op traint. Anders valt de feeling weg. Met oefenen kom je tot automatismen.”

Bosko Balaban is om wat hij doet én niet doet een belangrijk gegeven binnen Club Brugge. Helaas zal hij daarin na al die jaren niet meer veranderen. Dat is een probleem.

“Ik ken Balaban van voor ik vertrok naar Griekenland omdat hij af en toe eens met de invallers moest meedoen. Ik had nooit een probleem met hem. We weten dat hij een zeer goede speler is die gemakkelijk scoort. Alleen moet hij zich gedragen zoals de anderen en ook werken.”

Hij zal dat niet constant doen.

“Dat weet ik niet. Over iets wat met mij nog niet is gebeurd, kan ik niet oordelen. Ik moet het zelf ondervinden en ik hoop dat het niet zo zal zijn dat hij er zijn wedstrijden uit kiest. Ik zie hem graag spelen, zeker het eerste jaar hier. Hij kan op links spelen, bijvoorbeeld in een 4-3-3. Ik wil de Balaban van vroeger zien, de Balaban die meedoet bij balverlies, de Balaban die weegt op de verdedigers. Maar we moeten niet over één speler praten, maar collectief denken. Ze moeten tot rust komen en geloven in hun eigen kwaliteiten en elkaar coachen. We hebben nog altijd de supporters achter ons. We moeten iets doen. Voor iedereen is het nu vijf voor twaalf bij wijze van spreken. In deze zes maanden moeten we proberen de ploeg weer op het goeie niveau te krijgen. Ik als sportmens, als winnaar, kan niet zeggen dat er geen doel meer is. Het is nog niet verloren. Voetballen moet je doen om te winnen. Elke ploeg heeft een slechte periode en ik hoop dat die van ons voorbij is.”

Progressie

Je enige ervaring als hoofdtrainer van een eerste ploeg dateert van in Blankenberge, waar je speler-trainer was in provinciale. Hier debuteer je als hoofdtrainer van een grote club. Hoe groot schat je die stap in ?

“Je mag niet vergeten dat ik in Piraeus ook bij een topclub zat. De mensen vergeten dat ik daar twaalf Champions Leaguewedstrijden als assistent van Trond Sollied heb meegemaakt : Lyon, Real Madrid, Shaktar, Roma, Valencia, … Tien kranten per dag, druk van de supporters … Ik kom er alleen maar sterker vandaan. Bij Blankenberge was ik één jaar speler-trainer in provinciale, maar zijn we ook gepromoveerd naar de vierde klasse. Iedereen heeft het over dat provinciale, maar dat is jaren geleden. Bij de invallers heb ik Gaëtan ( Englebert, nvdr) getraind, Clement, Verheyen, Bosko, Stoica, … Als ze Europees speelden, gaf ik de hele week training aan wie achter bleef. Daar moest ik ook professioneel werken, dus de stap is niet zo groot. Alleen draag ik nu de eindverantwoordelijkheid. Maar die ambitie heb ik. Ik maakte mijn deel van de trainingen, de passing, zelfs onder Trond : ik moest het hem ter goedkeuring alleen voorleggen. En ik leidde ze. Zo maak je ook progressie.”

Wat vond je van het voetbal in Griekenland ?

“Ze proberen het allemaal technisch. In elke ploeg heb je er een paar hele goeie. Op tactisch vlak waren ze minder : iedereen moest iets doen met de bal. Vijf, zes balcontacten, dribbelen, … maar niet efficiënt. Wie meer show gaf, werd meer geapprecieerd door de kranten.”

Jij wil meer efficiëntie in het spel ?

“Ja, je kan technisch voetbal spelen, maar geen dribbels en bruggetjes maken, de bal over je hoofd spelen en dan de wedstrijd verliezen. Acties maken, een cross geven, terugleggen, pass naar je collega, trappen : dát is het voor mij. Niet alleen bal aannemen en dribbelen en balverlies leiden. Het publiek zal dat mooi vinden, maar wat telt is of er uiteindelijk een goal of gevaar uit voort is gekomen. In één of twee tijden spelen, is óók technisch mooi voetbal.”

Hoe heeft de samenwerking met Trond Sollied jouw voetbalvisie beïnvloed ?

“We zijn het er allebei over eens dat je met aanvallende impulsen meer kansen hebt om de wedstrijd te winnen. Maar er moet uiteraard ook organisatie zijn achterin. Je kan met bepaalde opdrachten bepaalde spelers eerst laten aanvallen en dan pas verdedigen. De speler in balbezit moet altijd als eerste optie aan vooruit spelen denken, dan pas aan lateraal spelen en de laatste optie is terugspelen. Dat is míjn visie. Soms kan het gebeuren dat je spits een tegen een staat, waarom hem dan als back niet direct met één pass aanspelen ? Dat kan gebeuren. Dat Tronds en mijn ideeën in dezelfde richting gaan, is misschien het goeie woord, ja, maar ik ben geen kopie van hem, hé. Onze visie is ook anders. Ze zijn vergelijkbaar qua aanvallend voetbal. Als je 2-0 scoorde, moesten we dan denken : geen paniek, misschien scoren we er nóg één en wordt het 3-0 ? Of moesten we in bepaalde wedstrijden misschien meer aan het resultaat denken, omdat je in Europa weinig ploegen ziet die negentig minuten kunnen blijven aanvallen ? Daar praatten we soms over met mekaar. Maar kijk, nu zijn we weer aan het vergelijken en dat wil ik eigenlijk niet. Mijn respect voor mijn collega’s is te groot daarvoor. Ik wil liever niet vergeleken worden.”

* * *

Je speelde in Beveren met Elrio Van Heerden centraal voor Sven Vermant. In hoeverre beantwoordde de wedstrijd al aan je ideeën ?

Cedomir Janevski, na de wedstrijd : “In balbezit loopt iedereen naar de bal in plaats van zonder de bal wég te gaan. Als bijvoorbeeld Sven Vermant de bal heeft, moeten ze van hem weg lopen, in de rug van de verdedigers. Ik zag wel al een paar keer een schitterende actie van Gaëtan ( Englebert, nvdr) en Daerden in de rug. Ook Sven ging soms goed van het midden naar rechts. Elrio mocht van mij iets meer in de rug van de twee backs gaan, zodat we twee spelers in de zestien konden houden. Maar voor mij was het heel belangrijk dat we drie punten meenamen. Ik ben tevreden met het resultaat, maar niet altijd met het spel, al speelden we bij momenten goed : we hebben hoger gespeeld, de flanken zijn naar voren gegaan en we hebben wat meer risico genomen. In de rug van de verdedigers lag veel ruimte, maar ik moest iéts proberen. Aan de zestien verwachtte ik wel iets meer : de laatste pass kwam niet of ze kwam wel en dan stond er niemand voor doel. We reageerden wat te bang om iets fout te doen. Iedereen praat over een verplaatsingssyndroom, Bosko Balaban, de puntenachterstand : dat speelt mee. Op het beslissende moment verlamden de spelers. Ik heb ook in de bespreking achteraf tegen hen gezegd : met die manmeersituatie moesten we meer doen, kalmer blijven, het spel breed houden, betere passes geven, want we leden te veel balverlies. Er is dus nog werk te doen. Maar de drie punten zijn een opluchting en geven mij hoop. Er is één stap gezet, maar alles is nu niet opgelost. De spelers moeten kalm blijven, discipline en de organisatie houden telt nu, maar zonder met tien voor de zestien te blijven. Elke ploeg krijgt zijn moment en dan moeten we attent zijn.”

DANIEL DEVOS & RAOUL DE GROOTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content