Leider in de Spaanse competitie, nog altijd aanwezig in de Champions League. Het gaat eindelijk weer goed met Barcelona. Coach Frank Rijkaard : ‘We zullen blij zijn met elke prijs die we winnen.’

Vijf jaar duurt de nieuwe eeuw nu al, maar FC Barcelona wacht nog altijd op de eerste prijs. De laatste landstitel dateert van 1999. Eén jaar eerder veroverde Barcelona de beker van Spanje. Voor Europese successen moet de club nóg verder teruglopen in de tijd. De Uefacup werd in 1997 binnengerijfd, maar blijft al bij al een soortement troostprijs voor een ploeg met zo’n prestige. Helemaal huilen met de pet op wordt de aanblik vanuit het perspectief van de Europa- cup 1, ofte de Champions League. Dan dient de klok tot in 1992 te worden teruggedraaid – een eeuwigheid geleden, zeg maar, als je het afmeet aan het imago dat Barcelona poogt hoog te houden.

Maar zie, de magere jaren lijken achter de rug. In de Champions League speelt Barcelona nog altijd een potje mee, al had het makkelijker tegenstanders kunnen treffen dan Chelsea. En de Catalanen voeren de rangschikking van het Spaanse kampioenschap aan, al voelen ze daarin de jongste weken weer de adem van Real Madrid in de nek.

Kennelijk breekt er weer een periode van hoogbloei aan voor Barcelona. De kentering valt samen met de komst van Frank Rijkaard als coach. Een gesprek.

Van in Nederland tot in Barcelona, overal bestaat het beeld van jou dat je alleen maar het grote werk aanvaardt. Is dat een correct beeld ?

Frank Rijkaard : “Ik denk het niet. Op het WK van 1998 functioneerde ik als assistent-trainer van bondscoach Guus Hiddink. En nadien trainde ik Sparta, toch niet bepaald een topclub in Nederland. Louter op imago getaxeerd waren dat absoluut geen jobs met een zogenaamd hoog profiel. Maar ik vind elke opdracht belangrijk. Het niveau ervan doet er niet toe. Je hebt altijd te maken met verschillende spelers met verschillende karakters en de job van trainer vraagt evenveel energie bij Sparta als bij Barcelona en een nationale ploeg.”

Bij een club is het toch heel anders werken dan bij een nationaal team.

“Het verschil is dat je als bondscoach je spelers ongeveer één keer per maand ziet tijdens het reguliere seizoen. Op grote toernooien zoals EK en WK werk je echter iedere dag met ze samen, net zoals bij een club. Tijdens de kwalificatieronden gaat het natuurlijk heel anders toe. De eerste dag kun je niet veel doen, dus moet je een lichte training geven. De volgende dag speel je de wedstrijd en de derde dag vliegen de spelers terug naar hun club. Dat kan frustrerend zijn. Als je die taak op je neemt, weet je echter wat je te wachten staat. Je hebt zelf als speler dat niveau gehaald, dus een verrassing is het niet. Ik had voordien gehoord dat je als bondscoach het gewicht van een nederlaag tot de volgende interland met je meesleept – soms een maand of meer. Akkoord daarmee, maar dat geldt net zo goed voor een overwinning.”

Wat doet een bondscoach met al die tijd tussen twee interlands ?

“Toen ik bondscoach van Oranje was, zaten we in volle voorbereiding van Euro 2000, dat in België en Nederland werd georganiseerd. Omdat we automatisch gekwalificeerd waren, moesten we veel oefenwedstrijden afwerken. Ik maakte afspraken in alle landen waar mijn spelers speelden, zodat ik hen en hun clubtrainers kon ontmoeten. Mijn job spitste zich toe op communicatie en motivatie. Iedereen moest zich betrokken voelen, we hadden gemeenschappelijke doelstellingen. Het was niet zo dat we op de eindronde aan het wachten waren om aan het werk te kunnen.”

Vind je het als clubcoach niet vervelend wanneer je spelers worden opgeëist voor vriendschappelijke interlands ?

“De wedstrijden op zich maken me niet bang. Er is geen groot verschil tussen een oefenpot en een training, en voetballers spelen altijd liefst een wedstrijd. Dat deed ik ook. Maar bij Barcelona zitten nogal wat Zuid-Amerikaanse spelers en als zij een interland moeten afwerken, zie ik ze pas op donderdagavond terug en dan zijn ze uitgeput vanwege het tijdverschil. Op vrijdag hebben we slechts één training, omdat veel spelers zich nog vermoeid voelen en omdat we meestal op zaterdag een wedstrijd hebben. Hoe meer spelers van een ander continent er in de groep zitten, hoe meer schade je riskeert. Dat hebben we vorig seizoen ondervonden : we verloren vrijwel elke wedstrijd na een interland. De enige manier waarop je die handicap kan overwinnen, is door je spelers te overtuigen zich bij die gelegenheden nog meer in te spannen dan anders. Voor Barcelona is dit een groter probleem dan voor een andere club. In een week van interlands moeten we tien of elf spelers afstaan. Het volgende weekend spelen we tegen een ploeg die misschien maar twee of drie internationals in de rang heeft lopen.”

Waarom haalt Barcelona dan zoveel Zuid-Amerikanen binnen ?

“Ik zal je het proces proberen uit te leggen. Als ik denk dat het team iets extra kan gebruiken, spreek ik daarover met technisch directeur Txiki Begui-ristain, met vice-voorzitter Sandro Rosell en met voorzitter Joan Laporta. Vervolgens gaan zij op zoek naar de spelers die beantwoorden aan de vooropgestelde criteria. Waar die spelers vandaan komen, heeft geen belang. Als het maar de spelers zijn die we denken nodig te hebben voor het team. Hoe dan ook, Ronaldinho, Marquez en Saviola waren hier al toen ik hier aankwam. Daar had ik dus niks over te zeggen.”

Je haalde er wel de Argentijnse spits Maxi Lopez van River Plate bij.

“Ja, maar die speelt momenteel niet voor de Argentijnse nationale ploeg. Wat is er gebeurd ? Henrik Larsson raakte geblesseerd, bijgevolg hadden we gezien het grote aantal wedstrijden een bijkomende aanvaller nodig. De club begon te zoeken, de tijd tikte weg. We wisten dat Maxi Lopez aan onze criteria beantwoordde en dat hij beschikbaar was.”

Was het anders toen jij in de late jaren tachtig bij AC Milan voetbalde ?

“Ja. Er waren in het reglement beperkingen op het vlak van het aantal buitenlanders. En van Nederland naar Mi-laan en omgekeerd was een vluchtje van twee uur. Nu worden we bij Barcelona geconfronteerd met veel langeafstandsvluchten waarbij de tijdzones worden verlaten.”

Hoe dikwijls zie je Laporta ?

“Ongeveer één keer per week onofficieel, op de club en op matchdagen. Officieel zitten Laporta, Txiki en Sandro Rosell om de twee, drie maanden bij elkaar om de dingen door te praten. De voorzitter is enorm begaan met zijn club. Dat is echt de totale toewijding. Een bijzonder eerlijk man en een harde werker. Ik begrijp niet waar hij de tijd vindt voor al die meetings, zowel hier op de club als met de fanclubs in Spanje en over heel de wereld. Maar Barcelona is zijn grote droom, dat helpt hem natuurlijk wel. Het valt mee om met Laporta te werken – zelfs als we van mening verschillen. Hij doet zijn job voor de club, ik doe de mijne.”

Wat geniet je voorkeur : de Spaanse landstitel of de Champions League ?

“Een club als Barcelona, die nu toch al vijf of zes jaar geen prijs meer haalde, kan het zich niet veroorloven te kiezen. We zullen blij zijn met elke prijs die we winnen. Dit gezegd zijnde, het nationaal kampioenschap winnen is het resultaat van goed werk over de hele duur van het seizoen. Een landstitel bewijst dat alles klikt, dat iedereen op een constante basis goed werk heeft geleverd. Het is dus een absolute topprestatie. Langs de andere kant is de Champions League een competitie met veel topclubs. Allemaal namen die klinken als klokken. Als je daarin geraakt, is elke wedstrijd een topper en een finale avant la lettre. Je kunt de halve finale of de finale bereiken en dan verliezen omdat een bal tegen de paal belandt en weer in het veld botst in plaats van in het doel. Eén ongelukje en je ligt eruit. Ik bedoel, een nederlaag in de Champions League wil niet noodzakelijk zeggen dat je slecht gepresteerd hebt. Als je in de nationale competitie vierde of vijfde eindigt, dan weet je wel dat je niet het optimale niveau hebt gehaald. De Champions League blijft toch altijd een beetje een loterij. Maar het is wel de kers op de taart.”

In de Champions League wordt Barcelona met Chelsea geconfronteerd.

“Ik kijk enorm uit naar dat duel. Chelsea is aan een ongelooflijk sterk seizoen bezig. Als je zo het Premiership kunt domineren, dat zegt eigenlijk alles.”

Wat vind je ervan dat Arjen Robben forfait moet geven met een blessure ?

“Als dat zo is, vind ik dat jammer. Niemand wil dat een andere speler geblesseerd is en bovendien is hij een landgenoot. Ik wil altijd tegen het sterkste team spelen dat de tegenstander in het veld kan brengen. Het verhoogt de motivatie van je eigen ploeg, en ook de voldoening als je wint. Valt er bij de tegenstander een topspeler uit, dan riskeer je dat je eigen spelers zich aan zelfoverschatting gaan bezondigen en de moeilijkheidsgraad van de opdracht onderschatten. ‘Die speler loopt er niet bij, dat maakt het ons een stuk gemakkelijker’ – die redenering, begrijp je. Terwijl dat vaak net niet zo is want de vervanger in kwestie wil natuurlijk iets bewijzen en speelt mogelijks de wedstrijd van zijn leven. Dus hoop ik dat Arjen Robben hersteld is en kan meespelen.”

In de Spaanse competitie is Real Madrid toch weer genaderd. Zorgt dat voor onrust ?

“Eerlijk, ik voel geen enkele druk vanwege Real Madrid. Als je hard en goed werkt, is de enige druk die je mag voelen, de druk die je jezelf oplegt. Wij kijken niet naar wat Real Madrid doet, wij zijn alleen met onszelf bezig. We proberen zoveel mogelijk wedstrijden te winnen en op het einde van het seizoen zullen we wel zien. Zo eenvoudig is het.”

Barcelona is een team van supersterren. Hoe ga je daar als coach mee om ?

“Iedere speler is anders, maar of iemand een superster is, hangt vooral van het publiek af. Het publiek maakt supersterren, niet de spelers zelf. Ik kan je garanderen dat het bij elk team op ongeveer dezelfde manier werkt, ongeacht het niveau : er zijn één of twee spelers die de leiders zijn, en de anderen volgen. Eén of twee spelers die meer praten dan de anderen. Maar ik geef je ook op een briefje : om het even waar de spelers van Barcelona allemaal vandaan komen, als ze de kleedkamer binnenstappen, is dat altijd in het volle besef dat elk persoonlijk succes dat ze bereikt hebben, mede van andere jongens afhing. Voetbal is een ploegsport. Natuurlijk zie je soms dat een bepaalde oefening op training sommige spelers beter ligt dan andere en dat verplicht je om meer individueel te werken.

“Dat is een van de redenen waarom ik niet van grote spelersgroepen houd. Stel dat ik met een groep van dertig spelers zou moeten werken, dan was ik verplicht om er elke week acht of negen naar de tribune te verwijzen. Nu werk ik met negentien volwaardige spelers en halen we er wat jonge elementen bij. Het gevolg is dat iedereen zich betrokken voelt – vooral omdat we in het begin van het seizoen met vier ernstige blessures dienden af te rekenen. Ik heb een voorkeur voor polyvalente, flexibele voetballers, die je in meerdere posities kunt uitspelen. Vallen dergelijke spelers uit de ploeg, dan beseffen ze dat ze een goede kans hebben om er weer in te raken. Het is altijd mijn ambitie om een sfeer te creëren waarin elke speler het gevoel krijgt dat hij bijdraagt tot het succes van de ploeg. Zo is iedereen gelukkig.”

Is het niet moeilijk om een speler als Henrik Larsson, de supervedette van het Schotse voetbal, aan te trekken en hem er dan van te overtuigen dat hij best rendeert als de invaller die tijdens de match in het veld wordt gebracht om het verloop van een wedstrijd te wijzigen ?

“Je hebt een speciaal soort speler met een speciale persoonlijkheid nodig die dat wil aanvaarden en Henrik kende aanpassingsproblemen. De ironie van het toeval wil dat hij meer wedstrijden had gespeeld dan zelfs hij verwachtte indien hij niet geblesseerd was uitgevallen.”

Uit jouw filosofie blijkt dat je weinig rekening houdt met een voetballer als individu. Betekent dat ook dat je gekant bent tegen referenda die een individuele voetballer bekronen ?

“Daar ben ik inderdaad tegen. Neem nu Andriy Shevchenko, verkozen tot Europees Voetballer van het Jaar. Uiteraard is hij een sterke spits, dat kan je aflezen uit zijn statistieken. Maar Victor Valdes, de doelman van Barcelona, is een betere doelman dan Shevchenko. En onze verdediger Charly Pujol is een betere verdediger dan Shevchenko. Ik zie niet in hoe je deze mensen met elkaar kunt vergelijken. Nogmaals, voetbal is een ploegsport. Hoe kun je nu de waarde van een Shevchenko naast de waarde van een verdediger leggen ? Het werk van die verdediger zal niet zo opvallen als dat van Shevchenko. Maar het is wel even belangrijk voor het team. Ik ben tegen die individuele referenda. Als ze er dan moeten zijn, dan pleit ik voor referenda waarin je echt kunt vergelijken. Een apart referendum voor doelmannen, één voor verdedigers, één voor middenvelders en één voor aanvallers.”

door Keir Radnedge (ESM)

‘Het publiek maakt supersterren. Niet de spelers zelf.’

‘De doelman van Barcelona is een betere doelman dan Shevchenko.’

‘Vorig seizoen verloren we vrijwel elke wedstrijd na een interland.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content