Van 19 april tot 5 mei gaat Ronnie O’Sullivan (38) in het legendarische Crucible Theatre in Sheffield op zoek naar zijn zesde wereldtitel. Een portret van ‘The Rocket’, geniaal en gek tegelijk.

Lunchen met Ronnie O’Sullivan in een Japans fusionrestaurant in Canary Wharf, een ervaring die Ludovic Hunter-Tilney – journalist van de Financial Times – niet snel zal vergeten. Het is oktober 2013, een paar maanden nadat O’Sullivan voor de vijfde keer wereldkampioen geworden is, uitgerekend nadat hij in bijna een jaar geen enkel toernooi gespeeld heeft. World cham- pion, out of the blue. Een memorabele lunch, die een paar uur zal duren en waarin The Rocket van de ene emotie in de andere belandt. Extatisch, wanneer hij de menukaart krijgt en de bestelling mag doorgeven.

O’Sullivan tegen de journalist: “Grote garnalen? Gepeld? Ja? Doe die maar… En zeker een paar dumplings: met rundsvlees, kreeft, gember en sesam. Wat lust je nog: vis of vlees? Laten we de kabeljauw nemen, lekker hier. Nemen we dat? Met chili en rijst, geen pasta. Mijn moeder heeft Siciliaanse roots, dus aten we vroeger veel te veel pasta. Je zou haar familie moeten zien, allemaal f****ng dik. Neen, mag ik niet doen, anders word ik Porky the Pig… Oh ja, als dessert wil ik Japanse pannenkoeken met een gekaramelliseerde banaan. Moet je ook eens proeven.” Hunter-Tilney: “Hij ratelde in een tempo, vergelijkbaar met de snelheid waarmee hij de ballen van de snookertafel veegt. Enorm opgewonden.”

Om dan ergens halverwege de lunch in tranen uit te barsten, wanneer de breuk met Jo Langley en het jarenlange juridische gevecht rond zijn twee kinderen, Lily en Ronnie Jr. , ter sprake komt. “Ik heb de laatste drie, vier jaar meer geweend dan in alle jaren ervoor. Mijn kinderen, weet je. Moeten vechten om wat tijd met ze te kunnen doorbrengen. Paniekaanvallen, slapeloosheid. Tijdens het laatste wereldkampioenschap waren er nachten waarin ik amper drie uur sliep. Spelen in de Crucible is schitterend, maar elke dag opnieuw dacht ik: waarom doe ik dit? Ik mezelf nog zitten in de kleedkamer, in een onderbroekje en een T-shirt. Bang om naar de zaal te stappen, angst om met iemand te moeten praten of te horen: ‘Ronnie, je speelt schitterend.’ Terwijl ik alleen maar wilde wenen. Ik was een wrak.”

Ronny O’Sullivan, een rollercoaster van emoties. De George Best van het snookertheater. Of, zoals Rolling Stone Keith Richards – een vriend – hem ooit noemde: “Ronnie is het antwoord van de snookerwereld op Mozart. Geniaal, met een zwart randje.” O’Sullivan kent de vergelijking. “Amadeus? Beste film die ik ooit gezien heb. Ik was tien jaar en had net mijn eerste century (een break van 100 punten, nvdr) gescoord. Neen, Mozart vond ik écht niet abnormaal. Een kerel die gewoon zichzelf was.”

Vader en moeder in de cel

Ronnie O’Sullivan groeit op in Chigwell, een van de betere buurten in Essex, op een twintigtal kilometer van Londen. Zijn ouders Ronnie Sr. en Maria Antoinetta baten in Soho, een melting pot waar artiesten, kunstenaars en hoerenlopers ’s nachts door de kleine straatjes zwerven, verschillende seksshops uit. Het geld stroomt binnen, vader koopt een professionele snookertafel. “Toen ik tien jaar was, wilde ik alleen maar snookeren. Had iemand mij toen moeten zeggen dat ik nooit meer zou mogen spelen, dan was ik in tranen uitgebarsten.”

Vader sleurt hem van het ene naar het andere toernooi. “Als ik verloor, dan werd hij woedend. ‘Je zou je moeten schamen voor je wedstrijd, door jou voel ik me nu belachelijk.’ Hij maakte me met de grond gelijk, lachte me uit wanneer ik miste. Ik werd helemaal gek van hem, het was nooit goed genoeg. Maar ach, hij kon er niets aan doen. Een alfamannetje.”

Wanneer de jonge O’Sullivan twaalf jaar is, gaat vader niet meer kijken. De loser wordt een winnaar. “Uitgerekend dat jaar verdiende ik 20.000 pond (toen 30.000 euro, nvdr). Op mijn twaalfde! Andere jongens van mijn leeftijd speelden juniorentoernooitjes, ik deed toen al mee in het amateurcircuit, waar vijf tot zes keer meer te verdienen was.”

O’Sullivan is een matige student, slechts in een vak geïnteresseerd: geschiedenis. “Deed ik echt graag. Tot ik voor een examen amper 44 procent haalde. Ik was dertien jaar, it killed me. Geen interesse meer in school.” Op die leeftijd wint hij de Britse titel bij de min- zestienjarigen. Een jaar erna komt hij voor het eerst op televisie en wordt hij tijdens de Thames Snooker Classic door ex-wereldkampioen en BBC-analist Steve Davis met lof overladen. Op zijn vijftiende scoort hij zijn eerste 147, de maximumbreak, en is hij wereldkampioen bij de U21.”

In 1992, zestien jaar jong, wordt Ronnie O’Sullivan prof, maar wanneer zijn vader wegens moord tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld wordt, stort zijn wereld in. “Overal waar hij kwam, was mijn vader Mister Popular. In de snookerclub gooide hij soms 300 pond (450 euro, nvdr) op tafel, zodat de jongens een deftig ontbijt kregen. Of hij gaf hen de sleutels van de auto. Ik wilde zijn zoals hij, maar het lukte niet. Ik was stil, saai en had het moeilijk om met mensen om te gaan.”

Maar wanneer zijn vader, samen met een vriend, in een nachtclub in een discussie met twee chauffeurs van Charlie Kray – de broer van Ronnie en Reggie – verwikkeld raakt, slaan de stoppen door. Ronnie Senior trekt een mes en steekt Bruce Bryan neer. Levenslange gevangenisstraf.

Controversieel

In zijn eerste profseizoen wint O’Sullivan 74 van zijn 76 wedstrijden, wanneer hij Jason Curtis in minder dan drie kwartier met 5-0 van de tafel veegt, wordt hij in The Rocket herdoopt. O’Sullivan debuteert in 1993 op het WK, in september wint hij de finale van het UK Championship van Stephen Hendry, zijn grote idool. Maar wanneer ook zijn moeder wegens belastingontduiking naar de gevangenis gestuurd wordt, blijft O’Sullivan met zijn jongere zusje Danielle alleen achter. “Vanaf dan begon ik te drinken en met drugs te experimenteren. Ik at verschrikkelijk veel, werd vet, mijn snooker leek nergens op. Ik wist niet meer wat ik moest doen, was alle houvast kwijt. Depressie. Achttien jaar jong en uitgeblust. Toen dacht ik al: moet ik dit werkelijk nog twintig jaar doen?”

Gezegend met bakken talent, daar is iedereen het over eens, maar tegelijk onhandelbaar. De controversen stapelen zich op. Tijdens het wereldkampioenschap van 1996 maakt het nummer drie van de wereld, na Hendry en Steve Davis, Alain Roubidoux belachelijk: 10-3, nadat de rechtshandige O’Sullivan sublieme punten met… links scoorde. Onrespectvol, klaagt de Canadees. O’Sullivan repliceert snoeihard: “Waarom zou ik respect moeten tonen? Hij verdient er geen. Zelfs met links ben ik nóg beter dan hij”, waarna hij in de loop van het toernooi een official op een kopstoot trakteert. 20.000 pond boete, voorwaardelijke schorsing van twee jaar. “Hij verdiende het. Ik was kwaad en kon toch moeilijk mezelf een kopstoot geven?”

Op het wereldkampioenschap van 1997 vestigt hij een record: maximumbreak in vijf minuten en twintig seconden, niemand zou ooit beter doen. Maar de strijd tegen zijn demonen kan hij niet winnen. Meer drank en drugs. “Moeder waarschuwde me: ‘Zo kan het niet verder, je zal binnenkort betrapt worden.’ Maar ik had toen al de gewoonte om een week voor de start van een toernooi geen joints meer te roken. Ik had het goed voor mekaar. Dacht ik…”

In 1998, kort na zijn overwinning in de Irish Masters, moet hij zijn titel inleveren wanneer er sporen van cannabis in zijn urine gevonden worden. De vernedering is compleet. Het godenkind blijkt een ordinaire drugsverslaafde die de wedstrijd tegen zichzelf verloren heeft. Hij laat zich een eerste keer opnemen in de Priory, hét rehabilitatiecentrum voor de jetset, waar ook supermodel Kate Moss en Paul Gascoigne tegen hun verslavingen en depressies vochten.

Reborn, zo klinkt het, wanneer hij in 2001 zijn eerste wereldtitel pakt, maar dat is slechts schijn. “Ik had de kracht niet om drank en drugs voorgoed af te zweren. Vijftien halve liters Guinness, een paar joints, soms al van ’s morgens vroeg. Verdomd vervelend als je dan ook nog moet snookeren, mijn sport was echt een belemmering. Een paar maanden ‘normaal’ leven, dat lukt nog wel, maar toen had ik echt wat verstrooiing nodig. Soms waggelde ik rond halfacht ’s morgens uit een privéclub en dacht ik: Ronnie, you did dit again… Ik speelde alleen nog om mijn vader een plezier te doen. Hij zei me: ‘Als ik je op televisie zie, is het alsof je in de gevangenis op bezoek komt.'”

Out of control, titelen de Engelse media, wanneer hij Stephen Hendry – zijn tieneridool – tijdens een persconferentie aan de vooravond van hun zoveelste confrontatie schoffeert. “Wat ik van onze ontmoeting verwacht? Hij heeft geen kans, overmorgen mag hij naar huis. Daar, in Schotland, kan hij opnieuw zijn zielige, miserabele leventje leiden.”

De drie D’s

Zijn privéleven is… apart. In de meetings van de Anonieme Alcoholisten en Narcotics Anonymous ontmoet hij een vriendin, Jo Langley, met wie hij twee kinderen zal krijgen. In 2001 geeft O’Sullivan na een DNA-onderzoek toe dat hij al vader is, van een vijfjarig dochtertje Taylor Anne, het resultaat van een stormachtige romance met Sally Magnus, die een maand na de breuk zwanger bleek. “Na weer eens een opname in de Priory vonden mijn therapeuten het een goed idee om met mijn dochter contact op te nemen.” Sally, in de Sunday People: “Hij schreef me een brief, die vol spellingsfouten stond. Het geschrift was dat van een kind.”

O’Sullivans leven is een puinhoop, de drie D’s – drank, drugs en depressies – loeren constant om de hoek, tot hij in 2003 een nieuwe obsessie ontwikkelt: lopen. Extreem zelfs. “Toernooien of kampioenschappen interesseerden me niet meer, ik wilde alleen maar lopen. Run, run, run… Ik sprak over niets anders meer, was geobsedeerd door mijn tijden. Tien kilometer in 34 minuten. Nice… En toen ik steeds fitter werd, begon ik mij mentaal ook beter te voelen. Natuurlijke endorfines in plaats van dozen Prozac.”

In 2004 wint The Rocket, gecoacht door zesvoudig wereldkampioen Ray Reardon, zijn tweede wereldtitel, maar zijn drang naar perfectie is een obstakel op weg naar mentale rust. Hij scheert zich kaal, krabt zich tijdens wedstrijden tot bloedens toe aan het voorhoofd of stapt – zoals in december 2006 tegen Hendry tijdens het UK Championship – gewoon op. “Als ik slecht speel, dan heeft het geen zin om verder te doen.”

Hij verdeelt zijn tijd tussen snookeren, lopen en de Priory. “Soms bleef ik zes maanden clean, dronk ik geen druppel alcohol, maar het lukte me nooit om helemáál van de troep af te blijven.” De breuk met Jo Langley, in 2008, is het zoveelste dieptepunt, maar net dat jaar wordt de onverbeterlijke kroegtijger en vrouwenversierder voor de derde keer wereldkampioen.

Wanneer zijn vader in 2010, na achttien jaar celstraf, wordt vrijgelaten, zoekt O’Sullivan hulp bij Steve Peters, psycholoog/psychiater van Team GB, het Britse wielerproject waar hij onder anderen sir ChrisHoy en VictoriaPendleton naar olympische en wereldtitels begeleidde. “Roger Federer is een van mijn helden. Steve vroeg me hoe ik me voelde als Roger slecht gespeeld had. Vond ik hem dan een slechte tennisser? Neen. Wel, zo moest ik mijn prestaties ook bekijken. Ik ben nog altijd gefrustreerd wanneer ik niet goed speel, maar ik kan nu veel beter afstand nemen en denken: vandaag was niet goed, morgen wordt misschien beter”, zegt hij in 2012, wanneer hij voor de vierde keer wereldkampioen wordt, met zijn nieuwe vriendin – de actrice Laila Rouass – pronkt en aankondigt dat hij een jaar op een… boerderij gaat werken.

“Ik kon geen evenwicht vinden tussen snooker, familie en de rechtszaken”, klinkt het in Daily Mail. “Mijn ballingschap deed me beseffen dat ik gelukkig moest zijn: betaald worden voor iets wat je graag doet.”

In 2013 pakt hij zijn vijfde wereldtitel – alleen Hendry (7), Steve Davis (6) en Ray Reardon (6) doen beter – maar zijn haat-liefdeverhouding met de sport blijft. “Wie ik ben, is gemakkelijk te begrijpen als je naar mijn jeugd kijkt. Ik was elf jaar en speelde in de schoolvakanties van tien uur ’s morgens tot een uur ’s nachts, helemaal alleen. Daarom ben ik wellicht zo introvert en beschaamd, na een leven in het donker, met alleen maar ballen en een tafel rond me. Dertien uur per dag opgesloten in een kamer… De gekke obsessie van een snookerspeler. Heel eenzaam. Just hit balls. Boom, boom, boom…”

DOOR CHRIS TETAERT — BEELDEN: BELGAIMAGE

“Vijftien halve liters Guinness, een paar joints, soms al van ’s morgens vroeg. Verdomd vervelend als je dan ook nog moet snookeren.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content