Op het einde van de Ronde van Frankrijk werd Edita, de vrouw van Raimundas Rumsas, aangehouden omdat ze dopingproducten in haar wagen had. Vervolgens bracht ze 75 dagen in de gevangenis door. Haar verhaal.

Edita Rumsas : “Het was zes uur ’s morgens toen ik met de wagen het hotel in Maçon verliet. Alles was rustig. Ik werd van vreugde vervuld. Raimundas stond op het punt derde te eindigen in de Tour en ik zou mijn drie kinderen terugzien. Eigenlijk had ik de avond voordien willen vertrekken, maar na de tijdrit zag ik ertegen op om de lange rit naar Lunata bij Firenze – waar we wonen – aan te vatten. Ik wilde eerst bekomen van de emoties. Ik had tijdens de tijdrit zoveel angsten uitgestaan, de hele tijd had ik gevreesd dat Raimundas nog zou vallen of zoiets.

“Rond acht uur kwam ik aan de Italiaans-Franse grens. Daar stonden agenten van de Franse douane opgesteld. Ze vroegen me om me aan de kant te zetten en wilden weten waar ik naartoe reed. En waarom ik een Litouwse nummerplaat had, vroegen ze. Ik legde hen uit dat mijn man wielrenner was en de Tour reed. Ik vond dat meteen niet normaal, zes douaniers op een zondagochtend. Alsof die daar op iemand stonden te wachten.

“Ze doken mijn auto in en onderzochten alles. Ze vonden meteen een koelbox, met daarin een pastic zak met spuiten. Hebt u nog van dergelijke dingen aan boord ? vroeg één van de agenten. Ik antwoordde : Geneesmiddelen, bedoelt u. En ik toonde hen de medicijnen in mijn koffer. Ze namen alles mee. Ik bleef kalm. Ik had producten mee die een Poolse dokter me had voorgeschreven, ik kon de voorschriften tonen. Andere spullen had ik meegebracht van ons huis in Litouwen, waar mijn moeder lang heeft gewoond. Pas toen ik zag hoe opgewonden de douaniers zich gedroegen, begon ik me ongerust te maken. Ze spraken Frans, maar verstonden Italiaans. Ze namen mijn GSM in beslag, zegden streng dat ik met niemand mocht spreken en dat ik hen naar de kazerne in Chamonix moest volgen.

“Onderweg probeerde ik mijn kalmte te bewaren. Natuurlijk moest ik onwillekeurig denken aan de Festina-affaire. Niet dat die iets met mijn situatie te maken had, maar ik wist wel dat alle renners er zonder een juridische sanctie van af gekomen waren, dus leek er me geen reden tot paniek. Bovendien had een aantal renners van Festina bekend dat ze bepaalde middelen gebruikten. Ik was niet eens een renner. Zo overtuigde ik er mezelf tijdens die rit naar de kazerne van dat ze me niets konden maken. Ik dacht dat ik alleen maar een handtekening onder een aantal documenten zou moeten plaatsen en dat ze me dezelfde avond nog of hooguit de volgende ochtend zouden laten gaan. In plaats daarvan brachten ze me naar de gevangenis van Lyon.”

“De eerste ondervraging, nog diezelfde zondagnamiddag, dat was een moeilijk moment. Ze zetten me onder grote psychologische druk. De man die me ondervroeg gedroeg zich ijskoud en afstandelijk. Via een tolk liet hij me weten : Probeer vlug te spreken, want ik heb vandaag een vrije dag en ik wil naar mijn vrouw toe. Ik heb geen tijd te verliezen met jou. Ik heb geen tijd om naar jouw praatjes te luisteren.

“Ik begon te wenen, kon geen woord meer uitbrengen. Hij nam zijn mobiele telefoon en deed of hij met Jean-Marie Leblanc belde. Hij dreigde ermee dat hij Raimundas uit koers zou laten zetten. Ik bel naar de Tour en dan is de Tour voor uw man gedaan. Ik repliceerde dat zoiets onmogelijk was, al de dopingcontroles van mijn man waren negatief.

“Een dokter kwam binnen en onderzocht de producten. Hij zei : U hebt te veel medicijnen mee en er zitten dopingmiddelen bij. Ze somden een hele reeks namen van producten op, maar ik schudde het hoofd, ik kende er geen één van. Ik herhaalde dat het in mijn bedoeling lag om al die medicijnen naar Italië te brengen en aan Raimundas en mijn moeder te vragen over welke producten het ging en wat ik ermee moest aanvangen.

“De hele dag door probeerden ze me te doen zeggen wat ze graag wilden horen. Soms namen ze een pauze, om te gaan eten of een koffie te drinken. Daarna herbegonnen ze. Ze zeiden dat ik van alles op de hoogte was en moest praten. Maar ik moest almaar wenen en herhaalde dat ik niets wist. Ze twijfelden er geen seconde aan dat Raimundas die producten gebruikte. Ik heb nooit gezegd dat het medicijnen van mijn moeder waren, zoals de kranten schreven. Ik heb alleen verteld dat ik ze in het huis van mijn moeder in Litouwen had gevonden. Maar daar kwamen veel mensen logeren, tantes en vriendinnen, en die verbleven soms langdurig bij mijn moeder. Mijn moeder was bij ons in Italië komen wonen en ik bracht gewoon die medicijnen mee zonder te weten of die wel allemaal van haar waren.

“Tot negen uur ’s avonds duurden die ondervragingen. Achteraf kan ik niet zeggen dat ze me slecht behandeld hebben. Op geen enkel moment kreeg ik handboeien om, ik mocht al mijn kleren aanhouden en ze vroegen me om iets te eten. Om elf uur ’s avonds brachten ze me naar een cel in het souterrain van de kazerne en daar mocht ik op een bank gaan liggen. Ze wilden me nog in het holst van de nacht ondervragen, maar dat heb ik geweigerd, ik was te moe.

“Er was nog een andere vrouw in die cel, maar we hebben geen woord met elkaar gewisseld. De cel had geen venster, de hele nacht bleef er een lamp branden. Ik kon niet slapen en niet eten. Wat ik vooral heb gedaan, is huilen en bidden. Dat laatste heeft me geholpen, en ook de gedachte aan mijn kinderen. Een zenuwinzinking heb ik nooit gehad. Ik had ook nooit gedacht dat ze me zo lang zouden vasthouden. Het probleem was dat ik werkelijk die medicijnen niet kende.”

“Op dinsdagochtend, om negen uur, zat ik in de gevangenis van Bonneville. Ik geloofde nog altijd dat ze me spoedig zouden vrijlaten. Ik had alleen maar een klein koffertje met een stuk zeep, een tandenborstel en tandpasta meegenomen. Mijn koffer mijn kleren had ik in Lyon achtergelaten, omdat ik dacht dat ik niet lang in Bonneville zou blijven. Uiteindelijk hebben ze me er twee maand vastgehouden.

“In Bonneville werd ik meteen naar rechter Guesdon gestuurd. Tegen hem zei ik dat ik niet meer wilde praten. Hij zei : Als je niet meer wil praten, vlieg je meteen de gevangenis in. Als je meewerkt, kan ik vragen dat ze je in voorlopige vrijheid stellen. Dus besloot ik om te praten. Ze wezen ze me advocaat van de balie in Bonneville aan, meester Véronique Coudray. Ze sprak een beetje Italiaans, maar ze heeft me goed gesteund. De Franse advocaten die de Litouwse ambassade in Frankrijk afvaardigden, kreeg ik veel minder te zien. Vermoedelijk hadden die een hekel aan de gevangens.

“Nog twee keer werd ik verhoord in Bonneville : op 30 augustus en op 8 oktober, telkens door rechter Guesdon, een vriendelijke man. Naar die ondervragingen werd ik telkens gebracht met de handboeien om. Dat was zeer vernederend. Ze stopten me in Bonneville in cel nummer twee, een kamer van negen, tien vierkante meter. Er stonden twee bedden, maar die waren al ingenomen, dus moest ik op de grond op een matras slapen. Ik deelde de cel met Mathy, een Française, en Dudu, een zwarte Afrikaanse.

“Drie weken heb ik in die cel gezeten, met Mathy en Dudu. Toen ik de kamer binnenstapte, zeiden ze : Daar hebben we de ster ! Ze hadden de zaak-Rumsas op televisie gevolgd en herkenden me. Veel met elkaar praten, konden we niet. Ik begrijp geen Frans, zij kenden geen woord Italiaans. We behielpen ons met gebaren. Later kreeg ik een woordenboek Italiaans-Frans en dan verliep de communicatie wat vlotter. Naar televisie keek ik niet. Mathy las de krant voor, als ze dat traag deed, kon ik hier en daar iets oppikken.

“Het leven in de gevangenis is een hel, al kan ik niet klagen over de behandeling. Ook de verstandhouding met de andere gevangenen viel wel mee. Ik beschouwde mezelf als een soort indringster in hun leefwereld en probeerde hen zoveel mogelijk te respecteren en ruimte te geven. Alleen gingen de dagen maar niet voorbij. Ik deed niets dan brieven schrijven, van ’s morgens tot ’s avonds. In 75 dagen heb ik 220 brieven geschreven. Op sommige dagen moest ik ermee ophouden van de pijn in mijn arm.

“Mijn eerste brief was voor mijn kinderen, gericht aan Raimundas junior, hij is zeven jaar, de oudste. Ik schreef hem dat hij het zich moest aantrekken en dat hij geen slecht over mij moest denken. Het was nu eenmaal gebeurd en ik kon er niets aan doen. Ik vertelde hoe ik mijn dagen doorbracht, met heel veel details, om hen te kalmeren. Achteraf heb ik vernomen dat ze mijn brieven fotokopieerden alvorens ze te versturen. Ik vind het vreemd dat daar tijdens mijn ondervragingen met geen woord over werd gerept, want in die brieven spaarde ik Frankrijk en het Franse gerecht niet. Ik schreef onder meer dat Frankrijk het niet kon accepteren dat een Litouwse boer zoals Raimundas op het podium van de Tour stond.

“Na vier, vijf dagen kreeg ik een brief van mijn kinderen terug. Dat was een heel emotioneel moment. Maar er zijn ook ogenblikken van grote wanhoop geweest. Ik herinner me één avond in het bijzonder, toen had ik het zeer moeilijk, ik kon zelfs de aanwezigheid van mijn celgenoten amper verdragen. Ze wachtten elke avond tot de bewakers weg waren om de kamer in een discotheek te veranderen. Ze zetten de radio loeihard en stonden als gekken te dansen. Daar werk ik ongeveer gek van. We zaten dan ook in een heel verschillende situatie. Zij hadden hun verblijf in de gevangenis leren aanvaarden als onvermijdelijk en probeerden er het beste van te maken. Dat kon ik niet, ik bleef geloven dat ze me elke dag zouden kunnen vrijlaten.”

“Mijn eerste contact met de buitenwereld was Pierre Minonzio, de consul van Litouwen in Frankrijk. Hij kwam me na drie dagen bezoeken en in totaal is hij een tiental keer op bezoek geweest. Hij is van Italiaanse afkomst en hij heeft me geholpen om niet te vergeten dat er ook nog een wereld aan de andere kant van de tralies bestond. Hij zei dat de hele wereld zich solidair met mij voelde. Hij zei : Je moet volhouden. In Italië noemen ze je Lady Rumsas en ik Frankrijk beschouwen ze je als een nieuwe Edith Piaf. Die heeft zich destijds ook opgeofferd voor de bokser Marcel Cerdan.

“Maar de belangrijkste dag was de 12de september toen ik voor het eerst mijn kinderen kon omarmen. Het was toen twee en een halve maand geleden dat ik hen nog gezien had. Tot dan had ik ze slechts aan de telefoon gehoord, één keer per week, op zondagochtend – ik mocht hen bellen tussen elf en twaalf uur. De eerste zondag dat ik belde nam Raimundas junior de telefoon op, maar hij brak meteen in tranen uit en kon geen woord uitbrengen. Toen voelde ik een grote woede in me opstijgen omdat ik hem niet gerust kon stellen. Een andere keer zei Rasa, mijn zoontje van vier : Nu is het wel genoeg, Mama, geef die boze politiemannen maar een klap en kom terug naar huis.

“Na drie weken werd ik van cel verplaatst, ik kreeg nu cel nummer één. Ik belandde daar bij een Française die Faby heette, een intelligente vrouw van 35 jaar die in een museum werkte. Ze had twee jongens, we babbelden veel met elkaar over onze kinderen en ons leven. Een heel gevoelige, verdrietige vrouw. Ze werd woest toen ze me op televisie zag met handboeien om. Ik zei haar dat dat voor mij geen belang had, maar ze kwam niet tot bedaren. Faby zat in voorlopige hechtenis, ze is samen met mij vrijgekomen. Ik heb ook gevraagd dat ze Jacqueline bij ons in de cel zouden plaatsen, een Venezolaanse die in de gevangenis totaal geïsoleerd was. Ze verstond geen woord Frans en had geen rooie duit : de douane had al haar geld afgepakt. Ze wachtte op de resultaten van de analyse van de producten die ze bij haar hadden gevonden. Vanuit cel nummer één konden we de rozelaar op de binnenkoer zien. Het deed me denken aan ons huis in Lunata.

“De uren dat we uit de cel mochten, waren dikwijls de pijnlijkste. De lucht deed zeer. Ik voelde de wind, de zon die me verwarmde en dan besefte ik hoe ik mijn vrijheid miste. Als je in de gevangenis bent, ben je niet dood maar toch bijna.”

“Ik heb de gevangenis verlaten op 11 oktober. Om twintig over elf kwam de rechter me zeggen dat ik mocht vertrekken, en om half twaalf stond ik buiten. Een verassing was het niet, mijn advocate had me al aangekondigd dat mijn vrijlating naderde. Eén keer buiten kreeg ik een heel vreemd gevoel. Ik voelde me ongelooflijk gelukkig. Ik had de indruk dat ik in een film meespeelde. We zijn zo aan onze vrijheid gewend, dat we ze niet meer naar waarde kunnen schatten. Terwijl het misschien het hoogste goed is dat we bezitten.

“Ik hoop dat er geen proces komt. Ik hoop dat de rechter er zich rekenschap van geeft dat ik hem de waarheid heb verteld. Hoe dan ook, ik wil nooit meer naar Frankrijk terugkeren.”

door Pier Bergonzi

‘Mama, geeft die boze politiemannen een klap en kom naar huis.’

‘Ik heb 220 brieven geschreven. Soms kon ik niet meer schrijven van de pijn in mijn arm.’

‘Ik heb nooit gezegd dat het medicijnen van mijn moeder waren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content