Maandag wordt Jan Mulder 70 jaar. Precies 50 jaar geleden arriveerde hij in Brussel, om het er te maken als voetballer bij Anderlecht. Een gesprek over toen en nu.

In 1991 werd aan Constant Vanden Stock,toen twintig jaar voorzitter van Anderlecht én notoir voetbalkenner, gevraagd welke spelers hem nauw aan het hart waren blijven liggen. Vanden Stock zei toen: “Robbie Rensenbrink, Juan Lozano en Paul Van Himst.Iemand die ik diep bewonderde en die ook in het hedendaagse voetbal zijn streng zou trekken, is Jan Mulder. Die speelde al het voetbal van de toekomst.”

Vijftig jaar nadat hij naar Brussel reed om voor Anderlecht te gaan voetballen (1965-1972) betreedt Jan Mulder, vandaag vooral bekend als analist, op de grens van Evere en Haren de gebouwen van het BMC, waar Sport/Voetbalmagazine hem ontvangt naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag en het gezellig houdt door géén verjaardagslied aan te heffen. De wijn laat Mulder, met het oog op een vijf uur durende autorit naar huis, aan zich voorbij gaan.

Wij niet.

Tien jaar geleden sloeg je een uitnodiging af voor een interview naar aanleiding van je zestigste verjaardag. Je vond dat toen vreselijk.

Jan Mulder: “Daar ben ik inmiddels overheen. Maar wat gaat de tijd snel! Precies vijftig jaar geleden reed ik vol verwachting naar Anderlecht. Wat ik in die tussentijd gedaan heb, weet ik niet meer. Wél wat er tussen ’65 en ’72 in Anderlecht gebeurde. Eigenlijk is het ook goed dat het voorbij flitst. Zo snel mogelijk naar het eind. Dan leef je intens. Tenzij de wetenschap me te hulp schiet: nieuw hartje, andere huidcellen. Plak er nog gauw maar vijftig jaar aan vast.”

Wil je dan ook langer voetballen?

“Voetbal hoort bij de jeugd. Ik zou graag zo blijven als ik nu ben, terwijl ik me altijd voetballer heb gevoeld. Op mijn zesde wist ik dat ik voetbalspeler zou worden. Alles was erop gericht om op een dag in het stadion van Real Madrid te spelen. Maar ik kan nu wel zonder het spel. Ook toen ik stopte, had ik niet het gevoel dat ik in een zwart gat viel en nooit meer dezelfde zou zijn.”

Je kon meteen een knop omdraaien?

“Ik dacht: ik red me wel. Ik had ook niet de behoefte om in de voetbalwereld actief, als coach of zo, te blijven hangen. Elke keer zie ik de bevestiging van mijn goede beslissing. Trainer zijn is toch verschrikkelijk! Wat ik wel snap, is dat Louis van Gaal of José Mourinho lekker buiten op het veld lopen met die jongens. Dat houdt je bij de tijd. Maar, en dat is jammer voor die lui: je wordt ook krankzinnig. Wat er allemaal uitkomt, zoals bij Van Gaal. Die man zit vast in een soort achterdocht. De journalist die een vraag stelt, is een misdadiger, die wil zeker de kluis met de juwelen van je vrouw kraken en hij is ook uit op het ondermijnen van je geluk. Dat soort obsessies hebben trainers. Als ik Arsène Wenger bezig zie, denk ik: man, ontspan, geef een keer toe dat je het niet goed gezien hebt. Nee hoor, altijd maar denken: ze zijn uit op mijn ondergang. Honderd lovende stukjes, die lezen ze niet, maar dat ene kritische artikel kennen ze uit het hoofd.”

Zelfkritiek lijkt heel ver weg bij trainers. Tenzij Rik Pauwels, die ooit bij Beveren een keer na een wedstrijd naar buiten kwam en tegen de verzamelde pers zei: ‘Heren, ik heb vandaag tactisch gefaald.’

“Het ligt zelden aan de tactiek, behalve als die heel erg defensief is. Die voorzichtigheid is juist riskant. Doorgaans betichten trainers de pers van negativisme, terwijl ze het zelf zijn. Trainers kruipen te gemakkelijk in de rol van slachtoffer.”

Waren trainers in jouw tijd, zonder twintig camera’s op hun neus, relaxter?

“Mijn eerste trainer was Pierre Sinibaldi.Ik heb niet geweten dat ooit een scout, laat staan de trainer zelf, naar een club is gaan kijken waartegen we in de volgende ronde van de Europacup moesten spelen. Op een dag ging het tegen Dukla Praag, waar Josef Masopust op het middenveld de bal rond tikte. Dat wist Sinibaldi niet. Die ging volledig uit van ons eigen elftal. We wisten amper dat we tegen Dukla Praag moesten. Wij speelden altijd hetzelfde systeem en dus deed die Masopust wat hij wilde. Hetzelfde voor Gianni Rivera van AC Milan en Sandro Mazzola van Inter. Ik zou aan één heel goeie speler wat meer aandacht besteden, maar dat deed Sinibaldi niet. Uiteindelijk nam me dat toch voor hem in. Ik had toen kritiek op hem, vond dat we niet zo naïef moesten voetballen, maar uiteindelijk vond ik het prachtig zoals we heerlijk mooi voetbalden en kansen kregen. We speelden 4-2-4: ik op de penaltystip van de tegenstander, Van Himstaan de rand van de zestien en Piere Hanon en Jef Jurion daar een paar meter achter. En met vier op een lijn achterin. ‘Achterin’ is een beetje eufemistisch uitgedrukt, dat was de middenlijn.”

Pajottenland

Was je welkom in het team, als nieuwkomer uit Nederland?

“Ja, maar dat heb ik afgedwongen door mijn prestaties met het tweede team. Mijn tongval hielp ook. Gronings dialect klinkt een beetje zoals het dialect van het Pajottenland, ik praatte niet dat snelle taaltje uit Holland waar de Belgen niet zo van houden. (mijmert) Ik voelde me thuis. Een paar weken geleden kreeg ik nog een klap. Ik sla de krant open en zie: Moise Dos Santos wordt vanmiddag begraven. Met Moise woonde ik samen, daar at ik ook altijd mee in de kantine ’s middags. Anderlecht was een familieclub. Een warme club. Ik speelde voor de terreinknecht en de supporters die er altijd zaten. Als we verloren, zat ik in zak en as. Niet omdat we geen premie kregen, maar vanwege het gevoel dat ik die lieve mensen tekort had gedaan. Ik houd van die club, mijn grootste trots.”

Heb je nooit heimwee gehad?

“Eén dag. Toen speelde Anderlecht bij het begin van het seizoen Europees tegen Fenerbahçe, in de eerste ronde van de Europacup. Ik mocht niet mee. Dat was wel een mentale klap. Toen besefte ik: nu moet ik even doorbijten.

“Je kunt ook als jonge speler aan alle kanten de mist in gaan. Voor hetzelfde geld had Sinibaldi het niet goed voor met me en was het toen al met me afgelopen bij Anderlecht. Wat je als speler in je hoofd hebt, dat weet een ander niet. Die ziet alleen je fouten, waar je zelf dan weer een beetje blind voor bent. Ik was niet iemand die alles zag (doet zijn handen naast zijn ogen, als oogkleppen). Ik nam liever een bal aan en draaide weg, in plaats van te kaatsen. Soms is dat dom, maar toen had ik daar geen idee van. Sinibaldi achtte mijn kwaliteiten groter dan de nadelen.”

Je was een van de eerste echte profs in België.

“Ja. Die jongens met wie ik toen speelde, hadden er allemaal een baan bij. Van Himstis later koffie gaan verkopen, Jurion alles wat los en vast zat: ondeugdelijke appartementen van dubieuze aannemers, auto’s, fornuizen… Maar ik vergeef hem alles, want Jurion was een geweldige man, daar voelde ik me onmiddellijk toe aangetrokken. Hij was sympathiek naar een jeugdspeler toe. Als je dan de verhalen van bij Feyenoord hoorde, waar Rinus Israël en Willem van Hanegem die altijd talenten uit de jeugd afkatten en op de training nog het liefst doormidden schopten… Terwijl Jurion schik had in mij, jongetje uit Groningen. Dat heeft me zo gestimuleerd. Ik zat bij mijn opa en oma naar de radio te luisteren, naar Holland-België, en ik hoorde de radioreporter de namen van Jurion en Hanon uitspreken. Die namen het op tegen mijn idolen Faas Wilkes en Abe Lenstra.Plots speel je daar zelf mee.Jurion is een legendarische voetballer. Werd negen keer kampioen met Anderlecht. Negen keer!”

Maakte Jurion jou beter?

“Ja. Alleen al door het vertrouwen dat hij me gaf. Een spits is daar zo gevoelig voor. Christian Benteke weet dat de trainer zegt: ‘Doe maar, ik laat je gewoon staan.’ Vertrouwen is heel erg belangrijk voor een spits, van je medespelers en vooral van de trainer. Jurion hield de boel in de gaten op het veld. Als die zei: ‘Jan, loop naar daar’, spurtte ik meteen weg. Ik herinner me dat hij zich ook wel eens ergerde aan spelers. We hadden toen een Spanjaard, Jorge Cayuela. Schone voetballer, goed schot, maar schoot net iets te vaak op doel voor zijn eigen goed. Ik kan me voorstellen dat Jurion er persoonlijk heeft voor gezorgd dat die niet meer in het elftal kwam. Dat gebeurt nu nog. Lionel Messi is toch belangrijker dan een trainer? Hoewel. Messi doet heel erg aardig tegen Luis Suárez en gaat weer aan de kant spelen. Met Zlatan Ibrahimovic was dat niet zo. Menselijke verhoudingen spelen vaak een rol. Zo’n Neymar is ook een fantastische voetballer, maar hij gunt Messi het sterrendom in plaats van voor zichzelf de eer op te strijken. Dat is zo bewonderenswaardig, die teamgeest bij Barcelona. Die verdienen één miljoen per week, maar wat een vreugde na een doelpunt of een mooie aanval. Bij het ontroerende af. Barcelona is een mirakel in de voetbalsport.”

Waarom?

“Je kunt weleens een keer goed spelen, maar vijf jaar lang eindeloos mooi voetballen, dat is nooit vertoond op een voetbalveld.”

Allemaal in gang gezet door een Nederlander: Johan Cruijff.

“Ik achtte Johan Cruijff ook heel hoog. Als voetballer bij Barcelona. Of, zoals hij zelf altijd zegt: als trainer was ik niet zo aanvallend. Johan kon de boel goed camoufleren. Soms kan een trainer wel iets bewerkstelligen. Neem nu Xavi:het cement tussen die steentjes van Barcelona, tien meter boven de middenlijn. Die is daar pas gaan spelen nadat Van Gaal hem daar heeft gezet, terwijl hij tevoren net voor de verdediging stond. Die ingreep heeft het spel van Barcelona bepaald. Positieveranderingen heeft een trainer in de hand. Pep Guardiola heeft Philipp Lahm op het middenveld gezet. Ik vond het gek, maar het werkt glorieus. Maar ik vind het spel van Barcelona nimmer vertoond. Het mooiste voetbal aller tijden.”

Messi of Ronaldo

Wie was in jouw tijd het Barcelona van toen?

“Inter, met Sandro Mazzola, Armando Picchi en Luis Suárez Miramontes. Het Ajax in de jaren zeventig was ook een paar jaar goed, net als Feyenoord. Dynamo Kiev bracht onder Valeri Lobanovsky ookeen paar jaar prachtig snel combinatiespel.”

Dat Feyenoord het toen niet langer heeft volgehouden, komt omdat jij daar niet naartoe bent gegaan, Jan. Ook al kon je er een pak meer verdienen dan bij Ajax, waar je per se naartoe wilde na Anderlecht.

“Cruijff wilde graag dat ik naar Ajax ging. Dat vond ik sympathiek, al kon ik bij Feyenoord één miljoen gulden meer krijgen op jaarbasis, 500.000 euro. Dat was veertig jaar geleden een pak geld, hoor. Toen gaf ik daar niet om, nu heb ik er een beetje spijt van en moet ik in de moestuin graven om te overleven… (schatert)

“Laatst kwam ik Van Hanegem tegen. Die vroeg me: ‘Waarom ging je toen niet naar ons toe, Jan?’ Ik zei: ‘Willem, Ajax was toen het beste team ter wereld, twee keer de Europacup gewonnen.’ Toen zei die bescheiden en bijna verlegen: ‘Maar wij hadden toen ook een goeie ploeg?’ Zal wel. Een wereldklasseploeg, met Ernst Happel als trainer. Dat vond ik zo’n ontroerende opmerking van Van Hanegem. Maar ik ging naar Ajax, dat Europees in de eerste ronde werd uitgeschakeld door CSKA Sofia. Een wedstrijd ’s middags om twaalf uur, met 100.000 militairen op de tribune. Vijf minuten na de rust moest ik met een spierblessure van het veld. In de kleedkamer zaten mensen weggedoken: voorzitter Van Praag en secretaris Westerik.Ze konden het niet meer aanzien, en zegden: ‘Het is jouw schuld niet, Jan.’ Ha ha. Maar we hadden wel een verrekt goed team. Cruijff deed bij wijze van spreken alles verkeerd op het veld. Kwam de bal uit de voeten halen van Ruud Krol in plaats van diep te gaan. Maar uiteindelijk kwam het altijd goed. Als Cruijff de bal had, kwam alles goed, ook de verkeerde dingen. We hadden Gerrie Mühren, Piet Keizer en Johan Neeskens.Een fantastische voetballer, maakte elk seizoen als middenvelder vijftien goals. Dat was nog eens een echte box-to-box. Wat een inzet. Een furie.”

Wie is de beste speler met wie je ooit gespeeld hebt?

(zonder nadenken) Cruijff! Dan Van Himst en dan Rensenbrink. Cruijff was een revolutie in het spel, met zijn ritmeversnelling. Die heeft in zijn eentje met zijn snelheid het ganse voetbal in Nederland opgetrokken, en daarbuiten. Het is zijn verdienste dat het plots niet meer traag ging. Een sensatie. Wij speelden met Anderlecht tegen Ajax een benefietwedstrijd voor de weduwe van Laurent Verbiest. Na de wedstrijd hoor ik Jurion nog bewonderend over Cruijff praten. Een dribbelaar dribbelt meestal ook in de breedte, maar Cruijff ging dribbelend zo naar de achterlijn, zonder ook maar een meter van zijn rechte lijn af te wijken.”

Is hij voor jou de beste voetballer ooit?

“Neen, dat vind ik Messi. Ook al was mijn groot idool Pelé, majestueuzer qua verschijning en beweging. Terwijl Messi esthetisch gezien toch meer een krabbelaar is (lacht). Maar je mag niet alleen maar de oppervlakkige buitenkant zien. Wat Messi doet, is verbluffend. Hij overtreft alle andere voetballers.”

De discussie ‘Messi of Ronaldo’ speelt zich in jouw hoofd niet eens af?

Cristiano Ronaldo lijkt dan toch meer een omgeturnde volleyballer… (lacht) Hij heeft het wel goed aangeleerd, hoor. Adoratie heeft ook met legende te maken. Daarom vind ik Van Himst groter dan Rensenbrink. Van Himst is Anderlecht. Hij was een vloeiende slalomspecialist, met een sublieme buitenkant voet. Hij was een soort schaduwspits, een linksbinnen. Paul had even een moment nodig om aan te zetten, beheerste ook als de beste de één-twee, het dodelijkste wapen in het voetbal. Een soort Roberto Baggio.”

Heeft hij er alles uitgehaald? Kessler noemde hem te weinig wereldveroveraar.

“Zoals Rik Coppens.Die tijd was anders. Ik had ook wel naar Real of Arsenal gewild, maar de grenzen in Spanje en Italië waren toen dicht voor buitenlanders. Real wou me wel, geloof ik. Naar Barcelona wou ik niet.”

Waarom wou jij niet naar Barcelona, Jan?

“De provincie. Ik wou Madrid, de hoofdstad! Dan ga je toch niet naar Barcelona, die kleine Catalaanse club. Het kwam door Alfredo Di Stéfano en Ferenc Puskás.Met die namen ben ik opgegroeid. Ik heb nog één keer tegen Paco Gento mogen spelen. Een mooie dag.”

Welke truitjes van bekende tegenspelers heb je in je kast?

“Geen. Weet je dat ik zelfs geen enkel truitje van Anderlecht uit die periode heb? Eén keer heb ik een truitje gewisseld, toen een speler van Sint-Truiden mij dat vroeg. Toen werd ik ’s maandags bij de voorzitter geroepen. Waar dat truitje was. ‘Daar zitten we dan mee’, zei hij. ‘Wie betaalt dat?’ Nou, ik dan maar. ‘Het hele setje is onbruikbaar omdat jij dat van jou weggegeven hebt.’ Misschien is het wel in handen van Lucien Boffin,de slager van Sint-Truiden. Dat was mijn eerste kennismaking met het Belgische voetbal, in het jaar waarin STVV tot maart aan de leiding stond, onder Raymond Goethals.De tweede wedstrijd van het seizoen was in Sint-Truiden. Het publiek stond tot de zijlijn, Gerard Bergholtz speelde tegen Boffin. Jongejonge. Ik was verbijsterd dat dat mocht, de medemens zo toetakelen, die dan door een stuk of vijftien man uit het publiek nog eens goed nagetrapt werd. En dan die verbale agressie. Die rauwheid bestond in Nederland niet. Wij zaten in de kleedkamer op Staaien en we hoorden de wedstrijdbespreking van Goethals door een dun houten muurtje. Van volksmenning gesproken. Mijn oortjes klapperden aan mijn Gronings kopje. Daar ben ik echt in aanraking gekomen met het mannenvoetbal. Dat het zo vulgair was, had ik tot dan niet door.”

Hebben jullie ooit tegen gedopeerde ploegen gespeeld?

“Al-tijd! Vooral Europees. Milan, Inter, Real. Ogen opengesperd, schuim op de mond. Dat merk je echt, hoor. Het laatste kwartier was ik moe, terwijl ik fysiek toch sterk was. Maar zij werden niet moe. Dat was geen gewone agressie meer. Eén bepaalde speler in ons team gaf mij voor een Europese wedstrijd eens een pilletje waarvan ik later hoorde dat Rik Van Looy het aan zijn kinderen gaf om mee naar school te gaan (grijnst). Die pil heb ik toen in mijn zak gestoken en later in een grote pot met een vingerplant erin begraven. Ik had je graag bekend dat ik het genomen had, maar ik ben opgevoed in Winschoten, ik durfde dat tegenover mijn ouders niet verantwoorden.”

In welk land had je vandaag gespeeld, van Anderlecht komende?

“Vroeger had ik het voor Italië, maar ook voor Engeland, vanwege de traditie. Ik snap heel goed dat Dick Advocaat nog eens een keer naar Engeland wilde. Wij van onze generatie zijn opgegroeid met de Cup Final op Wembley. Bobby Charlton, George Best.Met Arsenal op Highbury tegen Aston Villa, dat was leuk geweest.”

Assist: ellendig woord

Je bent als spits gestopt.

“Ooit sprak ik met Jany Van Der Veen,jeugdleider van Ajax en de ontdekker van Johan Cruijff. Die vertrouwde me eens toe: ‘Jan, jij bent een libero.’ Beetje Franz Beckenbauer,die ik met het Duitse elftal zag debuteren als middenvelder. Later is der Franz een tikje misvormd achterin. Groot speler, maar ik vond hem nog groter als middenvelder.

“Voor geen goud had ik me willen laten terugvallen. Je bent toch een spits!? Alles wat achter de middenlijn gebeurt, is oninteressant. Je kan een pass geven, je hebt ruimte, maar de grote hitte voel je toch maar alleen in het strafschopgebied? Een assist… (kijkt vies) Alleen al het woord. Dat vind ik het ellendigste woord wat er is. ‘Ik heb vijftien assists.’ Nou: gefeliciteerd.”

Terwijl bij ons Thomas Meunier een goeie rechtsachter is geworden.

“Mooi voor hem. Maar dat wil zeggen: Thomas was net niet goed genoeg voor de punt. Gille Van Binst was ook een goeie spits, maar hij schopte liever tegen een been, haha. In de spits spelers schoppen is tijdsverlies. Ga dan maar achteraan staan, daar is dat wel nuttig haha.”

Moet je een beetje masochist zijn om in de spits te staan?

“Ik vond het wel lekker om ’s avonds met geschaafde schenen en bloedende knieën naar het vrouwtje te strompelen en met natte doekjes het been op haar schoot te leggen. Het slachtoffertje spelen. Met het geschop van vandaag zou ik er vaak uitgestuurd worden wegens verkeerde reacties. Dat instappen, op iemand zijn voet gaan staan, gebeurt tien keer per wedstrijd, want de scheidsrechter reageert niet. De spelers zeggen: het was per ongeluk, mijnheer. Maar op een voetbalveld gebeurt niets per ongeluk. Vroeger had je in een team één of twee van die onbehouwen types. Nu doen alle spelers dat.”

Wat was je geworden als je geen voetballer was geweest, Jan?

“Misschien sportleraar of leraar Nederlands. Maar vanaf mijn zesde wist ik: ik ben een voetballer. Mijn ouders geloofden daar niet echt in. Tot de dag waarop ik mijn vader aan de telefoon zag met iemand van Anderlecht. Ik kreeg 100.000 gulden handgeld. Dat is 50.000 euro. Een enorm bedrag was dat, 50 jaar geleden in het huis van een schoenmaker. Toen besloot mijn vader met mij: dan is het de moeite waard om het te gaan doen.”

Klopt het verhaal dat Roger Petit ooit achter je aan reed om je naar Standard te halen, voor het geval de besprekingen met Anderlecht zouden afspringen?

“Ik viel in panne, na een wedstrijd met Winschoten tegen Chèvremont. Ik had een afspraak met Anderlecht. Petit sloofde zich toen enorm uit bij het voorwiel, maar hij had geen schijn van kans. Ik had mijn zinnen gezet op Anderlecht, niet op Standard met zijn nog immer voortlevend minderwaardigheidscomplex tegenover de club uit de hoofdstad.”

DOOR GEERT FOUTRÉ, JACQUES SYS EN STEVE VAN HERPE – BEELDEN: DAVID STOCKMAN

“Ik vind het spel van Barcelona nimmer vertoond. Het mooiste voetbal aller tijden.”

“De beste voetballer ooit is Messi. Ronaldo lijkt dan toch meer een omgeturnde volleyballer.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content