‘Als Pol Van Himst zegt dat ik de beste ben, zal ik hem geen ongelijk geven’, vertelde Rik Coppens ooit in onvervalst Antwerps. Als de Koning van het Kiel niet de beste Belgische voetballer aller tijden was, dan was hij in ieder geval de meest geniale. Een individualist in woord en daad.

Rik Coppens was de zoon van een vishandelaar uit de Antwerpse Lange Zavelstraat, in het hartje van de beruchte, volkse Seefhoek. Hij kende een onbekommerde jeugd, ook tijdens de oorlogsjaren. Rik liep school op het St.-Niklaasinstituut in Anderlecht, waar later ook Paul Van Himst op de banken zat.

Zijn eerste competitiesport was ijshockey. Als 9-jarige moest hij meestal tegen veel oudere jongens opboksen. Rik speelde voor de ‘Union des patineurs Anversois’ en zijn bijnaam was ‘Plumplum’. Op het ijs leerde hij met zijn achterwerk de puck afschermen. Een techniek die later in het voetbal zijn handelsmerk werd.

Coppens was immers met een bal geboren en tekende in 1940 voor Beerschot. Dankzij zijn vader, die zich niet erg thuis voelde in het Franssprekende wereldje van de Antwerpse schaatsers.

Rik debuteerde op 16-jarige leeftijd in het eerste elftal van paars-wit en zijn reputatie was vlug gemaakt. Op 29 december 1946 scoorde hij niet alleen twee keer tegen Eendracht Aalst (4-2), maar hij revancheerde zich ook op een tegenstander die had nagetrapt toen hij op de grond lag. De belager moest acht weken aan de kant blijven, Rik kreeg drie speeldagen straf.

Het kind van de Seefhoek groeide binnen de kortste keren uit tot de King van het Kiel. Coppens was een echte attractie. Niet alleen vanwege zijn loepzuivere voorzetten, zijn weergaloze techniek, zijn onnavolgbare dribbels en zijn talrijke doelpunten, maar ook vanwege zijn vele fratsen.

De Sinjoor zat zelden om een stunt verlegen en had ook humor. Een zeldzame gave in het voetbal. Zijn repertoire trucs en grappen leek onuitputtelijk: de bal met het achterwerk stoppen, op de bal gaan staan of de keeper driemaal dribbelen vooraleer de bal in het lege doel te leggen. Hij was ook de bedenker van de strafschop in twee tijden, die hij in 1957 in een interland samen met André ‘Popeye’ Piters opvoerde en die vele jaren later werd gekopieerd door Johan Cruijff en Jesper Olsen.

Tribunespeler

‘De Rik’ was de eerste echte vedette van ons voetbal. Showbeest en voetballer bij de genade Gods. Een heus enfant terrible. Hij hield van jazzmuziek, lekker eten en blitse auto’s: hij reed rond in een Cadillac of een MG Cabrio. De James Dean van de groene grasmat, zonder zijn volkse aard te verloochenen.

Ik heb Coppens nooit in levende lijve zien voetballen en de korte, zwart-witte tv-fragmenten uit zijn gloriedagen bij Beerschot zijn van mijn harde schijf gewist. In mijn geheugen zie ik hem nog alleen in de nadagen van zijn carrière aan het werk. In de gestreepte pyjamabroeken van Crossing Molenbeek danst hij dan om tegenstanders, met het weemoedige Josaphatpark als decor.

De Kielse Rat was geen Di Stéfano of Cruijff, maar eerder George Best of Garrincha. Ook al speelde hij meestal centraal in de spits. Misschien kon hij nog het best met Romário vergeleken worden: klein, sterk, ongrijpbaar en vooral doeltreffend.

Coppens was veel meer dan een doldwaze dribbelaar. Hij was ook een echte doelpuntenmachine. Hij maakte 258 competitiegoals en werd twee keer nationaal topschutter. Rik was ook de eerste winnaar van de Gouden Schoen (1954) en had de trofee meer dan eens gewonnen als het reglement dat toen had toegelaten. Desondanks is zijn palmares omgekeerd evenredig met zijn talent. Coppens kon zijn paars-wit nooit een titel of beker bezorgen. Niet dat de club daarom treurde. De ticketverkoop was de enige inkomstenbron en het Olympisch Stadion liep iedere keer vol om ‘de Neus’ te zien. Er kwamen zelfs tienduizend kijkers opdagen toen hij na een blessure met de invallers zijn rentree vierde. In 1960 dankte Lierse wellicht de titel aan Coppens, die pas uit vakantie terugkeerde toen de competitie al vier weken oud was.

Het bestuur gaf toe dat het liever geen kampioen werd met Coppens dan kampioen zonder hem. Inter, AC Milan, Napoli, Espanyol en Barcelona klopten dan ook vergeefs aan. Tot woede van de speler, die toen veroordeeld was eigendom te blijven van zijn eerste club.

Zelf vond hij het belangrijker de massa te vermaken dan resultaten te behalen. Waar Coppens speelde, viel spektakel te beleven. Dat hij een tribunespeler werd genoemd, deerde hem niet. “Als er iets meer tribunespelers zouden zijn, zouden de stadions misschien wat voller zitten.”

Nors

Coppens genoot pas echt als hij zijn tegenstander kon uitdagen en belachelijk maken. Historisch waren zijn heroïsche duels met de bonkige Rinus Terlouw in de derby der Lage Landen. Hij was ook de grote uitblinker in de WK-interland van 1954 tegen de Engelse profs (4-4). Enkele maanden later liet hij Werner Liebrich, die pas tot de beste verdediger van de wereld was uitgeroepen, alle hoeken van het Heizelstadion zien.

“De meeste verdedigers zijn boerenpaarden”, grapte hij. “Je hoorde ze van kilometers ver afkomen.” In het clubblad Beershot Echo werd hij door de legendarische Frans Clerck uitgeroepen tot ‘de Paganini van de voetbalsport’. Niccolò Paganini was de Italiaanse vioolvirtuoos uit de 19e eeuw.

Zijn faam reikte veel verder dan de eigen landsgrenzen. Gabriel Hanot, de bedenker van de Europese bekercompetities, noemde hem ooit in L’Equipe “de beste aanvaller ter wereld als er met de rug naar het doel van de tegenstander moest worden gespeeld”.

Coppens was slechts achttien toen hij Rode Duivel werd. Pas in zijn tiende interland mocht hij voor het eerst op zijn favoriete positie diep in de spits postvatten. Heel zijn loopbaan moest hij afrekenen met Jef Mermans. Ook een Antwerpenaar, maar getransfereerd naar Anderlecht en daardoor – in de ogen van Coppens – bevoordeeld. Het was de belangrijkste reden waarom hij het Brusselse paars-wit haatte.

Coppens speelde slechts 47 interlands (21 goals). Zijn laatste op 4 oktober 1959: de zogenaamde ‘Feyemoord’. België verloor in de Kuip met 9-1 van Oranje en Coppens verliet samen met Faas Wilkes, een van de Nederlandse kwelduivels, breed lachend het terrein. Het werd hem niet in dank afgenomen. Nationaal keuzeheer Constant Vanden Stock (weer Anderlecht) besliste te verjongen. Coppens was pas 29.

Dat de Antwerpenaar verbaal even scherp en snel was als voor doel hielp ook niet echt. Hij nam nimmer een blad voor de mond en had het geregeld aan de stok met bobo’s, scheidsrechters en journalisten. “Het zijn net brandweermannen”, zei hij van die laatste categorie. “Als er geen brand is, gooien ze zelf wel een brandende lucifer weg.”

Coppens was vaak nors en weinig toegankelijk voor de media. Dat de belangrijkste scribenten van Gazet van Antwerpen uit zijn tijd, René Mariën en Frans Van Bergen, Antwerpsupporters waren, was daar waarschijnlijk niet vreemd aan.

Er was maar één journalist waar Rik respect voor had: Joris Jacobs. Als opvolger van Joris genoot ik het voordeel van de twijfel. Ik leerde hem dus als trainer vrij goed kennen. Coppens wikte en woog de pers. Wie ook maar de minste fout maakte, werd niet meer au sérieux genomen. Wie de proef doorstond, werd in zijn bescheiden appartement op het Wilrijkse Karel Mestdaghplein op audiëntie ontvangen.

Lozano

Coppens trainde als speler graag, maar niet te vaak of te lang. “Ik vind dat als je de grote klasse hebt, je niet te veel moet trainen”, gaf hij zichzelf als richtlijn mee. Toch amuseerde hij zich als coach. “Ik ben nog steeds de beste op training”, grapte hij geregeld. Hij begreep echter niet dat zijn spelers veel minder talent hadden dan hij. Daarom was hij vrij defensief ingesteld. Alleen echte toptalenten ontsnapten aan strikte richtlijnen. Zoals de jonge Ludo Coeck bij Berchem en nadien Juan Lozano bij Beerschot.

“Natuurtalenten worden veel te vaak in een keurslijf gestoken”, vond Rik. “Laat ze toch spelen. Ik herken veel van mezelf in Juan. Ik heb hem nooit gezegd wat hij moest doen, want dat kan niet.”

Op een dag bracht hij een zak vol blikjes mee naar de Wilrijkse plein en plaatste die op de dwarslat. Met Lozano hield hij een wedstrijd om de blikjes om ter snelst naar beneden te trappen.

Als trainer van Club Brugge bleek hij een vreemde eend in de bijt. Coppens begreep de West-Vlamingen niet en de Bruggelingen verstonden niets van zijn Antwerps cynisme. Hij werd dan ook vrij snel doorgestuurd. Toen mijn collega Bert Claerhout, die blauw-zwart volgde, om een reactie bij zijn ontslag vroeg, kreeg hij een sneer mee. “Als jij wat positiever over mij had geschreven, was ik niet weggestuurd”, aldus Coppens.

Coppens trok zich nadien terug in de luwte van FC Cappellen en zag met lede ogen hoe zijn geliefde Beerschot aftakelde. Zelfs ‘de Rik” kon de Mannekes niet meer redden. De herinnering aan een van de meest legendarische Belgische voetballers aller tijden kan echter als inspiratie dienen voor de verrijzenis van het Kiel.

DOOR FRANÇOIS COLIN

Misschien kon hij nog het best met Romário vergeleken worden: klein, sterk, ongrijpbaar en vooral doeltreffend.

“Als je de grote klasse hebt, moet je niet te veel trainen.” Rik Coppens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content