Je zou het, zijn achtergrond als garagist indachtig, haast vergeten, maar ooit was Dominique D’Onofrio een voetballer. Al moest hij in Luciano wel zijn meerdere erkennen. Over één seizoen in derde klasse van Standards broederpaar.

Jaren geleden, zegt Henri Depireux op het eind van het gesprek, zag hij als bondscoach van Kameroen een jongetje voetballen met een stijl die hem bijzonder charmeerde. Elke week, ordonneerde hij, wou hij hem naar zijn stages zien komen. “En elke week kwam hij”, zegt Depireux. Tot hij opeens een maand wegbleef. In Le Havre was hij gaan testen, bleek achteraf. Zonder gevolg weliswaar, want niet goed genoeg. “Hij durfde het mij niet te komen zeggen”, zegt Depireux, terwijl hij zijn gsm uit de borstzak graait en in zijn telefoonlijst zoekt. “Ik heb hem daarna op het hart gedrukt dat hij mij op de hoogte moest houden van waar hij naartoe ging. Zestien en een half was hij en via de ambassades hebben ze een tijdje later zijn visa geregeld om naar de jeugdacademie van Real Madrid te kunnen. Ik ben hem blijven volgen. En kijk, hier, zijn nummer zit erin.” Het schermpje van de gsm licht op en toont een naam uit de lijst. Het is die van Samuel Eto’o, nu topspits bij FC Barcelona.

In zijn rijk gevulde carrière – hij was trainer van onder andere Kameroen, Marokko, de Verenigde Arabische Emiraten, Belenenses in Portugal, Belinzona in Zwitserland en Metz in Frankrijk – heeft Henri Depireux wel meer talenten weten ontluiken. Ze begon, zijn trainerscarrière, bij Bas-Oha, een van de vele clubjes rond Luik. Dat seizoen, 1974/75 was het, kwam Bas-Oha nog uit in derde klasse en Depireux was er niet alleen het nummer tien van, hij was er tevens speler-trainer. De 4-3-3 waarvan hij zich drie seizoenen lang bediende, herbergde met toen ronkende namen als Lucien Bertrand, Ludo Geurts, Danny Blaise, Jean-Pierre Marchal of Roger Claessen veel oud-Standardspelers, maar daarnaast voetbalden er ook toekomstige Standardmannen. Dominique en Luciano D’Onofrio met name.

Vanuit Latium, tussen Rome en Napels, waren de D’Onofrio’s, met drie broers en twee zussen aangetrokken door het werk in de steenkoolmijnen, in 1958 naar Luik gekomen. Voetballen deden Dominique en Luciano – Claudio, hun derde broer, overleed na een auto-ongeval – aanvankelijk in de buurt van Luik, samen bij Bas-Oha onder andere, in het seizoen 1976/77. Luciano had dan al Ans en Tilleur aangedaan. Dominique behalve provincialer Ans, waar ze vlakbij woonden, ook bevorderingsclub Montegnée. Bas-Oha, waar Luciano een paar jaar voetbalde, werd voor Dominique in 1976 het hoogtepunt van zijn spelersloopbaan : hoger dan dat ene seizoen in derde klasse zou hij nooit geraken.

“Luciano”, zegt Depireux, “speelde op de linkerflank, was perfect tweevoetig en technisch heel goed. Dominique speelde rechts en hij was het tegengestelde : un type qui fonçait, hij was un joueur avec le coeur, een beetje een kamikaze die graag in duel ging. Maar hij heeft daardoor wel vaak blessures opgelopen en geen geluk gekend. Hij heeft zijn carrière wat gemist.”

Ludo Geurts, die toen Depireux zelf geblesseerd raakte centraal op het middenveld stond, herinnert zich Dominique D’Onofrio dan ook nauwelijks. “Hij zat, denk ik, meestal in de tweede ploeg, was ook meer verdedigend ingesteld. Hij was een rechtsmidden of rechtsachter, herinner ik mij. Maar Luciano was een technisch enórm sterke voetballer. Die kon op één vierkante meter wat een ander op vier vierkante meter deed. Hij kon twee, drie man op zich trekken en er dan tussendoor passen. Maar helaas was hij ook meer een momentenvoetballer, die je vaak niet zag of die dom balverlies leed. Ja, daar hebben we ons dikwijls in opgejaagd ( lacht). Hij kwam, dacht ik, ook niet zo graag trainen, want het was wel een beetje een flierefluiter. Je voelde dat hij het toen al groter zag : Depireux en hij spraken altijd over grote bedragen en grote clubs. Hij wist het ook altijd beter en nam graag het woord : hij had precies het voetbal uitgevonden ( lacht). Maar hij heeft het er toch wel ver door gebracht. Hij was ook iemand met wie je het naast het veld goed kon vinden.”

Bas-Oha moest dat bewuste seizoen, herinnert Geurts zich, knokken tegen de degradatie, terwijl het voordien in de middenmoot van derde klasse meedraaide. “Wat extraordinaire was in die tijd”, zegt Depireux, “was dat er door al die Standardnamen meer dan drieduizend toeschouwers in dat stadionnetje zaten. Telkens als ik nog eens op dat veld kom, vraag ik me af waar ze die staken ( lacht). Voor zo’n clubje was dat uitzonderlijk. Want voordien zeiden ze altijd : om slechte spelers bezig te zien, moet je naar Bas-Oha gaan ( lacht).

“Een echte vriendenploeg was het. Met de D’Onofrio’s had je ook nooit problemen, ze gaven zelfs het voorbeeld. Iedereen had Dominique graag omdat hij zo vriendelijk was. Maar Luciano heeft mij wel het meest geholpen, ook omdat Dominique door blessures dus bijna niet speelde. Luciano was speler, maar eigenlijk ook bijna een hulptrainer. Ik had een sportwinkel in Luik en hij was mijn verkoper. Na het werk reden we samen naar de training. De hele dag waren we daardoor samen, bijna als vader en zoon. De hele tijd spraken we elkaar ook aan met tu, tu, tu en eens op de club aangekomen was het vous, vous, vous ( lacht). Maar Lucino was intelligent genoeg om die scheiding te kunnen maken.”

Toch, zegt Jean Van Hemelrijck, toenmalig correspondent voor La Wallonie Sport, is Luciano meer dan eens dooreengeschud door Depireux. “Hij zocht eigenlijk altijd uitvluchten om niet te moeten lopen, maar eens er een bal aan te pas kwam, was hij superieur aan al de rest. Bas-Oha moest toen in derde klasse gaan voetballen in Waregem, Menen of Izegem en tegen zulke ploegen kwam hij met zijn techniek alleen te kort, want hij had geen imposante fysiek.”

“Hij had nochtans”, weet José Huynen, destijds ook speler-trainer van Bas-Oha geweest, “potentieel om een nummer tien te zijn, een artiest, maar jammer genoeg bezat hij niet die mentaliteit om anderen ook te laten spelen.”

“Luciano had”, zegt Danny Blaise, destijds ook al een tijdje speler-trainer van Bas-Oha geweest, “wat het profiel van VanMoer, zonder hem daarmee helemaal te willen vergelijken, maar hij was niet groot en liep altijd waar er niet te veel contacten waren, maar van waar hij wel ballen kon versturen.” Niemand echter die zich de speler Dominique D’Onofrio in derde klasse voor de geest kan halen. “Ik heb hem nooit in de eerste ploeg gezien”, zegt Van Hemelrijck.

R obert Waseige, die later Dominique D’Onofrio bij FC Luik zou opvissen als hulptrainer, haalde Luciano D’Onofrio toch van Bas-Oha naar Winterslag, waar hij een paar wedstrijden in eerste klasse meedeed, maar dan begin jaren tachtig voor tien jaar België moest verlaten wegens drugshandel. Luciano, met oog voor zaken en zaakjes, zocht daarom na Winterslag het avontuur eerst in Houston, Amerika, en vervolgens in Portimonense. Daar, in Portugal, brak hij tot twee keer toe zijn been, wat op achtentwintigjarige leeftijd tevens het einde van zijn carrière als speler betekende.

Maar amper drie jaar later al was hij manager van Porto. Voor Dominique daarentegen restte na vijf operaties aan het rechterbeen (twee aan de meniscus, twee aan de knieschijf en een aan de quadriceps) en één seizoen Bas-Oha alleen de anonimiteit van provincialer Ans en de trage weg naar het trainerschap via de scholieren van Seraing, de Uefa-junioren van FC Luik, Tilleur-Saint-Nicolas, La Calamine, Montegnée, Seraing en de geblesseerdenboeg van Standard, waar hij als zesde trainer onderaan de ladder begon.

Wat Dominique D’Onofrio tactisch aan ervaring tekortkomt, vangt hij op door andere kwaliteiten, zag Waseige. “Ik zag hem met jongeren bezig”, zegt hij, “en ik merkte dat hij daar een goed contact mee had. Het is een goeie psycholoog. Ik bedoel : er zijn mensen die zich afschermen, maar Dominique is iemand die zijn gevoelens durft te uiten en dat maakt zijn relatie tot spelers makkelijker. Bovendien heeft hij lang in de staf gezeten om ervaring op te doen alvorens over te nemen. Hij heeft in Luik met mij gewerkt en ik ben toch geen debutant, hein ( grijnst).”

“Je zag destijds nochtans helemaal niet dat hij trainer zou worden”, zegt Eddy Wiliquet, de secretaris van Bas-Oha. “Dominique probeerde eigenlijk vooral om niet op te vallen. Hij speelde bij ons misschien op een paar wedstrijden na ook meestal bij de reserven, mede omdat hij al van toen hij bij ons kwam, geblesseerd was. Zijn broer daarentegen die zág je. Hij was nog exuberanter dan nu, meer vif, meer aanwezig én assez élégant. Als je een halfuur na de wedstrijd in de kleedkamer kwam, zat er meestal nog één speler : Luciano ( lacht). Je zou het als je hem nu ziet niet zeggen, maar hij had toen altijd een haardroger bij zich. Italiaan, hé ( lacht).

“Joviaal was hij ook. Hij was nog maar rond de twintig, maar je zag zijn persoonlijkheid er al doorkomen en die was heel overtuigend, want hij verstond de kunst de se mettre en valeur, hij had un pouvoir de séduction. Hij praatte bijvoorbeeld zonder complexen met clubbestuurders of liet zich uitnodigen ( lachje). Hij kende, laat ons zeggen, de weg. Hij wist hoe hij in de gratie kon komen van mensen. Dominique daarentegen was verstrooider, eenvoudiger en had niet dat charisma. Je merkte heel goed dat een van de twee zich op een ander spoor richtte. Bij Dominique zag je meer de werkmansafkomst, het werken in de schaduw. Hij en Luciano, dat waren en zijn twee verschillende werelden.”

Raoul De Groote

‘Met de D’Onofrio’s had je nooit problemen, ze gaven zelfs het voorbeeld.’ (Henri Depireux)

‘Je zou het als je hem nu ziet niet zeggen, maar Luciano had altijd een haardroger bij zich.’ (Eddy Wiliquet)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content