Zaterdag trekt Marc Brys met KV Mechelen naar Beerschot, de ploeg van zijn jeugd, de club waar hij begon als proftrainer en het uithangbord van de wijk waarin hij opgroeide. Tijdens een wandeling vertelt hij over de buurt en zijn jeugd. ‘Hier zei Lozano me dat ik met hem in de eerste ploeg zou spelen.’

Op het asfaltpleintje naast het Olympisch Stadion troepen enkele allochtone kinderen samen om in het gedempte licht van de ondergaande herfstzon te spelen. “Ik ken u!”, roept een guitig ventje. “Gij zijt de trainer van KV Mechelen!” Marc Brys kijkt hem met uitgestreken gezicht aan. “Wie?”, vraagt hij. “Gij!” Brys schudt zijn hoofd: ” Nejet jong!” De kleine krullenbol laat zich niet van de wijs brengen. “Jawel! Jawel! Ik heb u gezien op tv!” Brys glimlacht. Hij daagt enkele van de jongens uit. “Hou de bal eens hoog.” Geconcentreerd volgt hij hun voetenwerk. Achteraf hurkt Brys en legt hij zijn hand op een schouder van de kleinste van de bende. “Jij wordt de nieuwe Losada zeker?” Het jongetje lacht verlegen.

De Meir van ’t Kiel

Tientallen jaren geleden dartelde Brys zelf ravottend door het Kiel. Dat is niet enkel de bijnaam van het stadion van Beerschot, zo heet ook de hele wijk eromheen. Brys kent hem als zijn broekzak. Zijn ouderlijk huis, waar zijn moeder nog altijd woont, staat op een boogscheut van het Beerschotstadion. Slenterend richting het centrum van het Kiel begint hij te vertellen. “Dit was indertijd een volksbuurt, waar mensen woonden die hard moesten werken voor hun centen. Wij pasten hier goed. Mijn papa was bediende bij de spoorwegen. Hij overleed veertien jaar geleden. Mijn mama was huismoeder. Zij zorgde voor mijn zus, mijn broer en mij. Ik ben de jongste van de drie. Rony is twee jaar ouder en Linda vier jaar.”

Onderweg spreken verscheidene mensen Brys aan, waarna telkens hetzelfde spontane antwoord volgt: ” Godverdoeme, dat is lang geleden!” Na verscheidene babbeltjes raakt hij uiteindelijk op de plaats die hij eerst wou tonen: de Abdijstraat. “Dit is de as waar deze buurt rond draait.” Sommigen noemen het de Meir van het Kiel. “Vroeger gold dit als een gerenommeerde winkelstraat. Hier waren vooral veel boetieks. Intussen verloor deze straat – met alle respect – wat van zijn glans. Veel mensen van vreemde origine leggen hier nu hun eigen accenten.” Op tamelijk aftandse gevels staat te lezen wat de multiculturele middenstand te bieden heeft. Wie zin heeft in falafel of halalvlees, moet in Dönerland zijn. Met een groene lichtbak met gele letters lokt Chickenland op zijn beurt mensen die op zoek zijn naar dürum, doner kebab of… een kapper. “Het is 27 jaar geleden dat ik hier geweest ben, de straat is onherkenbaar geworden.” Op een hoek staat een Noord-Afrikaanse man van middelbare leeftijd met stoppelbaard, hij draagt een knaloranje vuilnismanoutfit en houdt zijn handen diep in zijn zakken terwijl hij naar de witte afvalcontainer staart die hij naast zich parkeerde. Intussen passeren er plat Antwerps pratende vrouwen met hoofddoeken in alle kleuren: wit, bruin, geel, blauw. Zij die er geen dragen, zijn in de minderheid. Het straatbeeld doet denken aan het liedje ‘ ’t Kiel is een kleurdoos‘ van Axl Peleman.

Sinds dak op straat mocht spelen

hebben al die mensen mij hier geboeid

der was ne gele Chinees en nen bruinen Marokkaan

ne spierwitte jood en ne grijzen Afghaan

’t Kiel trekt op een kleurdoos

de wereld in een volkswijk

“Een volksbuurt”, zegt Brys, “trekt sneller allochtonen aan dan een gemeente als Brasschaat. Mensen die naar een nieuw land trekken om opnieuw iets op te bouwen, gaan naar daar waar er betaalbare huizen zijn, dat is logisch.”

Liefst een hiel of omhaal

Aan het eind van de Abdijstraat slaat Brys rechtsaf. “Ook typisch voor de mensen van het Kiel”, vertelt hij voort, “is dat ze het hart op de tong hebben. Ze zeggen waar het op neerkomt. Klinkt het niet, dan botst het, maar zo weet je tenminste waar het op staat. Ik groeide hier op, ik zal dus ook wel aan die karakteristieken voldoen.” Opvallend is wel dat Brys zijn mening doorgaans op een milde toon uit, wat minder in de lijn ligt van de gewoonten op het Kiel. “Mijn mama is van Limburg, misschien ligt het daaraan. Ik ben niet de roeper of de tafelspringer. En ik speel nergens een rol, niet thuis, niet bij mijn familie, niet op het voetbal. Als je denkt dat je een rol kunt spelen, misschien om jezelf wat af te schermen, kom je fake over naar je groep toe. Zoiets keert zich, denk ik, op den duur tegen je. Ik ben wie ik ben. Ik probeer met liefde en respect te handelen. Sommigen concluderen daaruit weleens dat ik te braaf ben. Wie mij kent, weet dat dat niet klopt.”

Langs het standbeeld van een blote vrouw wandelt Brys het Kielpark in. Tussen met bomen omzoomde paadjes liggen verscheidene grasvelden, met op de achtergrond enkele woonblokken die dé herkenningspunten vormen van de skyline van het Kiel. Op een bankje zitten enkele oudere mensen de afvallende bladeren gade te slaan. Brys zet zich tussen hen en schiet in de lach als een van hen begint te mopperen over de prestaties van Beerschot. “Dat is dus ook typisch voor de mensen hier,” zegt hij, “nóóit zijn ze content. Een Beerschotsupporter wil successen, attractie. Spelers die de bal gewoon binnenduwen, dat is niet goed genoeg, ze zien liever jongens die dat met de hiel doen of met een omhaal. Ze willen hier speciaal zijn, dat is heel specifiek. Nochtans heb je af en toe nood aan wat ratio.”

De kleinste van de kerk

We speelden aan de blokken

met Hakim en de Paul

die lesten was nen dikke

daarom stond’m altijd in de goal

g’had nen beigen Turk en ne rooien Peruviaan

g’had kastanjebruin maskes met hun sjallekes aan

In het Kielpark sleet Brys, indertijd een jeugdspelertje van Beerschot, ettelijke uren. Hij spendeerde al zijn vrije tijd met een bal. “’s Middags moesten we thuis eten. Nadien spurtte ik terug naar school, honderd meter verderop, om daar weer met mijn vriendjes te sjotten. De buren vertelden mijn mama dat ze het een plezier vonden om mij zo te zien passeren, ik was een heel opgewekt kind. Na schooltijd gooide ik mijn boekentas thuis in een hoek en kwam ik naar dit park. Vroeger zag het hier elke dag zwart van de kinderen. Ik moest altijd ergens vragen of ik mocht meevoetballen, anders had ik geen veldje. Rond mijn twaalfde kwam Lozano hier met ons spelen. In die periode zag ik er een leuk voetballertje uit. Ik had nog geen gestalte – bij mijn plechtige communie was ik de kleinste van de kerk -, maar dat kwam mijn vinnigheid en wendbaarheid ten goede. In combinatie met mijn blond haar, dat tamelijk lang was, sprak dat aan. Hier zei Lozano me dat ik vijf jaar later met hem in de eerste ploeg zou spelen. Hij hoorde bij de eersten die in deze buurt voor multiculturele accenten zorgden, een Spaanse jongen die hier opgroeide

en beter Antwerps sprak dan wij allemaal samen, en de beste voetballer ooit in België.”

Brys herinnert zich zijn kindertijd als een gelukkige periode. “De tijd van de onbezonnenheid”, noemt hij het. “Ik groeide nog op in het pre-aidstijdperk. Van alle kwesties die deze tijd met zich meebrengt, hadden wij nog geen last. Dan denk ik aan het multiculturele, dat zijn charmes heeft, maar ook zijn problematiek. Of pedofilie. Niemand maakte er een probleem van dat je als ventje van acht alleen naar het Kielpark kwam. Ik zeg niet dat de pastoors toen niks mispeuterden, maar daar werd nog niet zo bij stilgestaan.”

Langs de muur van het klooster

Als hij het park uitwandelt, stelt Brys voor om langs zijn ouderlijk huis te gaan, op de Boomsesteenweg. Hij belt aan bij een rijwoning met bleke gevel. Zijn broer Rony, die ook net op bezoek is met kleinzoon Levi, zwaait de deur open en toont goedlachs de weg naar de keuken, waar gebakjes en de geur van koffie op slag voor gezelligheid zorgen. Mama Brys maakt het iedereen naar zijn zin en doet dat liever dan verhalen te vertellen. Bij Rony komen er herinneringen bovendrijven. “Weet je nog hoe wij vroeger op Beerschot binnen raakten?”, vraagt hij. Marc smaalt en vertelt: “Ik speelde bij de club en was ballenraper, ik mocht sowieso binnen zonder te betalen. Maar als je op de muur van het klooster klom en daar verderop weer afsprong, was je ook gratis binnen. Dat was spannender en stoerder.”

Dat de club waar hij de voornaamste jaren van zijn jeugd sleet hem in 2003 de kans bood om proftrainer te worden, klinkt als een fantastisch gegeven. “Het was natuurlijk mijn club,” zegt Brys, “maar ik zag dat nooit als een droom die uitkwam, eerder als een volgende stap. Ik ben niet zo’n dromer. Wel vind ik mijn eerste jaar bij Beerschot nog altijd mijn beste ooit. Met een team dat zo goed als doodgesaneerd was, eindigden we zevende. En het seizoen erna pakten we de beker. Als trainer is zo’n prijs belangrijk voor je credibiliteit naar andere teams toe.”

Enkele maanden later kegelde Germinal Beerschot hem buiten, net tussen de dankzij de bekerwinst afgedwongen heen- en terugmatch tegen Olympique Marseille. “Dat was niet correct,” vindt Brys nog altijd, “het was voor mij een verrassende en intrieste beslissing en dat deed pijn. Ik was drie keer naar Marseille gaan kijken, ik had tien video’s gezien, ik wíst hoe we hen moesten pakken.” Maar voor haat- of nijdgevoelens zorgde zijn ontslag niet, zegt hij. “De ochtend erna ging ik mijn spullen ophalen en zaten Jos Verhaegen ( de toenmalige voorzitter, nvdr) en ik in het trainerslokaal, om halfacht, het was nog pikdonker. We hebben toen samen geweend.”

Eén club, willens nillens

Als Brys afscheid heeft genomen van zijn moeder en broer, steekt hij nog even de Jan De Voslei over, voor een ommetje langs zijn kleuterschool, zijn lagere school en de kerk waar hij zijn communie deed. Ze liggen, net als het Kielpark, de Abdijstraat en het Olympisch Stadion, op een steenworp van zijn thuis. “Antwerpen,” had Rony aan de keukentafel verteld, “dat betekende voor ons: dit stukje Kiel. Toen wij later in het centrum kwamen, was dat een openbaring.”

Op de terugweg naar het stadion vertelt Marc dat KV Mechelen en Beerschot in zijn ogen vrij goed vergelijkbaar zijn. “Het voornaamste verschil”, zegt hij, “zit bij de supporters. In Mechelen zijn de fans de club, dat is heel intens.” Een slecht woord over Beerschot valt hem niet te ontlokken. Maar over de wind die Patrick Vanoppen blaast, de nieuwe managing director, houdt hij zich op de vlakte. “Qua merchandising zit het hier nu goed”, is zijn enige commentaar.

Hoewel de indruk ontstaat dat Brys zich op het Kiel nog altijd als een vis in het water voelt, wil hij dat beeld nuanceren. “Ik ben hier te lang weg om nog van een thuisgevoel te spreken. Als ik hier nog eens over de vloer kom, laat mij dat niet onbewogen, maar grote emoties heb ik daar niet bij.” En ook in zijn antwoord op de slotvraag – of hij ooit nog eens trainer wil worden van Beerschot – haalt de ratio de bovenhand: “Ik zou graag ooit trainer worden van één grote Antwerpse club. Met twee schiet je tekort. Eén grote club, dat zal er vroeg of laat toch eens moeten komen. Succes verzacht veel. En tijd ook. Ik denk dat de oplossing ligt in een scenario waarbij onafhankelijke partijen in het voetbal stappen en een project neerzetten waar Antwerpen zijn voordeel uit kan halen. Aan zoiets zou ik graag meewerken. De aversie voor Antwerp leefde bij mij nooit sterk. Ik hoed er mij voor om tegen iets te zijn. Ik heb de ambitie om ver te komen en wil dat op mijn manier doen; vanuit een positieve instelling.”

DOOR KRISTOF DE RYCK – BEELDEN IMAGEGLOBE

“De ochtend na mijn ontslag hier zaten Jos Verhaegen en ik in het trainerslokaal, om halfacht, het was nog pikdonker. We hebben toen samen geweend.”

“Ik zou graag ooit eens trainer worden van één grote Antwerpse club.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content