Straf hoe Guido Brepoels op het voormalige trainerskerkhof van STVV al twee crisissen doorploeterde. Dat de fans vanaf Stayen zijn roots kunnen ruiken, jaagt zijn faam extra omhoog. Aan de hand van Limburgse spreekwoorden kuiert de Eigenbilzenaar door zijn eigen, wondere wereld. ‘Als kind was ik een storend voorwerp.’

Was men maar een geitje, driemaalgemolken, dan had je rust. (Een mens moet altijd maar werken.)

Guido Brepoels: “Er gaat geen uur voorbij zonder dat ik aan voetbal denk. Onlangs hadden we enkele dagen vrij, maar eigenlijk is dat niet iets waar ik op voorhand naar uitkijk. Ik heb een visie in het voetbal en die wil ik constant verbeteren. Op de meest onverwachte momenten vallen mij dingen in. Dat is normaal, dat is het vak, je hebt zoiets niet in de hand. Op het strand ligt er altijd een notitieboekje naast mij. Flitst er een interessante oefening door mijn hoofd, dan maak ik aantekeningen.

“Ik geniet er wel van als het tempo eens wat lager ligt, maar niet te lang, anders pakt het je. Dan blijf je langer in bed en kijk je meer tv. Dat is iets voor als ik op pensioen ben. Nu heb ik nog te veel ambitie. ( haalt een dikke map boven) Tegenwoordig hou ik me bezig met een cursus Frans. Zelfstudie, samen met mijn vrouw. In onze spelersgroep lopen er enkele Franstaligen. Ik wil hen af en toe iets in hun eigen taal uitleggen, dan voelen zij zich ook eens belangrijk.

“In de eerste plaats zou ik graag met STVV enkele jaren tussen de tiende en achtste plaats eindigen, en soms een topclub verslaan. Daarnaast wil ik zelf ook groeien. Misschien mag ik dat niet zeggen, maar ik denk dat ik nog een niveau hoger kan dan STVV. Als ik zie wat die jonge gasten in mijn ploeg nu brengen en ik vergelijk dat met hun prestaties bij het begin van het seizoen, ben ik wel een beetje trots.

“Ik rijd altijd met plezier naar Sint-Truiden. ’s Morgens moet ik op een bepaald kruispunt rechtsaf. Vroeger draaide ik daar links op, om naar Sphinx in Maastricht te gaan, het sanitairbedrijf waar ik 25 jaar werkte. Elke dag van acht tot halfvijf, altijd hetzelfde. Daar denk ik op dat kruispunt regelmatig nog eens aan, en dan draai ik altijd met de glimlach naar rechts, zelfs in periodes waarin we weinig punten pakken. Als je iets doet wat je graag doet, is niks je te veel. Toen ze me vroeger eens vroegen om een uur over te werken, was ik al aan het blazen. Nu ben ik soms tien, twaalf of zestien uur op de club.”

De pastoor zegent zichzelf altijd het eerst. (Iedereen denkt in de eerste plaats aan zijn eigen belang.)

“Toen ik trouwde, zei ik tegen mijn vrouw dat ik ooit voetbaltrainer wou worden. Ik waarschuwde haar dat ik dan veel weg zou zijn. ‘Doe maar’, antwoordde ze. Als je in het leven afspraken maakt en naleeft, raak je al heel ver. Ik had het geluk dat ik altijd mijn ding kon doen, ook daardoor sta ik waar ik nu sta. Dat er niet altijd evenveel tijd overblijft voor mijn gezin, probeer ik te compenseren door thuis niet over voetbal te praten. Ik ging met mijn zonen ook altijd zo veel mogelijk mee naar hun trainingen en matchen.

“Ondanks mijn drukke agenda slaag ik er vrij goed in om de middenweg te vinden. Intussen ben ik 24 jaar met Gaby samen. Dat begint toch al te tellen, hé? Soms ga ik eens mee winkelen, ook al doe ik dat eigenlijk niet graag. Maar als het niet van twee kanten komt, blijft het niet duren. Dat geldt ook voor de relatie tussen een trainer en zijn spelersgroep. Af en toe moet je eens naar die gasten luisteren. Dat is, denk ik, mijn sterkste punt: ik voel nogal goed aan wat de ander nodig heeft. Mede daarom blijf ik overal lang trainer.

“Veel mensen, ook in mijn privéomgeving, staan ’s morgens op met een planning in hun hoofd die ze die dag willen volgen. Dat gaat heel goed, tot er iets tussenkomt, dan zijn ze het noorden kwijt. Ik slaag er wél in om in te spelen op onverwachte gebeurtenissen. Voor een trainer is dat heel belangrijk. De kunst van het coachen is: flexibel zijn. Ik ben iemand die graag hard traint, maar soms hoor ik na een goede ochtendtraining dat mijn jongens met zware benen zitten. Dan kan ik na het middagmaal beslissen dat de namiddagtraining wegvalt. Als je dat zegt, is het alsof je die gasten 100.000 euro geeft. Dus vul ik op mijn weekschema liever elke dag twee trainingen in, zodat ik er eventueel een kan schrappen, dan dat ik het omgekeerde moet doen. Er onverwacht een training tussen gooien, ligt veel moeilijker. Als je dat twee keer doet, moet je oppassen.”

Als men de koe niet kent, weet men niet waar het kalf vandaan komt. (De afstamming bepaalt alles.)

“Ik lijk meer op mijn moeder dan op mijn vader. Ma was de rustige, diegene die bemiddelde. Zij had nooit met iemand ruzie. Pa is rap opgejaagd. Als je iets zegt om te lachen, neemt hij het meestal serieus op.

“Tot mijn elfde woonden we in Eigenbilzen, op de boerderij van mijn grootouders van moederskant. Daar ben ik ook geboren. Ma was huisvrouw, pa werkte overdag bij Sphinx en hielp ’s avonds thuis. Er waren appelbomen, perelaars en veel weiden voor de koeien, de kippen, de varkens, de ezel en het paard. De mesthoop lag midden op de koer. Meestal zat de haan erbovenop.

“Op die boerderij woonde ik het liefste. Daar werd ik een volksjongen. Er kwam altijd wel iemand over de vloer. De ene moest konijnen hebben, de andere had kippen nodig, de volgende dag moest er een koe kalven … ’s Avonds was het er altijd een overrompeling. Alle buren sprongen binnen, om wat bij te babbelen.

“Mijn kameraden waren allemaal boerenzonen. Samen gingen we appelen pikken. Meer dan één keer moest ik gaan lopen voor een boze boer. Als ze mij zagen komen, wisten ze dat er wat later iets loos zou zijn. Soms lieten we koeien gewoon uit de wei. Ik herinner me ook dat mijn oom een tractor had. Als ik onze koeien moest melken, passeerde ik langs de garage waar die stond. Dan kroop ik naar binnen, draaide ik het ventiel van de banden los en liet ik met een lucifer alle lucht eruit. Pssssstttt … ( lacht) Als mijn oom de volgende ochtend wou vertrekken, moest hij de garage bellen, dat was een probleem dat je toen nog niet zelf kon oplossen. Elke keer was hij uren kwijt. ( lacht) Toen uitkwam dat ik daarachter zat, kreeg ik een serieus pak slaag.

“Op tv zagen we met onze bende indertijd De Witte van Zichem of De Leeuw van Vlaanderen. Dan zorgden we buiten voor een herhaling van de vechtpartijen. Het zat er meer dan eens bovenarms op tussen ons, de jongens van Eigenbilzen, en die van Gellik, het naburige dorp. Als we elkaar bestormden, was ik de leider van onze groep. Werd er een aanval gepland, dan tekende ik het plan uit. Zij hadden hun kamp in het bos. Dat liet ik door bepaalde van mijn manschappen langs de ene kant benaderen. De rest van mijn manschappen stuurde ik langs de andere kant. ( lacht) Het zat er toen al in. We droegen een helm en hadden een van hout gemaakt zwaard. Daar zijn serieuze patatten verkocht. Soms schoten we met pijl en boog, met katapulten, of bekogelden we elkaar met appels. Dan had je je schild hard nodig. Af en toe rolden we al vechtend van een helling. Strijd, jong! Achteraf lagen onze knieën helemaal open. Zo word je hard.

“Mijn twee zussen plaagde ik ook de hele tijd. ( lacht) Eigenlijk was ik als kind gewoon een storend voorwerp. Ik weet ook nog hoe ik eens een dode haas uit het bos meenam naar school. In onze klas had je zo enkele pisserkes, freaks die altijd alles netjes in orde hadden, constant driftig aan het schrijven waren en nog niks meegemaakt hadden. Dan gooide ik die haas op hun bank, voor hun neus. Waar is de tijd?”

Middelmaat versiert de straat. (Een onopvallend leven is goed genoeg.)

“Ik probeer zo onopvallend mogelijk te blijven. Ik zoek de aandacht niet op, maar blijf wel mezelf. Nog altijd ga ik elke woensdag naar de markt van Bilzen, ook als het slecht gaat met STVV. Nadien spring ik een café binnen dat bomvol mensen zit. Ik ga tussen hen zitten, bestel een koffietje en lees mijn krant. En als er dan eens iemand naast me komt zitten … Ach, waarom niet? Het stoort me niet dat mensen me aanspreken. Ik praat met alleman.

“Soms besef ik nog altijd niet dat ik op topniveau zit. Ik herinner me nog mijn eerste ontmoeting met Hugo Broos. Hij was net teruggekeerd uit Turkije, ik was nog niet zo lang trainer in de eerste klasse. We liepen elkaar tegen het lijf en hij zei: ‘ Ah, Guido.’ Ik dacht: verdomme, die kent mij. Als ik nu eens in Antwerpen in de Lotto Arena kom voor een concert, hoor ik regelmatig: ‘Kijk, de trainer van Sint-Truiden.’ Soms verwondert het mij nog hoe groot de impact van voetbal is in de samenleving.

“Met de media leer je omgaan. Als je pas komt piepen, heb je de neiging om na een nederlaag alle dingen die je stoorden, voor de camera te noemen. Nu zeg ik nog altijd waar het op staat, maar ik ga minder in detail. Vroeger dacht ik dat je problemen kunt oplossen via de media. Dat is fout. Je kunt dat alleen binnenskamers.”

Hoe gekker gebrouwen, hoe beter het bier. (Ook als men zich niet precies aan het recept houdt, kan het resultaat meevallen.)

“Het gebeurde al enkele keren dat ik mijn groep op een speciale manier motiveerde. Als ik voel dat er iets extra’s nodig is, schrijf ik de namen van onze ploeg in het rood en die van de tegenstander in het zwart. Rood staat symbool voor het leven, zwart voor de dood.

“Soms vertel ik ook over dingen die ik zelf meemaak. Toen ik eens naar huis reed, kwam ik aan wegenwerken, een deel van de rijbaan was afgesloten. Ik had het rode pijltje. Er kwam een tegenligger, maar ik reed door. We stonden tegenover elkaar. Normaal was het aan mij om achteruit te rijden. Ik wou niet. Maar die andere gast week ook niet. We stonden daar een hele tijd tegenover elkaar, elk om de beurt gas gevend om zo onze motor eens te laten ronken. Ik dacht: ik ben een winnaar, híj zal schuiven. En hij gíng achteruit. Dat voorval vertelde ik aan mijn groep vlak voor een match tegen een grote ploeg. Ge moet wíllen winnen. Ge moet verdomme dúrven!

“Ook als ik een leuk voorval van een ander opvang, brei ik daar een heel verhaal aan. Op kerstdag en tweede kerstdag trainden we. Niet iedereen vond dat even tof. Die 26e december, een dag voor de afgelaste match tegen Genk, vertelde Danny Boffin me iets wat hij de nacht voordien had meegemaakt. Om drie uur rinkelde de vaste telefoon in zijn huis. Half slapend strompelde hij de trappen af, hij brak zijn nek bijna. Doodongerust nam hij de hoorn op. De stem aan de andere kant van de lijn zei: ‘Hallo, hier met Zorro. Hebt gij mijn paard gezien?’ ( schatert) Tijdens mijn matchbespreking vroeg ik Danny om dat voor de groep te vertellen. Alleman lag plat. Ik vroeg elke speler hoe hij zou reageren. Een van de gasten zei dat hij zou geantwoord hebben: ‘Boven, in mijn bed, ligt er een paard, ja.’ Door zo’n simpele prikkel krijg je een heel andere beleving in de groep. Toen mijn mannen naar buiten gingen, was dat paard het enige waar nog over gepraat werd.”

DOOR KRISTOF DE RYCK

Was men maar een geitje, driemaal gemolken, dan had je rust.

*

De pastoor zegent zichzelf altijd het eerst.

*

Als men de koe niet kent, weet men niet waar het kalf vandaan komt.

*

Hoe gekker gebrouwen, hoe beter het bier.

“Ik voel nogal goed aan wat de ander nodig heeft. Mede daarom blijf ik overal lang trainer.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content