Het was alsof hij tot op de dag van de Ronde van Vlaanderen had gewacht. Briek Schotte gaf afgelopen zondag een langdurig gevecht met de dood op. Geen renner die meer wist wat afzien was dan deze landbouwerszoon die als oudste uit een gezin van zes kinderen opgroeide in de omstandigheden die de jaren twintig kenmerkten : hard werk op de ouderlijke hoeve, iedere dag met de fiets naar school, vijftien kilometer in weer en wind, met een broertje vooraan en een broertje achteraan op de staander. Die jaren vormden het karakter van Briek Schotte. “Wij moesten presteren om te verdienen, dus haalde je het uiterste uit je lichaam”, zei Schotte met de vanzelfsprekendheid die hem altijd kenmerkte. Graag vertelde hij over de manier waarop hij die pijngrens steeds weer doorboorde. Alle sterke verhalen haalde hij ogenblikkelijk voor de geest. Zoals de Ronde van Vlaanderen in 1950 toen Schotte in de sneeuw en in de hagel lek reed en er door de koude niet in slaagde een nieuwe tube te leggen en zijn wiel vast te zetten. Een toeschouwer hielp hem uit de nood. Of zoals tijdens de Tour van 1948, het vergulde jaar uit zijn carrière, toen hij in een echt hondenweer weer lek reed en zijn tube met zijn tanden van de velg moest trekken, omdat zijn handen echte ijsklompen waren. Eigenlijk waren dat de omstandigheden waarvan Schotte hield : terwijl de anderen verkleumd op de fiets zaten, was hij niet te temmen.

Briek Schotte bedreef de wielersport in een ander tijdperk. Toen hij in 1950 in Moorslede voor de tweede keer wereldkampioen werd, vertrok hij ’s morgens met de fiets van Waregem naar de startplaats, een traject van twintig kilometer. Rond zijn schouder bengelde een zakje met de proviand van de dag : tien sneden krentenbrood dat zijn vader, die destijds bij het leger bakker was geweest, eigenhandig had gebakken en gesmeerd. Voor de eerste en enige keer in zijn carrière ging Schotte na die wereldtitel helemaal uit de bol : op vijftien kilometer van de meet viel Ferdi Kübler aan, Schotte wipte mee en kegelde de Zwitser ogenblikkelijk uit het wiel. Een explosieve demarrage was het sterkste punt van Schotte. Als hij een gat van honderd meter sloeg, dan zagen ze hem niet terug.

Na een carrière van vijfentwintig jaar als renner en dertig jaar als ploegleider heeft Briek Schotte nooit de draad met de wielersport kunnen doorknippen. In de hal van zijn flat stond een merkwaardig pronkstuk : een mooi opgeblonken fiets. De twee dipoma’s die hij kreeg toen hij wereldkampioen werd, decoreerden de woonkamer. Lang, heel lang maakte hij iedere dag een tochtje van dertig kilometer met de fiets. Heel vaak werd hij nog op tal van recepties, huldigiingen en openingen uitgenodigd. Het vervulde hem met geluk. “Het betekent”, zei Schotte, “dat de mensen niet vergeten zijn wat je hebt gedaan.” (JS)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content