Yannick Ferrera is pas 34 maar met Standard, waar hij met een thuisnederlaag debuteerde, al aan zijn derde eersteklasser toe. De jonge trainer over zijn parcours en zijn filosofie: ‘Sinds mijn 20e ben ik al bezig spelers beter te maken.’

Het begon officieel in 2002 bij de Brabantse vierdeprovincialer Maccabi Brussels uit Vorst. ‘Rond mijn 21e begreep ik dat ik als voetballer geen WK’s zou meemaken’, zegt hij met een glimlach. ‘Omdat een grote voetbalcarrière niet voor mij weggelegd leek, besloot ik mij toe te leggen op mijn regentaatstudie lichamelijke opvoeding en ondertussen de kleintjes te trainen.’

Geboren in Ukkel uit Spaanse ouders voetbalde Yannick Ferrera zelf bij de jeugd van Anderlecht, KV Mechelen en Denderleeuw. Als twintiger maakte hij deel uit van de kern van Beveren en daarna speelde hij nog even voor Tubize, Lombeek-Liedekerke en Jette, maar hij stopte met voetballen in 2003. ‘Bij Maccabi trainde ik eerst de miniemen en daarna de knapen’, vertelt hij. ‘Na twee jaar ging ik naar Anderlecht. Ik kwam met Maccabi een van mijn ex-jeugdtrainers bij Anderlecht tegen en hij zei dat ik mijn cv moest opsturen. Dat deed ik. Na het onderhoud zei ik dat ik zelfs bereid was gratis te werken voor zo’n grote club.’

De passie voor het coachen deelde hij al heel vroeg met zijn neven, de voetbalcoaches Manu Ferrera en Emilio Ferrera. En: hij dacht snel groot. ‘Toen ik een jaar of veertien was, schreef ik resumés van wedstrijden op het WK in de Verenigde Staten. Van jongs af aan probeerde ik het spel te begrijpen. En toen ik jeugd trainde, dacht ik: wat ik met kinderen kan realiseren, kan ik toch ook met volwassenen doen? En toen ben ik beginnen te dromen.’

JEUGDCOACH

De Anderlechtjeugd trainen is een belangrijke passage geweest in zijn trainerscarrière, beseft hij. Ook omdat de sociale en culturele mix er heel groot is, werd het een verrijking. ‘Ik kwam er niet weinig spelers met persoonlijkheid tegen, maar het is voor mij nooit een probleem geweest om eender welke kleedkamer te managen. Het voordeel van bij Anderlecht met de jeugd te werken, is ook dat er niet in eerste instantie gevraagd wordt om kampioen te spelen, maar om voetbal te spelen, om op het veld iets te creëren en de jongens iets bij te brengen.’ Dat was niet overal zo, merkte hij. ‘Ik herinner mij bijvoorbeeld een wedstrijd op Cercle Brugge met de U12 die op 0-0 eindigde. Die coach vroeg heel de tijd om elke bal zo ver mogelijk naar voren te trappen en op het einde sprongen hij en zijn ploegafgevaardigde in de lucht van vreugde om het gewonnen punt. Ik dacht: arme kinderen, ze leerden niets bij. Bij Anderlecht was het maar op de grote toernooien op het einde van het seizoen dat de nadruk op winnen lag, deels voor het prestige van de club en ook om dat aspect bij de spelers te ontwikkelen.’

Hij is ook heel snel geïnteresseerd geraakt in coaching door middel van gebruik van videobeelden, zegt hij. ‘En als je beelden zoekt om aan die kleine mannen te laten zien, richt je je daarvoor uiteraard op de Champions League. Zo toonde ik mijn spelers bijvoorbeeld de georiënteerde controle van Xavi.’ Maar hij werkte bij de elitejeugd van Anderlecht vooral ook met heel grote talenten. ‘Het grootste talent was zonder twijfel Charly Musonda. Ik weet nog dat ik de spelers op training eens vroeg om alleen hun slechte voet te gebruiken en dat Mus op een bepaald moment een crochet deed met zijn linker en dat de bal voor zijn rechter lag. Dat was zijn beste voet. Waarop hij die bal met zijn linker vanachter zijn steunbeen pal in de kruising trapte. Hij was ook al heel matuur toen, hij was als een man van dertig in het lichaam van een kind van tien. Als hij zijn mond opendeed, luisterde iedereen. Twee jaar probeerde ik hem langs niet-officiële weg naar Sint-Truiden te halen. (lacht) Het is zoals Jean Kindermans zei: ‘Als ik een discussie had met mijn vrouw, ging ik naar Mus kijken en voelde ik mij beter.”

EERSTE-ELFTALCOACH

In 2010, vijf jaar geleden, verlaat hij na zes seizoenen de jeugd van Anderlecht om videoanalist te worden bij AA Gent en een jaar later wordt hij bij het Saudi-Arabische Al-Shabab assistent van Michel Preud’homme. Daarna is het tijd om zelf hoofdtrainer te worden. Hij trekt meteen naar de eersteklasser Sporting Charleroi. Dat is iets anders dan jeugd trainen. ‘Het grootste verschil is: wanneer een kind een risicopass probeert te trappen en mist, zeg je: ‘Goed geprobeerd.’ Doet een volwassene hetzelfde, dan pak je hem aan. Want je bent resultaatgericht. Dat is anders.’

Anders is ook de kleedkamer. In het Stade du Pays de Charleroi was die nogal chaud. Maar daar was hij klaar voor, zegt hij. ‘Ik denk dat die gasten na één ontmoeting al weten of je hen iets kunt bijbrengen of niet. Het was aan mij om voorbereid te zijn en toen ik de kleedkamer van Charleroi binnenkwam, was ik gedurende acht jaar voorbereid op dat moment. De eerste trainingsdag was ik er klaar voor.’

Dat bleek ook uit de resultaten. Na met Sporting Charleroi het behoud te hebben gerealiseerd in de Jupiler Pro League en met STVV via de titel in tweede te zijn gepromoveerd naar eerste, is Yannick Ferrera met Standard nu aan zijn eerste topclub toe. De passie is er intussen alleen maar groter op geworden. Op een andere manier dan als coach kan hij niet meer naar voetbal kijken, bekent hij. ‘Eigenlijk kom je nooit meer uit die rol van coach.’ Hij haalt zijn gsm boven. ‘Kijk wat ik hier noteerde: Anderlecht-Gent, 8e minute, prise de risque de Neto. En hier: Charleroi-Luhansk, 80e minute, prise de risque de Marcq. Dan download ik de wedstrijden op Whyscout en compileer ik ze. Mijn vriendin, die ook van voetbal houdt, vroeg mij op een avond eens te beschrijven wat er allemaal door mijn hoofd gaat terwijl ik naar een match kijk. Ik heb toen één minuut lang alles wat in mij opkwam luidop gezegd: hoe de verdediging stond, hoe de afstand tussen de linies was et cetera.’

Dat hij zelf geen carrière maakte als voetballer, ervaart hij niet als een nadeel. ‘Toen aan José Mourinho in zijn periode bij Porto werd gevraagd of dat geen nadeel is, zei die: ‘Dan heb je meer tijd om te studeren.’ Dat is ook zo. Sinds mijn twintigste al ben ik bezig met hoe ik spelers beter kan maken. Wat je niet kent, is natuurlijk het gevoel van een speler, omdat je het zelf niet meemaakte. Je weet bijvoorbeeld niet wat het is om je drie dagen na een internationale wedstrijd weer te moeten concentreren op een match tegen Westerlo.’

En misschien helpt zijn nog altijd jonge leeftijd hem nu als hoofdtrainer wel in het contact met de vele jonge spelers. ‘Ik ben in elk geval opgegroeid met les Blacks et les Arabes van Brussel’, bedenkt hij. ‘Een jonge speler die van de bus stapt met een pet op, stoort mij niet. Ik stap trouwens zelf ook wel eens van de bus met een pet op. Zolang spelers maar niet méér bezig zijn met hun look en hun kapsel dan met het spel. Vijf jaar geleden was ik wel meer voorstander van soberheid: zwarte schoenen en hou op met die folkloristische coiffures. Maar nu mogen mijn spelers zelfs opdagen met een pluim in hun kont en een hoed op, als ze maar werken en respectvol zijn. Als je sommigen van hun wagen op de parking naar de kleedkamer ziet komen, lijkt het wel alsof er acht camera’s op hen gericht zijn. Soms denk je: het is precies Ronaldo die uit zijn auto stapt. Maar zodra ze begrepen hebben dat ze nog verre van Ronaldo zijn, trek ik mij daar niets meer van aan.’

DOOR THOMAS BRICMONT EN CHRISTIAN VANDENABEELE – FOTO BELGAIMAGE – ERIC LALMAND

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content