Fietsen kon Frank Vandenbroucke als geen ander, maar op het parcours van het leven miste hij al eens een bocht. Portret van een briljant maar fragiel godenkind.

Of iemand van de redactie geïnteresseerd was in een interview met Frank Vandenbroucke, wilde Uitgeverij Borgerhoff & Lam-berigts eind april 2008 weten. Vandenbroucke had net zijn biografie ‘Ik ben God niet’ uitgebracht en wilde daarover praten.

Het enthousiasme was matig.

De wielerspecialisten hadden er geen zin in. Nog eens hetzelfde verhaal aanhoren, inclusief het voornemen op wéér een comeback, dat konden ze echt niet meer opbrengen. Kortom: een uitdaging voor iemand die nog nooit met VDB gepraat had en op zijn minst onbevangen naar het gesprek zou vertrekken.

Toch maar even het boek opgevraagd, ter voorbereiding van het gesprek.

Het las als een sneltrein, 323 pagina’s in één ruk. Géén monotone biografie vol clichés, maar een eerlijk boek, dat na het lezen bleef hangen.

In de bar van het Hilton Hotel in Zaventem was de handdruk van Frank Vandenbroucke stevig. Hier zat geen man die voor de zoveelste keer zijn verhaaltje afdreunde. Vandenbroucke was scherp, geestig, en vooral erg kritisch voor zichzelf. Geen vraag ging hij uit de weg. Vandenbroucke verrastte met zijn openheid. “Ja, ik heb veel fouten gemaakt, en nee, ik steek de schuld niet op anderen. Ja, ik besef wat ik veel mensen die me dierbaar zijn heb aangedaan.”

Wat moet je een mens die niet naar excuses zoekt nog aanwrijven?

De eerste vraag: waarom schrijft een mens een boek over zichzelf? Het antwoord: “Ik wilde mijn verhaal doen van a tot z. Veel sportbiografieën ben je na het lezen meteen vergeten. Dat soort boek wilde ik niet maken. Ik ben heel diep gegaan, omdat ik mezelf bloot wilde geven. Ik wilde niet dat men na het dichtklappen van het boek het gevoel zou hebben dat ik een aantal dingen niet besproken had.”

Het enige waar Vandenbroucke in het boek niet over praatte, was doping. Dat deed hij niet om twee redenen: “Een: ik ben nog actief als renner. Twee: zelfs al had ik maar twee pagina’s over doping geschreven, had niemand nog die andere 320 gelezen. Ik wilde het verhaal van mijn leven schrijven, niet een boek over doping.” Eerder gaf hij in de tv-reportage voor Belga Sport aan “niets anders gedaan te hebben dan de anderen in die periode”, een zin waarmee hij volgens sommigen de omerta, de zwijgplicht in het wereldje, verbrak en zichzelf definitief buitenspel zette.

Grote belofte

Het oudste artikel in de lijvige knipselmap over Vandenbroucke dateert van 24 september 1992. ‘De 17-jarige Frank Vandenbroucke is de grote belofte van de Belgische welersport’, is de titel in Sportmagazine. “Je moet altijd voorzichtig zijn met dergelijke uitspraken,” wordt Patrick Sercu geciteerd, “maar ik denk dat Frank het in zich heeft om een hele grote te worden.”

Op 16 oktober 1992 schrijft Het Belang van Limburg: “De verleiding in media- en supporterskringen is groot om Vandenbroucke nu al met een vedettestatus op te zadelen, lang voor hij het bij de profs moet bewijzen. Maar als eerstejaarsjunior met overmacht Belgisch kampioen worden, de Ronde van Duitsland en Oostenrijk winnen en brons pakken op het WK, zoiets doe je niet ongestraft.”

Dus werd Vandenbroucke in 1994 na Rik Van Steenbergen Belgiës jongste prof ooit. De persaandacht “streelde mijn ijdelheid, maar ik deed mijn best om bescheiden te blijven”, blikt hij terug in zijn boek. “Gerespecteerd worden, zo populair mogelijk worden: het is een droom als een andere. Iemand worden die in Spaanse en Duitse straten wordt aangesproken en voor Japanse camera’s poseert met Italiaanse fans. Iemand zijn zoals Jean-Marie Pfaff. Het waren zulke mensen van wie ik het warm kreeg, zo iemand wilde ik ook worden.”

Zijn profcarrière start niet zoals hij zelf had gewild. “Hadden ze mij mijn zin laten doen, dan was ik om te beginnen nooit bij Lotto gaan rijden.” Lotto, dat was de ploeg waar zijn vader mecanicien was en zijn oom sportdirecteur. Jean-Luc Vandenbroucke had zijn neefje onder druk gezet toen hij hoorde dat die een voorakkoord met Peter Post had. Koppig forceerde VDB een jaar later de overstap naar Mapei. Tot Cofidis hem laat weten dat het veel geld heeft, maar nog geen kopman. Vandenbroucke kan er een jaarsalaris van 1,2 miljoen euro én een contract voor drie jaar krijgen. Bovendien mag hij zijn eigen programma uitstippelen. “Ik kreeg alles wat ik wilde. Het gevoel dat iemand je absoluut wil hebben, dat machtige mensen net niet op hun knieën vallen, dat gevoel is absolute macht.” Met tranen in de ogen vertelt hij Patrick Lefevre dat hij weggaat. “Was ik maar bij Mapei gebleven”, zucht hij achteraf.

Al op trainingskamp met Cofidis in Calpe loopt het mis: 1999 wordt zijn gloriejaar, maar ook het begin van zijn ondergang. Op een dag stopt Philippe Gaumont hem een slaappil toe: Stilnoct. “Toen, in die seconde, is het gebeurd”, zegt Vandenbroucke. “Toen pleegde ik die futiel ogende daad: de pil doorslikken, die de machine in werking zette. Waarom, waarom, waarom? Duizenden keren heb ik me die vraag gesteld. Nu weet ik het: omdat ik zo in elkaar zit. Omdat ik vrijwillig met dergelijke verbrande mensen omging.”

Het is de enige passage in zijn boek waarin hij iemand anders met de vinger wijst voor iets wat fout liep. “Gaumont is begonnen met de schuld op anderen te steken en zichzelf goed te praten. Ik vond dat ik ook eens mijn versie van de feiten moest geven. Op anderen heb ik niet geschoten. Ik heb dat nooit in mijn carrière gedaan. Het ligt niet in mijn karakter. Natuurlijk is al wat verkeerd liep uiteindelijk mijn fout. Soms spelen omstandigheden een rol, maar je blijft altijd meester over jezelf. Dat schrijf ik ook: Gaumont bood me drugs aan, maar ik ben degene die besliste ze te nemen en ze door te slikken. Ik had ook ‘neen’ kunnen zeggen.”

Een paar maanden later wint hij op verbluffende wijze Luik-Bastenaken-Luik, maar een paar weken later wordt hij, terwijl hij met Gaumont op stap is, opgepakt in een onderzoek naar de zaak- Sainz, bij wie Gaumont hem heeft geïntroduceerd. “De ene dag was ik eenieders idool, een paar weken later las ik dat ik alleen gewonnen had omdat ik bepaalde producten had genomen. Dat was niet zo. Het irriteerde me dat men dat niet accepteerde, dat ik gewonnen had omdat ik de beste was.

“Hoe ik moest reageren op kritiek of twijfels, wist ik: met de pedalen. Ik fietste gewoon harder. Ik groeide op als winnaar, maar ik leerde niet omgaan met verliezen. Daar ben ik aan de drugs gegaan. Niet om sneller te fietsen, maar om te vergeten. Om high te zijn en de kranten niet te moeten lezen. Mijn drugsprobleem had niets te maken met prestatiedrang. Het bewijs? Ik heb de laatste acht jaar niets meer gepresteerd, op 2002 en het voorjaar van 2004 na. Mijn probleem was niet doping. Ik ben nooit een dopingrenner geweest.

“Het heeft lang geduurd eer ik me realiseerde dat ik een drugsprobleem had. Mijn echte verslaving is begonnen in mei 1999. De eerste jaren dacht ik: ik ben daar meester over. Ook nog na die fameuze Vuelta in 1999 waarin ik Sarah ( Pinacci, met wie hij later huwde, nvdr) leerde kennen en alles kapot reed. Die Vuelta heeft me niet geholpen. Had ik daar slecht gereden, had ik toen misschien al beseft: het is omdat ik me in juni elke dag een shot heb toegediend. Maar ik reed elke dag fantastisch. Dus dacht ik: ‘Ik, Frank Vandenbroucke, kan me dat permitteren.’ Misschien was ik een té goed atleet.”

Anderen proberen hem van de drugs af te helpen, maar hij luistert niet. In het najaar zet hij in de Vuelta zijn laatste huzarenstuk neer. Net wanneer hij volgens plan had moeten opgeven, ziet hij Sarah Pinacci en besluit haar voor zich te winnen. Hij belooft haar de zegebloemen en komt zijn woord na. Een paar dagen later doet hij dat kunstje nog eens over, maar terug in België wacht hem een kapot huwelijk met zijn eerste vrouw, onbegrip bij familie en vrienden, en kritiek op zijn vriendin. De fotografen zitten hem achterna, alleen drugs brengen soelaas.

In 2002 kraakt hij naar eigen zeggen definitief, wanneer hij in de boeien wordt afgevoerd omdat er dopingproducten – afkomstig van Sainz – bij hem thuis zijn gevonden. Waarom vocht hij niet terug met de hardnekkigheid die hij op de fiets wel toonde, was nog zo’n vraag vorig jaar.

“Als ik op de fiets iets graag wil, kunnen ze me moeilijk tegenhouden. Maar buiten de koers heb ik dat totaal niet, die vasthoudendheid om wat ik me voorneem ook goed uit te voeren. Dat komt omdat depressie ook genetisch bepaald is. In onze familie is het erfelijk. Daar ben ik pas sinds een paar jaar achtergekomen. Sindsdien weet ik dat ik bepaalde situaties moet vermijden. Een voorbeeld? Sommigen zouden radicaal breken met Bernard Sainz, ik kan dat niet. Ik kan niet boos zijn op iemand, maar ik kan me voorstellen dat veel mensen ontgoocheld zijn in mij.”

De cover van L’Equipe

Waar hij bij het gespek over zijn boek nog van droomde, was: manager worden. “Misschien heb ik geen voorbeeldfunctie, maar worden stropers niet de beste boswachters? Ik moet renners kunnen bijbrengen welke valkuilen ze moeten vermijden. Mijn leven is één grote waarschuwing.

“Als je me vraagt: waar schuilt het gevaar voor een jonge renner? Dan zeg ik: als iemand prof wordt, geld verdient, beroemd wordt en zich gaat isoleren. Op het moment dat ik het rijkst was, in 1999, was ik de ongelukkigste man ter wereld. Toch had ik toen een van de mooiste vrouwen en het beste contract van het peloton, maar ik had drugs nodig. Dat is een duivel die in je zit, die je dingen laat doen die je niet wilt doen, ervoor zorgt dat je de vrouw die je doodgraag ziet, slecht behandelt. Om te wenen is dat. Achteraf heb ik daar zo’n spijt van.”

Waarom zouden jonge renners wel naar iemand luisteren die alle goede raad die hij zelf kreeg naast zich neer heeft gelegd? “Omdat ik charisma heb. Ik zou het twee dagen van tevoren ruiken als iemand iets vertelt wat niet klopt. Omdat ik zelf altijd een meester geweest ben in het manipuleren van mensen. Ik heb jarenlang mensen uit mijn naaste omgeving belogen.”

Charisma had hij te koop, zegde ook zijn vriend en manager Paul De Geyter toen VDB halverwege 2004 een nieuwe ploeg vond, het bescheiden team Mr Bookmaker. “Niemand haalt zo gemakkelijk de media als hij. Vandenbroucke is een innemende persoon. Als hij ergens binnenkomt, begeestert hij de mensen.”

Een paar maanden na het gesprek en het uitkomen van het boek glijdt VDB weer weg in een diep dal. Sarah wil hem niet meer zien, geen deftige ploeg vindt hem nog een contract waard. In augustus 2008 heeft hij geen dak meer boven het hoofd. Hij belt een vriend die de noodkreet snapt. Het Oost-Vlaamse Steenhuize wordt zijn laatste thuis. In café ’t Berghof aan de kerk, het supporterslokaal van Staf en Bert Scheirlinkx, legt hij er dagelijks een kaartje met de oudere stamgasten. Vanuit Steenhuize voert men hem naar de luchthaven waar hij zijn vakantiereis naar Senegal aanvat.

Waar hij tot het einde van blijft dromen, is om zich nog één keer echt renner te voelen, en vooral te tonen. Nog één keer wilde hij de voorpagina’s van de kranten, de opening van het televisienieuws halen.

Dat is hem gelukt.

Op twaalf oktober prijkte zijn foto op de voorpagina van de Franse sportkrant L’Equipe, naast die van Zinédine Zidane en het nieuwe Franse tenniswonder Jo-Wilfried Tsonga. ’s Avonds was hij het hoofdpunt in het televisiejournaal op VRT én VTM. ’s Anderendaags wijdde de Gazzetta dello Sport een volledige pagina aan hem.

Alleen gebeurde dat niet om de reden waar hij op hoopte. De laatste wedstrijd die hij reed, heeft hij verloren. Bij de eindmeet stonden geen camera’s, geen publiek. Bang voor het einde was hij niet, zegde hij in 1999 nog in een interview met Humo: “Ik ben niet bang voor de dood. Doodgaan, dat is voor mij: naar bed gaan, inslapen en niet meer wakker worden. Voor mij is er niets na de dood. Daarom ben ik niet bang.”

door geert foutré – beeld: david stockman

Ik kan niet boos zijn op iemand, maar ik kan me voorstellen dat veel mensen ontgoocheld zijn in mij.

Frank Vandenbroucke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content