De Sportman van het Jaar is opnieuw een motorcrosser. Wat voor jaar wàs het voor Stefan Everts ?

In december viel een en ander opnieuw samen. Zijn oom Pierre ging dood. Pierre die kanker in zijn lichaam droeg, maar tot de laatste Grote Prijs op elke motorcross was. Kort na de begrafenis volgde de uitverkiezing tot Sportman van het Jaar. Dat was de succeszijde van het jaar : vijfde wereldtitel, 51ste overwinning in een Grand Prix en na de 125 en de 250 cc nu ook de beste bij de halfliters.

Zo zat het alweer ongevraagd in elkaar : de triomf van het ogenblik en de eeuwigheid die op een begrafenis volgt. Na afloop vertrok Stefan Everts terug naar Monaco en het nieuwe seizoen.

Hoe was het moment zelf van de uitverkiezing ?

Stefan Everts : Ik was zenuwachtig ( glimlacht). Dat overkomt mij zelden. Ik snap het niet, het laatste kwartier vóór de bekendmaking zat ik er met klamme handen bij. Je hebt voor jezelf een verlanglijstje. Sportman van het Jaar stond er nog op.

Het had veel eerder gekund.

Het had al in 1991 gekund, ja. Toen haalde Jean-Michel Saive het. Onterecht, vond ik. Saive is later nog eens Sportman van het Jaar geweest, toen hij de nummer één in het tafeltennis was. In ’91 stond hij nummer zeven. Ik was wereldkampioen geweest, dat weegt niet op tegen elkaar. Later ben ik nog enkele keren dichtbij geweest. Eerst verloren van Fred Deburghraeve, dat vond ik juist. En daarna heeft Luc Van Lierde mij geklopt, ook terecht, hij had dat jaar de Iron Man gewonnen.

Je bent ook één jaar later dan Joël Smets. Erg ?

( Glimlacht) Maar het is goed voor de motorsport : twee keer op rij een Sportman van het Jaar. Vooral omdat het motorcrossen in een crisis zit. Eén voor één gaan de permanente circuits voor de bijl, overal lijken ze telkens nieuwe regels te bedenken om sluitingen te verrechtvaardigen. Er is ons alweer beloofd dat elke provincie enkele circuits zal openstellen, het wordt tijd dat het gaat gebeuren. België is altijd een motorcrossland geweest. Het zou jammer zijn mochten we dat nu uit handen geven.

Joël Robert heb je dit jaar ook bijgebeend.

Robert heb ik geëvenaard, ja. Dat is nog niet hetzelfde als geklopt.

Wat blijft er op je lijstje over ?

Mijn lijstje ? Nog enkele Grote Prijzen winnen, en een paar wereldtitels. Dan heb ik alles gehad, denk ik.

Maar mag er iets méér strijd in liggen ? Je hebt het afgelopen seizoen nauwelijks geduelleerd met Smets.

We hebben maar enkele rechtstreekse duels gehad, dat is waar. Meestal is Joël toen in de fout gegaan. In Zweden bijvoorbeeld. En in Australië. In Lierop hebben we ook tegen elkaar gereden, maar toen kreeg ik motorpech. Joël heeft vijf, zes jaar de 500 cc-categorie gedomineerd, nooit een èchte tegenstander gehad. Hij was de man, de wereldkampioen, zelfs in de jaren dat hij het niet was. Hoe dan ook zal ik het moeilijker krijgen. Joël kan nog beter, ja. Zijn rondetijden zal hij niet overtreffen, daar zit hij aan zijn maximum, maar hij zal uit zijn fouten leren. In sommige wedstrijden is hij er te fel ingevlogen. Hij zal bedachtzamer rijden.

Zit jij op je maximum ?

Ik heb het voorbije seizoen maar twee keer op mijn top gepresteerd : in Frankrijk en in Francorchamps. Voor het overige heb ik altijd min of meer geforceerd gereden. Met een zekere krampachtigheid. Alleen in die twee wedstrijden had ik een goed gevoel : ik was zelfverzekerd, helemaal ontspannen. Het gaat dan onvoorstelbaar vlot, je haalt op de juiste plaatsen het maximale vermogen uit je machine. Zoals wanneer je perfect muziek speelt : je zit helemaal in het ritme. Dat is mijn doel voor het komende seizoen : mijn niveau van die twee wedstrijden zoveel mogelijk evenaren.

Het was een nieuwe klasse voor je.

Dat betekent dat we ook over de motor geleerd hebben, we zullen hem straks dus beter kunnen afstellen. In september hebben we een en ander al getest : het zag er goed uit. Op dat punt heeft Joël méér ervaring.

Dat zeggen piloten altijd : de motor is nog niet goed genoeg afgesteld, maar we zijn ermee bezig. Je moet toch niet telkens van nul vertrekken ?

We hebben het voorbije seizoen voortdurend verbeterd. Ingenieurs hebben tijd nodig, dat is gewoon zo. Nu, na één jaar, weten ze wat ik wil. Het verschil met een jaar geleden is ongelooflijk groot. Je moet vooral goed leren omgaan met het vermogen van de machine. Elke motor is anders en het onderling verschil tussen de klassen is groot. Sommige piloten rijden ook altijd voluit, bij mij is het half-gas : mijn motor mag geen toeren maken. Doet hij dat toch, is dat een slecht teken.

Om te weten of je goed zit, moeten we dus luisteren naar je motor. Dat is fijn.

Met een 250 cc heb je méér vermogen dan met een 125 en is het ook makkelijker om dat vermogen te vinden. Dat geldt nog meer voor een 500 cc. Vergeet ook niet dat ik door de jaren heen in verschillende teams gereden heb, met verschillende mensen dus. Dan is het telkens opnieuw zoeken en opbouwen. Joël heeft in dat opzicht een voordeel : hij heeft altijd met bijna dezelfde ploeg gewerkt, is tussendoor van merk veranderd, maar dat is nu ook al drie jaar geleden. Dat geeft hem een voorsprong op mij. Ik zeg dat niet als excuus.

Jullie zijn het voorbije jaar lief voor elkaar geweest.

Ik wil de weg van oplaaiende verklaringen niet meer opgaan. Als ze dat willen, mogen publiek en pers hun gang gaan, maar ik geloof niet dat ik daar nog ooit aan meedoe. Ik denk dat Joël er net zo over denkt. Zelfs als hij zich toch laat verleiden, zal ik er niet meer op inpikken. Zo’n uitlatingen hebben meestal een stimulerende invloed op de ander. En dat wil je juist niet bereiken. Joël laat zich daar toch door motiveren.

En jij ?

( Lachend) Ik ook.

Even vond je het vorige zomer toch flauw van Smets dat hij een liesblessure bleef inroepen als verontschuldiging.

Flauw niet, dat is te sterk uitgedrukt. Ik heb er inderdaad op gereageerd, maar uiteindelijk kan ik zo’n blessure ook maar vanop afstand beoordelen. Niet ècht dus. Ik wil er niet op doorgaan. Een seizoen is lang, ik hoop dat we het komende jaar allebei honderd procent gezond zijn en blijven. Niet alleen wij twee, ook Marnicq Bervoets wens ik dat toe.

Bervoets won één Grote Prijs, maar lange tijd kwam ook hij niet in het stuk voor. Opgepompte armen alweer.

Ik vond het prachtig van hem dat hij won. Er zijn momenten geweest dat hij heel diep in de put zat en ermee wou ophouden. Ik heb ongelooflijk veel bewondering voor Marnicq. Probeert nu al jaren wereldkampioen te worden, er al eens dichtbij geweest, maar uiteindelijk nooit geslaagd. Toch doet hij voort. Hij zit te wachten tot ik ermee stop ( lacht). Hij vraagt geregeld : “Stefan, wanneer hou je het voor bekeken ?” “Over twee jaar”, antwoord ik dan. Waarop hij zegt : “Dan doe ik nog drie jaar voort”.

Jullie zijn nu ploegmaats.

Een tijd lang waren we èchte concurrenten van elkaar. Soms ben ik over de lijn gegaan in mijn commentaren over hem. We hebben er ondertussen samen over gepraat, nu kunnen we erom lachen.

Het leek allemaal vlot te lopen. Op zeker ogenblik lag je 53 punten voor, maar vier Grote Prijzen later bedroeg het verschil nog 23. Paniek ?

In de Grote Prijs van Duitsland heb ik het ècht moeilijk gehad. Niemand had het in de gaten : de carburator haperde of er was wat met de elektronica, we weten het nog altijd niet precies. Het gebeurde telkens op dezelfde plek. De wedstrijd was tien minuten bezig, toen ik het in de gaten kreeg. Eerst dacht ik : ik kan hier niet uitrijden. Later zag het er naar uit dat het toch kon. Bij iedere doortocht verloor ik terrein, waardoor ik mijn achterstand elders weer moest goedmaken. Echt zware wedstrijd. Fysiek zat ik er helemaal door. Na afloop heb ik minutenlang stilgezeten : ik kon niet meer. Uiteindelijk ben ik nog derde geworden. Goed maar, in Lierop viel ik helemaal uit. Een kwestie van een losgekomen fiche : had ik ze teruggeduwd, was er niets gebeurd, maar ik dacht dat ik de motor had vastgereden. En in Italië ging het mij niet. Joël had niets meer te verliezen toen, hij reed maar. Ik was nerveus. In Oostenrijk was het weg. Na de trainingsritten had ik de koppositie; toen wist ik het al : het komt voor elkaar.

Zal 2002 een ander seizoen zijn ?

Natuurlijk, elk seizoen is anders. Je kan het nog zo goed vooraf bedenken, je moet op het ogenblik zelf toch beslissen. En het verschilt altijd van de keer daarvoor. Wat de planning van het seizoen aangaat, heeft iedereen dezelfde tactiek : in het begin aanvallen en zo snel mogelijk uitlopen.

Gemiddeld om de veertien dagen is er een Grote Prijs. Rijden jullie in de wedstrijden daartussen dan nog voluit ? In het Belgisch kampioenschap, bijvoorbeeld.

Als ik me goed voel, cross ik ervoor. In juni waren er geen Grote Prijzen en hebben we twee proeven van het Belgisch kampioenschap afgewerkt. In die periode was ik op de sukkel, ik had last van vermoeidheid. Ik heb me toen beperkt tot het rijden voor de punten. Uiteindelijk heb ik de titel toch behaald. Het is verkeerd om zo’n wedstrijden licht op te vatten. Dan maak je fouten en verknoei je de zaak. Je neemt weliswaar ook geen risico’s, maar je wil toch altijd op kop door de eerste bocht gaan. Dat blijft overal geweldig : als eerste uit de start komen en het parcours inrijden. Ik heb al vaak kopstarten genomen, maar het blijft de sensatie bij uitstek. Je moet je dat voorstellen : met dertig, veertig wegschieten ( met opflikkerende ogen)… En elk verschil is miniem : een fractie van een seconde sneller koppelen, reageren, schakelen.

Wat is de sensatie van een lange remonte : helemaal achteraan vertrekken en iedereen voorbijrijden ?

Daar slaag je tegenwoordig niet meer in. Als je slecht start, geraak je nooit meer in de kopposities. Je moet er hoe dan ook voor zorgen dat je zo goed mogelijk weg bent, al was het maar om de mogelijkheid van een val zo klein mogelijk te houden.

Dit was het eerste seizoen waarin elke Grote Prijs zijn beslag in één reeks kreeg. Joël Smets zegt dat hij dat niks vindt. Heeft de winnaar er minder last van ?

In het Belgisch kampioenschap hebben we telkens drie reeksen gereden. Joël, Marnicq en ik hebben daar zelf op aangedrongen bij de organisatoren. Dat is leuker voor het publiek : het krijgt drie starts en drie korte reeksen te zien. Wat de Grote Prijzen aangaat : ik pas mij aan. Je kunt de zaak toch niet veranderen. De volgende generatie rijders zal nooit anders geweten hebben.

Voor 2003 denken de organisatoren aan een open klasse.

De top van de 250 en de 500 cc samenbrengen in één categorie maakt het seizoen misschien minder saai. Ik begrijp het zelf ook niet : nu hebben we een kleine en heel sterke kop. Neem die weg en de rest is heel erg aan elkaar gewaagd.

Al die veranderingen geven de indruk dat de piloten nog minder dan vroeger een stem hebben.

Piloten hebben nooit wat te zeggen gehad. Van de andere kant vind ik dat de organisatoren van Dorna vaak te weinig naar de kritiek geluisterd hebben. Soms zijn beslissingen in hun eigen nadeel uitgedraaid. Ik ken een sponsor die afhaakt, omdat hij een probleem op het terrein zelf heeft – ik wil er niet verder op ingaan, maar zoiets valt op te lossen. Dorna heeft het vertikt.

Nieuw in het afgelopen jaar was ook dat je in Monaco ging wonen. Hoe is het daar ondertusen ?

Duurder. En de mentaliteit is barser. Soms heb ik Belgen gezien. Ik was een intervaltraining bezig, toen mensen mij aanspraken. Of ik het was ? Maar dat gebeurt niet zo vaak. Het voordeel van Monaco is de rust. Als ik in België ben, is het vaak snel-snel. Ik ben ook beter afgeschermd voor journalisten : die voelen minder de neiging om voor een gesprek naar Monaco te komen.

Kan je ginder net zo goed trainen ?

Je fysieke conditie kan je overal op peil houden. Het motorcrossen zelf is moeilijker. Er ligt een circuit dichtbij Cannes, maar dat is niet ècht goed en ik moet minstens twee uur rijden om er te geraken. Meestal trek ik voor drie, vier dagen naar Italië, waar mijn team zijn thuisbasis heeft. Dat is drie uur en een kwartier ver.

Vroeger zat ik meer op de motor, dat is zo. Na een wedstrijd wil ik nu langer recuperen. Misschien heb ik ook een beter lichaamsgevoel gekregen, kan ik makkelijker uitmaken wanneer ik rust nodig heb. Vroeger ging het in één inspanning voort : voorbereiding, seizoen en in de winter Supercrossen. Uiteindelijk gaat je motivatie daaronder lijden : het verlangen naar de motor gaat weg.

Ter compensatie heb je voor de wedstrijden weer aangeknoopt met je vroegere omgeving. Hoe snel waren jullie opnieuw op elkaar ingespeeld ?

Met Willy Linden, mijn trainer, klikte het meteen. Het is zoals met muziekgroepen : ze gaan uit elkaar, ze lijken verdwenen, maar dan komen ze terug samen en het lijkt alsof ze nooit weg geweest zijn. Met papa is het contact nooit gebroken geweest. Hij is er nu opnieuw dichter bij betrokken. Ik heb de beelden gezien van het moment waarop ik in Oostenrijk wereldkampioen werd. Hoe emotioneel hij was. Ik had dat eerder nooit gezien. Ik was er aangedaan van.

Je uitverkiezing tot Sportman van het Jaar heb je opgedragen aan je oom Pierre.

Pierre heeft de supportersclub altijd bij elkaar gehouden. Ik hoefde hem ook maar te telefoneren en hij stond er. In het begin van het seizoen hoorde ik dat hij kanker had. Ik wist meteen dat het niet meer goed zou komen, alleszins ken ik niemand die ooit een leverkanker overwonnen heeft. Hij is tot de laatste cross blijven komen, hij kon er niet zonder. Hij was ook de eerste ooit uit mijn onmiddellijke omgeving die ik heb zien aftakelen en doodgaan. 47 jaar. Ik was erbij toen hij stierf, de hele familie was er. Ik zal hem niet vergeten. Even stilstaan ? Dat doe ik. Maar ik ben van nature niet iemand die bij de pakken blijft zitten. De klok tikt ook altijd voort. Ik heb mijn herinneringen aan Pierre en daar doe ik het mee. Voor de rest bevestigt het mijn mening dat je moet genieten van het leven.

door Piet Cosemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content